Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde (1962)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde
Afbeelding van Het werkelijkheidsgehalte in de letterkundeToon afbeelding van titelpagina van Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.09 MB)

Scans (10.52 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde

(1962)–Victor E. van Vriesland–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

13

Deze conventie in de litteratuur berustte op het in een bepaalde situatie reageren met het bepaalde daaraan beantwoordende, vastgestelde en door iedereen verwachte sentiment, zich uitend in vaste uitdrukkingen. Tegenover die vaste uitdrukkingen hebben de Tachtigers een uiterst persoonlijke taal geschapen. De gewelddadige directheid van de expressie breekt de syntactische samenhang van de taal stuk. In een versje van Herman Gorter komt geen enkel werkwoord voor behalve het als adjectief gebruikte perfectumGa naar eind35:

 
De stille weg
 
de maannachtlichte weg -
 
 
 
de boomen
 
de zoo stil oudgeworden boomen -
 
het water
 
het zachtbespannen tevreeë water.
 
 
 
En daar achter in 't ver de neergezonken hemel
 
met 't sterrengefemel.

De taal van de Tachtigers moet zo nauwkeurig mogelijk de precieze indrukken van de zintuigen vertolken. Daartoe worden allerlei nieuwe woorden, woordcombinaties en woord-

[pagina 31]
[p. 31]

koppelingen gemaakt (vooral in het proza), die het gewone publiek van de litteratuur vervreemden, en waardoor een groot deel van het Tachtiger proza, als de Nieuwe-gidsbeweging voorbij is, verouderd aandoet.

De taalvernieuwing van Tachtig, die gedeeltelijk een taalverkrachting was, was typisch een symptoom van het loslaten van de traditie. In de poëzie streden de Tachtigers (als critici en in de praktijk van hun gedichten) tegen de zogenaamde ‘dichterlijke taal’ van hun tijd (zoals later de Forum-generatie, met J. Greshoff, zou strijden tegen de zogenaamde ‘dichterlijke taal’ van de epigonen van de generatie van 1910).

De Tachtigers hadden te vechten tegen de moraliserende kansel- en redenaarsstijl; tegen de overdrachtelijke uitdrukkingen, die niet gezien of doorvoeld waren; tegen de stereotiepe benamingen, de ongeziene beeldspraak. Voorbeelden: ‘des levens morgenrood - blos der jeugd - rozen op de kaken - vleugelen der verbeelding - lentedos der natuur - balsem op de wonde - gouden zonneschijn - herfst des levens - zilte nat - vlammend dichtvuur - de snaar die trilt - albasten hals - groene lentekleed’ - enzovoort. Deze gemeenplaatsen zijn ontelbaar, evenals de gangbare stijlfiguren en de retorische vragen, de tegenstellingen, herhalingen, climaxen enzovoort, die de persoonlijke vrijheid van de dichter in zijn vers verhinderen. Verwey zegt: ‘Zoolang het mooivinden van de dichterlijke taal, het in gedachte herleiden van de figuurlijke uitdrukking tot de directe, een gevoelsafspraak bleef onder de menschen, zoolang was het werk van Bilderdijk kunst.’ En Van Deyssel schrijft ergens: ‘Maar alle gekheid op een stokje en het stokje weg.’

Ook ‘De nieuwe gids’ zelf, in zijn worsteling om vernieuwing, (een heroïsche worsteling, want zij vond plaats onder het woedende hoongelach van de toen officiële kritiek), ontspoorde nog wel eens en gleed af in de zonde der ouderen. Dan had bijvoorbeeld Van Eeden het over ‘een matte lach uit droeve wolkenbrauwen’.Ga naar eind36 Men kan misschien aanvoeren dat Van Eeden vooral een echt romanticus was en daarom niet tot de eigenlijke Tachtigers gerekend mag worden. Maar

[pagina 32]
[p. 32]

dan kan men ook voorbeelden bij Kloos vinden, die, niet later maar nog in zijn jonge jaren, schrijft:

 
De zon is doorgekomen,
 
't Gebladert glimlacht flauw.Ga naar eind37

Versregels als deze staan niet zo ver van de parodie (eigenlijk zijn het meer pastiches) van Frederik van Eeden.Ga naar eind38 Het toppunt van hatelijkheid is, dat een versje van mr. H. Cosman en een van Tollens ongewijzigd in deze satyrische bundel zijn opgenomen en dat Van Eedens parodieën zo weinig afwijken van de bespotte poëzie, dat dit niet is opgevallen.

eind35
‘Verzen’ (Amsterdam 1890).
eind36
‘Scheemering in 't woud’, in de bundel ‘Van de passielooze lelie’.
eind37
‘Verzen I’: XXXII (Amsterdam, derde druk, 1917) p. 38.
eind38
‘Grassprietjes. Of liederen op het gebied van deugd, godsvrucht en vaderland’ door Cornelis Paradijs, oud-makelaar in granen. Met een open brief aan den schrijver van P.A. Saaije Azn. en een voorrede van Sebastiaan Slaap’ (Amsterdam 1885).
P.A. Saaije Azn. is Aletrino, Sebastiaan Slaap is Kloos. De titels der onderafdelingen zijn: ‘Een tuiltje poëzie voor het huisgezin’, ‘Versche lauwerblaadjes om de hoofden van Neêrlands dichterhelden’, ‘Predikanten-lied (Hulde aan onzen geestelijken stand)’, ‘Mengelpoëzie’.
Hier volgen enkele aanhalingen om een denkbeeld te geven van deze geestige, na 1905 niet meer herdrukte parodieën:
Het zoet geheim
 
Mijn vrouwtje roept me:
 
‘O echtvriend, hoor!’
 
En fluistert zachtkens
 
Mij iets in 't oor.
 
 
 
Een zoet geheimpje
 
Lispt zacht haar mond,
 
Het doet haar blozen
 
Als de uchtendstond.
 
 
 
Zij stamelt weiflend,
 
En durft het nauw,
 
Van dokter, baker
 
En wiegetouw.
 
 
 
Het zoet verhaaltje
 
Doortrilt mijn ziel,
 
Of er een straaltje
 
Der zon op viel.
 
 
 
De vader dichter!
 
De dichter ‘pa!’
 
O, Heer! ik dank u
 
Voor uw gena!
Uitkomst
 
O, daar komt de dokter weder;
 
Heer! wat is uw goedheid groot!
 
Want een wichtje, klein en teeder,
 
Legt hij schreiend in mijn schoot.
 
 
 
‘Heil u!’ snikt hij, diep bewogen,
 
‘God de Heere schonk ons kracht!
 
Zie uw spruitje hier voor oogen,
 
Van het mannelijk geslacht.’
 
 
 
(...)
Beproeving
 
Helaas! helaas! de wreede smart
 
Wil zelfs geen dichter sparen -
 
Dat moest mijn teeder vaderhart
 
Op bitt're wijs ervaren.
 
 
 
Hij, die ons allen heeft gewrocht,
 
Zoo wijs en goedertieren,
 
Hij heeft ons ditmaal zwaar bezocht;
 
Ons Jantje lijdt aan klieren.
 
 
 
(...)
Droeve gebeurtenis
 
Ach, Truitjen! wat een groote schrik,
 
Hoezeer ben ik ontsteld!
 
Gij wachttet, ijs'lijk in uw schik,
 
Het tiende, welgeteld.
 
 
 
De naam bedacht, het wiegje klaar,
 
De mutsjes net en klein;
 
Doch God bezocht ons bang en naar -
 
Het heeft niet mogen zijn.
 
 
 
Nog eer het wichtje was volgroeid,
 
Ontwonden uit uw schoot,
 
Hebt gij u wat te veel vermoeid...
 
En 't arme schaap ging dood.
 
 
 
Nog voor ik 't lieve wicht ontving,
 
Nam God het weer terug,
 
En onze tiende lieveling
 
Ontviel ons, ach! te vlug.
 
 
 
Toch ben ik dankbaar, als ik zing,
 
En is 't mijn dank niet waard?
 
Wát vrucht er ook verloren ging,
 
De godsvrucht bleef gespaard!
Aan J.J.L. Ten Kate
 
Ten Kate! Ten Kate!
 
O koning der cantate!
 
Die hupp'lend in het priesterkleed,
 
Den lusthof onzer taal betreedt,
 
De schoonste bloemen plukkend, menglend,
 
Met bonten zwier ze strikkend, strenglend,
 
Verenglend 's levens duistre sfeer,
 
Ons minzaam dichtend naar den Heer!
 
O, J.J.L. ten Kate,
 
Wie zou u kunnen haten?
 
 
 
Ten Kate! Ten Kate!
 
O, dichter boven mate!
 
Uw ademtocht is Poëzie,
 
Uw lach is Kunst, uw traan Genie,
 
Wanneer uw wiekjes speelsch zich reppen,
 
Of als een aad'laar opwaarts kleppen,
 
Bij 't scheppen van de Schepping zelf,
 
Kompleet, met aarde en stargewelf.
 
O, J.J.L. ten Kate!
 
O, vorst van rijm en maten!
 
 
 
Ten Kate! Ten Kate!
 
Hoe glanst gij in uw state
 
Van ethisch en irenisch licht!
 
Beheerscher van 't godsdienstig dicht!
 
Van Gods genade spelemeijer
 
Met onze taal! Wie kan er blijer
 
En vrijer zingen tot Gods eer!
 
Wie schendt u aan, wie velt u neer?
 
Neen, J.J.L. ten Kate!
 
Laat vrij benijders praten!
 
 
 
Zing op! zing op! ten Kate!
 
(Gij kunt het toch niet laten)
 
Laaf onze ziel aan Harmonie,
 
Al wat gij zingt is Poëzie!
 
Zing dartel, speelsch of vroom van zinnen
 
Op kerken, vorsten of vorstinnen
 
Wij minnen alles wat gij doet:
 
Want wat ten Kate schrijft is goed!
 
Zing, J.J.L. ten Kate,
 
Ten aller vromen bate!
Aan N. Beets
 
O Beets, wat zijt gij groot!
 
Als God het niet verbood,
 
Dan zou ik u aanbidden...
 
Nu laat ik dat in 't midden:
 
Toch val ik voor u neêr
 
En breng u lof en eer:
 
Wat is uw muze rijk...
 
En dichterlijk!
 
 
 
Vol speelsch vernuft, o ja!
 
Is wel uw Camera -
 
Doch dat was maar een grapje,
 
Een dartlend eerste stapje;
 
Doch boven Hildebrand
 
Steeg hoog de Predikant:
 
Die heeft eerst goed geschreven!
 
En zoo verheven!
 
 
 
De godsvrucht was uw heil...
 
Gebonden werd uw stijl,
 
En dat was eerst het ware:
 
Aandachtig zit de schare
 
En staart bewondrend aan,
 
Hoe bundels najaarsblaân
 
In vromen stroom ontglippen
 
Uw grijzen lippen!

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken