Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Anatomia. Dat is ontledinghe van den geestelycken mensch (1622)

Informatie terzijde

Titelpagina van Anatomia. Dat is ontledinghe van den geestelycken mensch
Afbeelding van Anatomia. Dat is ontledinghe van den geestelycken menschToon afbeelding van titelpagina van Anatomia. Dat is ontledinghe van den geestelycken mensch

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.97 MB)

ebook (3.73 MB)

XML (1.02 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

leerdicht


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Anatomia. Dat is ontledinghe van den geestelycken mensch

(1622)–Frederik de Vry–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xviij. Capittel.
Van de Heyligheydt des Gesichts.

 
DVS van de Sinnen vijf gesproken in't gemeen.
 
Nu in't particulier van desen een voor een.
 
En eerst tot het Gesicht sal dit Gedicht voort treden.
 
Doch nu sal so niet zijn van't Gesicht onse reden,
 
Om te verklaren al wat daer toe wel behoort,
 
Natuur, bequaemheyd klaer, edelheyd, en soo voort,
 
Maer alleen wysen aen, waer in dat zy geleghen
 
Heyligheyt des Gesichts: God geef daer toe zijn zeghen.
 
Heyligheyd des Gesichts, daer inne nu bestaet
 
Dat het Gesicht, het welck is door de sonde quaet,
 
Niet duyster, maer heel blint in Geestelijcke dinghen,
 
Van d'ydelheyd sich self geensins en kan bedwinghen;
 
Door den Heylighen Geest weer werde wel verlicht,
 
Verandert en vernieuwt tot goed geest'lijck Gesicht:
[pagina 77]
[p. 77]
 
Soo dat dan d'ooghen haer tot ydelheyd niet keeren,
 
In heyligheyd bequaem 't Gesichte wel regeeren.
 
Want het Gesichte dat door sonde was verblind,
 
En tot de ydelheyd der wereld heel gesint,
 
Door Christi dierbaer bloed genadigh word genesen.
 
Hy geeft den oogen-salf heylsaem, goed, uytgelesen,
 
Waer door dat het Gesicht soo helder word en klaer,
 
Dat het was Geest'lijck is, siet door't gheloove waer.
 
Dit Geestelijck Gesicht, dat doet ons ooghen stralen
 
Om hooge en om leegh, door berghen en door dalen,
 
Ja over al het geen wat sichtbaer is alhier,
 
En ons daer door beweeght, den Schepper goedertier
 
Te loven, en zijn eer wijd en breed te verbreyden;
 
En leert ons ooghen so na Gods wil wel beleyden:
 
Ja door't aenschouwen van Gods wercken wonderbaer,
 
De mensch wijsheyd bekomt, wijt-siende ooghen klaer
 
Die hem zijn herte doen ten Hemel-waert op-styghen,
 
Om Geestelijck Gesicht meer en meer te verkryghen.
 
Het Geestelijck Gesicht, in den herboren stant,
 
Twee klare ooghen heeft, waer door aen d'eene kant
 
Het eene ooghe siet, aenschouwet en bekennet
 
Ons verdorven natuur, die haer tot quaet gewennet,
 
Ons eyghen sonden veel, en groot' ellendigheyt,
 
En die verdiende straf, den sondaers toe-bereyt:
 
Waer door d'herboren mensch van herten word verslaghen,
 
Vreest God met ootmoet groot, en gaet met yver vraghen
 
Na goeden raed, en soeckt den waren Medicijn,
 
Om van zijn sonden, van den vloeck verlost te zijn.
 
En also de natuur noch niets, hoe hoogh verheven,
 
In dese swarigheyd, gesicht noch raed kan gheven.
 
So komt het tweede oogh, en opent het Gesicht,
 
Tot eenen Medicijn, die 't hert benaut verlicht,
[pagina 78]
[p. 78]
 
En doet hem Christum sien, die voor ons heeft gedraghen
 
De volle gramschap Gods, den vloeck, de helsche plaghen.
 
En heyligh heeft geleeft na Godes Wet geheel,
 
En so voor ons betaelt al onse schulden veel,
 
Welck alles door't geloof word waerlijck aengenomen,
 
Om alsoo voor Gods Throon saligheyd te bekomen.
 
Dit geestelijck Gesicht den mensche voort verweckt
 
Tot danckbaerheyd bequaem, om altijd soo perfeckt
 
Te sien op Godes Wet, so veel als kan verdraghen
 
Zijn swackheyd, om den Heer, door't geloof te behaghen.
 
Dus wort door het geloof geheylight ons Gesicht,
 
En onse Oogen blind door Godes Geest verlicht.
 
So dat wy dingen sien die 't vernuft niet kan vaten,
 
Die heyligh zijn en groot, wonderbaer boven maten.
 
Want wy sien eenen God, en in God Godes Soon,
 
In die twee Godes Geest, als drie in een persoon.
 
Sien de verborgentheyd van den Heyland weldadigh,
 
Hoe hy ons saligheyd verkreghen heeft genadigh.
 
En sien wat danckbaerheyt de Heer van ons begeert,
 
Dat hy, na dat vermach ons swackheyd, zy ge-eert.
 
Het ware veel te lang hier alles te verhalen,
 
Waer over dit Gesicht aenvancklijck streckt haer stralen.
 
Nochtans soo is alhier dit Gesicht niet volmaeckt,
 
Maer als lichaem en ziel t'saem sullen zijn geraeckt
 
Na-maels aen het gesicht, volmaeckt in alle deelen,
 
Sal dat, van dit, veel meer als dagh en nacht verscheelen.
 
Wy sien hier in Gods Woort, dat God gematight heeft,
 
Na ons eng, swack verstand, so lang men hier oock leeft
 
Verstaen wy dat ten deel, niet geheel, maer alleene
 
Na dat God, door zijn geest, Gesicht ons wil verleene.
 
Maer na dit leven brosch, voor Godes Throon aldaer,
 
Ons oogen sullen zijn volmaeckt, hel-siende klaer.
[pagina 79]
[p. 79]
 
Want in dit leven soet wy sullen God aenschouwen
 
So als hy is, en niet onvolmaeckts over houwen.
 
Sien 't gene dat men hier geensins begrypen kan,
 
En hebben hier alleen een kleene voor-smaeck van:
 
Na welcke voor-smaeck soet een Christen hier moet trachten.
 
Want hoe sal sulck een mensch na het volmaeckte wachten,
 
Die hier noyt heeft gehadt daer van de voor-smaeck soet?
 
Soo dat een Christen hier eerst door't geloove moet
 
Zijn God, en Godes Soon, en Gods verborgentheden
 
Sien, ende dit Gesicht door vierige gebeden,
 
Door Godes woord en Geest, verkryghen van den Heer,
 
Op dat het mach in hem vermeeren meer en meer,
 
Indien hy na-maels wil verkryghen sulcke Ooghen
 
Die volmaeckt zijn, en dan geen swackheyd meer gedooghen.
 
Om dit geestlijck Gesicht dan te bewaren wel,
 
Dat dese Oogen ons by-blyven klaer en hel;
 
Om geestelijcker wijs, wat men siet, te bestralen
 
Tot Gods eer, door't geloof saligheyd te behalen:
 
So moet zijn ons Gesicht, verlichtet door het geen
 
Dat onse Ooghen blind verlichten kan alleen.
 
Want gelijck als de Son, niet kunnen sien ons Ooghen
 
Sonder licht van de Son, also sal oock niet moghen,
 
Noch kunnen ons verstand geraken tot het licht
 
Van God of Godes woord, sonder Godlijck Gesicht,
 
Van God gekomen voort; dat God alleen wil geven,
 
Wtwendigh door zijn woord, dat daer toe is beschreven;
 
Inwendigh door zijn geest, die 't hert verlichten moet:
 
En soo geeft God den mensch geestlijck Gesichte goet,
 
Als hy den Heere vreest, in Christo komt getreden,
 
Door het geloof tot God, door vierige gebeden.
 
En door dit middel word verkregen en bewaert
 
Het geestelijck Gesicht, van Goddelijcker aert.
[pagina 80]
[p. 80]
 
En hier om is't dat die wyse Naturalisten,
 
Kloeck en scherp van verstand, die nochtans heel veel wisten,
 
Het Geestelijck Gesicht en konden kryghen niet,
 
So dat de wereld wijs hier altijd mis in schiet:
 
Want die van God den Heer is sondigh afgescheyden,
 
So dat haer, haer verstand tot het verderf moet leyden.
 
Maer die door het geloof met God gemeenschap heeft,
 
God hem, om Christi wil, geest'lijcke Ooghen geeft.
 
Die inde wereld sweeft altijd met zijn gedachten,
 
Dit geestelijck Gesicht geensins en kan betrachten.
 
Maer die wat Godlijck is betracht met al zijn hert,
 
Hem geestelijck Gesicht van God gegheven wert.
 
Daerom moet ons Gesicht de wereld niet bestralen,
 
Op dat haer ydelheyd ons Ooghen niet doe dwalen:
 
Want den wereltschen glans de Duyvel ons aenbied;
 
En door ons eyghen vleesch het dickwijl oock geschied
 
Dat onse Ooghen heel na ydelheyd toe vlieghen,
 
En so siet men den mensch hem selven veel bedrieghen:
 
Dat hy geen Ooghen krijght die hem doen op-waert sien,
 
Maer die tot ydelheyd der wereld neer-waert vlien.
 
Waerom de Christen-mensch moet alle dinghen pooghen,
 
Geest'lijcker wyse wel t'aenschouwen met zijn Ooghen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken