Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hollands koors (1687)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hollands koors
Afbeelding van Hollands koorsToon afbeelding van titelpagina van Hollands koors

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.47 MB)

Scans (6.59 MB)

ebook (2.83 MB)

XML (0.16 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/pamflet-brochure
non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hollands koors

(1687)–Lieven van Waarmond–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

HOLLANDTS KOORS;
Verergert tot een derdendaaghse;
Verandert in een quynende Sieckte;
En vervallen in elendige Doodt-stuypen.

 
WAt heeft ons Hollant niet al rampen moeten lijden
 
Om van het slaafsche juck haar halse te bevryden?
 
Wat heeft het (om haar Hoogh- en Vryheyt voor te staan)
 
Niet wreetheyt en verdriet in hare Ziel ontfaan?
 
Ons Volck had naaulijcks haar beginnen neer te planten
 
In 't Oudt Batavien, en haar van alle kanten
 
Versorght voor binnen en voor buyten landts gewelt;
 
Of van een ander sien sy haar de wet gestelt.
 
't Was al te langh dit Volck in rust en vreë gelaten,
 
Eerst veynsd'men, maar daar na begon men haar te haten
 
In 't openbaar, men komt met onverwinb're macht
 
En overweldight haar, ja breekt haar gantsche kracht.
 
Nu was het kost'lijck pant, de Vryheyt haar ontnomen;
 
Nu saten sy geboeyt in 't albeheerschend' Romen,
 
En sagen (tot haar leet en duldeloose pijn)
 
Wat onderscheyt het was of slaaf of vry te sijn
 
Maar neen haar dapperheyt was soo niet te beteug'le,
 
Of sy gevoelde noch de krachten haarer vleug'len,
 
't Geheugen van haar Vry en onbedwonge Staat
 
Baard' in haar tot het juck een onversoenb're haat.
[pagina 2]
[p. 2]
 
Den Romer had met haar een hulp-verbont gesloten,
 
En noemd' haar met de naam van trouwe Bontgenoten,
 
Maar doe men al haar doen en handel wel besagh,
 
Haar Vryheyt raackt' in d' as, en kreegh vast slagh op slagh.
 
Dit was voor Bataviers een hoon niet om te dragen;
 
't Gemeen begon haar noodt aan d' Edelste te klagen,
 
Sy wenschten haaren neck t' ontslaan van Slaverny:
 
Veel liever (als een slaaf in weelde) arm en Vry.
 
EenGa naar voetnoot† Helt, hier door geterght, die vat op sulcke reden
 
De moedigheyt in 't hert, de wraack bekruypt sijn leden:
 
(aan:
 
Met 't Wapen in de vuyst spreeckt hy het Volck dus
 
Mijn Vrienden 't is nu tijt ons van het juck t' ontslaan.
 
M' heeft langh genoegh geleen de Roomsche trouloosheden:
 
Men wacht vergeldingh voor de diensten die w' haar deden
 
In voor'ge tijden, maar ons wel verdiendeloon
 
Is niet als veynsery en bitt're smaat en hoon.
 
Sy namen ons eerst aan voor Vrienden ja voor Broeders
 
Wy souden strecken tot elckanderens behoeders,
 
Maar als men onse plicht getrouw'lijck had voldaan,
 
Sach men ons niet als Vrient, maar eer als slaven aan.
 
Het Volck door dese rêên gemoedight en geprickelt,
 
Heeft sich met Claudius in 't stryden in gewickelt;
 
Sy alle sijn gereet te wagen eene slach,
 
Op dat men of sijn Doot, of Vryheyd krygen mach.
 
Ga naar margenoot+ Hy (a)riep al 't Volck by een, en deedse saam vergaren,
 
In't stilste van de Nacht, by't ruyschen van de blââren;
 
In 't Schakerbos (b) recht' hy een groote Maaltijt aan,
 
Waar op hy d' Adeldom sijn opset deed' verstaan.
[pagina 3]
[p. 3]
 
Soo haast Civilis sach dat d' Adel door het drincken
 
Verhit was, liet hy stracks een gulden beker schincken
 
Van d' aldersterckste Wijn, op dat sy, als verwoet,
 
Haar recht beschermden tot den laatsten droppel Boedt.
 
Hier deed' hy al het Volck malkander trouwe sweren,
 
Om 't al te dienst-baar juck van Romen af te keeren,
 
En al die tot dit stuck (door laf heyt) 't hert ontschoot
 
Wierd' van het Helden-purck vervloeckt en stracks gedoot.
 
Hy plaatsten achter haar de Kinders en de Vrouwen,
 
Op dat den aan-slagh haar door bloôheyt niet mocht rouwen,
 
Maar eer gemoedight op den Vyandt los te gaan
 
Op dat haar Egtgenoot en Kroost niet wierd' gevaan.
 
Sa riep hy Bataviers en onveraaghde Mannen!
 
Elck van u sy een een Leeuw, om moedigh te verbannen
 
De Roomsche dwing'landy; elck Vrouw sigh man'lijck quijt,
 
Om door 't geschrey Man te moed'gen tot den strijt.
 
Dus heeft den Batavier, als woedende, verkregen
 
(Na dapp'ren tegenweer) de langh gewenschten Zege:Ga naar voetnoot*
 
De vreugd' was buyten maat vergeten was de smert,
 
Men was nu (als wel eer) gantsch vry van tongh en hart.
 
Nu wisten sy hoe hoogh de Vryheyt was te achten:
 
Dies dagten sy haar voor 't verliesen meer te wachten
 
Als eerst, sy waren acht of negen hondert jaar
 
Vry van een dwingent Hooft en merckelijck gevaar.
 
Maar naderhant haar Staat, wat hooger op gestegen
 
Verlockte menich Vorst om door geveynsde wegen
 
Van vrientschap't moedig Volck te krygen in bedwangGa naar voetnoot†
[pagina 4]
[p. 4]
 
Dat haar veel jaren had gevallen suur en bangh.
 
Men gaf 't in 't eerst wel sacht en draaghelijcke name,
 
Hoewel sy tellekens veel meerder macht bequamen;
 
Als haar van 't Statendom was wett'lijck toegevoeght:
 
Sy hielden nimmer haar ten vollen vergenoeghr.
 
Doch 't gingh noch taam'lijck wel met d' ingeboren Graven,
 
Men was wel niet heel Vry, oock niet geheeliik Slaven,
 
Vermits de Graven met de Staten van het Landt
 
Te samen hadden 's Lands en Volcks bestier in d' Handt.
 
Maar 't Lyden ginck eerst aan, wanneer wy mosten bucken
 
(lucken
 
Onder 't Borgoensche Huys;Ga naar voetnoot(a) hier sach men d' onge-
 
Vermeerd'ren, om het Volck van aard: soo vroom en sacht,
 
Te brengen onder d' al te onbepaalde macht. (ren,
 
Dees' sochten't Staten-Recht allenskens te vermind'-
 
En 't recht der HeerschappyGa naar voetnoot(b) te brengen op haar Kind'ren,
 
Op dat dit strijdtbaar Volck(noch vol van Euvelmoedt)
 
Door sulk een dwing'landy mocht raken onder Voedt:
 
Dit al opslockend' Htiys socht verder in te dringen
 
Tot al wat machtigh was om Hollandt te bedwingen,
 
En op haar scherpe spoor komt't huys van OostenrijkGa naar voetnoot(c)
 
't Welck van haar trotsen moedt gaf daad'lijck klaren blijck.
 
Eerst Maximiliaan, doe Ph'lips, doe Carolus de Vijfde,
 
Die met geveynsde deught en moedt sijn Rijck seer stijfde,
 
Hy stelde somtijts 't een of 't ander voorrecht in,
[pagina 5]
[p. 5]
 
Om soo de gunst van 't Volck te krygen na sijn sin:
 
Dees macht(hoewel meê scherp) was echter te verdragen
 
Want lof en Glorie was het geen hy woud bejagen;
 
En schoon hy inderdaat staat- en heersch-sugtig was,
 
Sijn even-moedigheyt quam Hollant te pas.
 
Maar laas! sijn een'gen Soon gebynaamt Ph'lips de tweede
 
Verbastert t' eenemaal van al de goede seden
 
Sijns Vaders (die den aardt van Holland was bekent)
 
Heeft stracks der Landen recht en Vryheyt geschent.
 
Dees laat Duc D' Alb' aanstonts den tienden pennick vragen,Ga naar margenoot+
 
Om oorsaack aan het Volck te geven om te klagen;Ga naar voetnoot(a)
 
En, om sijn bloed-dorst en sijn heersch-sucht te voldoen,
 
Maakt dat het Volk veel twist en muytery moest vôen.
 
Hier holp geen weynich toe de staatsucht van veel Ed'len,
 
(Die anders soo men dit niet dede mosten beed'len)
 
Want daar 's geen beter raat die soo een 't Hert verkloeckt,
 
Dan dat hy sijn fortuyn in troebel water soeckt.
 
Van dees' was wel de grootst' Prins Willem van Oranjen,
 
Die heym'lijck uytwrocht, dat men 't bloedigh juck van Spanjen
[pagina 6]
[p. 6]
 
Sou werpen van de neck, en hem dan nemen aan,
 
Op dat hy soo de plaats sijns Meesters mocht ontsaan.
 
Hy maackte en verbondt den Koninck af te sweeren,
 
En al sijn Recht uyt Hol- en Zeelandt strack te weeren:
 
Op dat des Konincks plaats voor hem sy in geruymt,
 
Heeft hy geen list noch goê gelegentheyt vertuymt.
 
Doe wierd hy haast een Man vol Gods-vrucht en vol Heyligheyt,
 
(heyt
 
Die om de Gods-dienst en de Vrybcyt 't Land in veylig-
 
Bracht door sijn groote sorgh, maar 't was sijn eygen Baat,
 
Die sich geberght vond in het heyl van onse Staat.
 
Dit luckt' hem wel want sijnd' een Man vol Oorlogs-kennis,
 
Ontdeckt behendiglijk des Spanjaarts list en schennis;
 
Soo dat hy 't hoogh gesach van twee Provincies kreech,
 
En onderwijl raackt 't Heyr des Vyands uyt de weegh.
 
't Regeren van een volck begon hem haast te smaken,
 
Doch sach geen kans om tot het Graaf' lijck. Ampt te raken;
 
Om dat de weerklanck van die alte bitt're Naam
 
Was by het Volck gehaat en heel onaangenaam.
 
Duc d' Alba onderwijl dee niet als moorden, branden,
 
En 't recht verkrachten van dees' strengh geboeyde Landen,
 
En die sijn wil weerstont geraackte aan de galgh,
 
Hier door kreegh al het Volck van sulcken schelm de walgh.
 
Nog wierd' gewetens dwang geoeffent in de Steden:
 
Nu was het veel te lang dit Volck op 't hart getreden,
 
Om niet van't Spaansche juck sig moedigh te ontslaan; Als eertijts Claudius aan Romen had gedaan.
 
Het brave Statendom der Vryje Nederlanden
 
Ga naar margenoot+ Dit maackte (tegens elk die haar quam aan te randen)
 
Tot Vytrecht een bescherm en eeuwich hulp-verbont
[pagina 7]
[p. 7]
 
Om na geen Vrèè te sien voor men in Vryheyt stondt.
 
Men sweert den Koninck af door ord're van de Staten
 
Men breekt sijn Wapens en vernietight sijn Placaten,
 
En uyt 't Gebede-boeck wierdt sijnen Naam gescheurt
 
En daar was niemant die dit niet voor goet en keurd'.
 
Nu meend'men had men voor geen dwingend' hooft te duchten,
 
(Want 't Graaf'lijck ampt was uyt) nu wist men van geen suchten;
 
Daar men de Dwing'landy sijns Heers had afgekeert,
 
Om dies te beter van sijn Knecht te sijn verheert.
 
Nu had 't Aamechtigh Landt wat Ademtocht gekregen,
 
Doch Willem, vreesend' dat men hier wel een'ge wegen
 
Mocht inslaan tot verdrag, heeft het soo loos beleyt
 
Dat hem gegeven wierd de Hooge Overheyt;
 
Dit was in d' Oorlogh maar, doch 't was seer licht te mercken,
 
Dat hy sich in 't gebiet soodanigh socht te stercken,
 
Dat, als de schrick van Graaf en Heer was uyt de weegh,
 
Hy d' opper Heerschappy heel in sijn handen kreegh.
 
Hy maackten hem bemint by 't Volck en by de Staten,
 
En somwijl had hy hem wel soo ver uyt gelaten,
 
Dat men wel merckte (schoon hy't Graaf-schap wel niet vroegh)
 
Dat men hem dienst sou doen, indien men't hem opdroegh.
 
Dit had hem haast geluckt, men had al vast besloten
 
Den dagh en tijt, om wéér de Vryheyd wech te stooten,
 
Hoewel twee Stêên Der Goud' en 't machtigh Amsterdam
 
Niet wilde toestaan, dat hy tot het Graafschap quam;
 
Maar de Hooghste Hemel-vorst, die't Volck te seer be minde,
 
Dan dat s' haar wederom als slaven lieten binden,
[pagina 8]
[p. 8]
 
Liet toe, dat door een schelmsch 'en omgekochte hant
 
1584 Dien Vorst door-schoten wierd (nochtans tot HeylGa naar voetnoot† van't Lant.
 
De Son begon doenmaals wel eenigsins te schijnen,
 
Maar ach! een donckre wolck dêê die wel haast verdwijnen;
 
1585 Als DudlyGa naar voetnoot(a) aan quam met 't gespuys van sijnen Raadt
 
Al t' saam vyanden van dees' Vrygevochten Staadt.
 
Dees snôô door - trapte Fiel socht door geveynsde trouwe
 
Een brugh tot oproer en tot Dwing'landy te bouwen,
 
Hy nam de Gods-dienst tot sijn snoode deck-kleet aan
 
Om onder Gods-vruchts schijn ons Hollandt te verraân.
 
Doch God verweckt' een Man, die sulcken opset stuyten,
 
(Guyten:
 
En staagh de list ontdeckt' van 't Hooft der Schotsche
 
't Was Olden Barnevlt die hem de Kaart verstack,
 
En door sijn schrand're vlijt dien trotsen Hooghmoedt brack.
 
Soo ras Lyecster sach dat alles hem liep tegen,
 
Socht hy (soo loos als boos) veel middelen en wegen,
 
Om 't Graauw en 't fijne Volck te krijgen aan sijn handt,
 
Op dat hy Barnevelt en Maurits voerd' uyt Landt.
 
Dit bleef niet soo geheym, of 't quam wel haast ter ooren
 
Van Olden Barmevelt, die al sijn doen ginck stooren,
 
En snêê die pas mêê af, dies Graaf Lyccster dacht,
 
't Is best dat ick vertreck, en dat 'k mijn Hooft hier wacht,
[pagina 9]
[p. 9]
 
Lycester trock na huys misnoeght in alle deelen,
 
Om dat hy na sijn lust den Meester niet mocht spelen:
 
Soo dat Mauritius door Raad van d' Advocaat,
 
En een'ge vrome kreegh al d' Ampten van den Staat.
 
Nu ginck'thet Vaderlant een tijt lang seer voorspoedig;
 
Want Maurits was een Vorst vol krijghs - beleyt en moedigh:
 
Maar laas! Lycesters geest wort in hem haast herbaart;
 
Men merckt' al in 't begin sijn al te heerschend' aart.
 
Sijn eerste Proef-stuck was 't bestant met kracht te stuyten,
 
Op dat men door den krijg met Vyanden van buyten
 
Ons innerlijcke maght geheel verliesen mocht,
 
En Hy dan met gemack ons tot sijn slaven brocht.
 
't Bestant wierd evenwel gemaackt voort twalef jaren, 1906
 
Op dat men onderwijl wat krachten mocht vergaren:
 
Dit wrockte Maurits in het binnenst van sijn Hert,
 
En meend dat hier door sijn gesagh vermindert wert.
 
Na seer veel Veynsens heeft hy eynd'lijck wraack genomen,
 
Een wraack die tot dees dag het Hert treft aller Vromen:
 
In 't jaar van tien en acht wierd aller vroomste Man 1619
 
Gevangen op den dagh der slachtingh van Sint Ian.Ga naar voetnoot(a)
 
Dien Man die hy (naast God) alleen sijn Heyl was schuldigh,
 
En die om sijn behout veel smaat en Hoon geduldigh
 
Had uyt-gestaan, op dat hy 's Vaders ampten kreegh;
 
Nu helpt hy voor al 't goet sijn Helper uyt de weegh.
 
't Was hier mee niet genoeg de Phaenix der Geleerden
 
De Groot, en Hoogerbeets, die 't Spaanse juck af-keerden,
[pagina 10]
[p. 10]
 
En moedigh spraken voor de Wetten van het Landt,
 
Die mosten meê op d' een of d' ander wijs aan kant
 
Doe dwongh hy in de stêên de vrome Magistraten
 
Het Stads bestier en al haar Ampten te verlaten; En bragt'er Mannen in met meyn-Eedt vaak bemorst,
 
Die hy gebruyckte tot sijn wraack-lust en Bloet-dorst.
 
Noch liet hy eynd'lijck een Albaansche Bloet - Raad spannen
 
Bestaand' uyt bittere, en omgekochte Mannen,
 
Ga naar voetnoot†Gehuurt tot dese saack voor ruym twee duysent pont:
 
Dus wierd's Lands Vryigheyt verdelght tot in de gront.
 
Dees Moorders hebben d' Eedt en trouheyt langh verbannen
 
Die velden 't Vonnis, na het voorbeelt der Tyrannen,
 
Niet hebbend' sijnen: saack gewogen in de schaal
 
Van Reden, maar eylaas! sijn loon was't schendigh Staal
 
(vol-voeren,
 
Hier ginck 's Landts treur-rol aan men most die oock
 
Mer't alder vroomste Hooft te nemen van de schoeren
 
Van Olden Barnevelt die Hollandts Roem en Macht
 
Uyt sulcken ned'righeyt tot sulcken luyster bracht.
 
Dees overtrouwe Ziel gesolt door veel Elenden
 
Stapt' seer geduldig met sijn stockje na sijn Ende,
 
Hy toont sijn onschult aan het Volck op't Hof-schavot:
 
Hy knield' en kreeg de slag en gaf sijn Ziel aan God.
 
Doe treurde Holland om het bannen van twee VadersGa naar voetnoot*
 
Op 't Huys te Loevesteyn geschantvleckt als Verraders:
 
Denck eeuwig Hollands Leeuw aan't jaar van Negentien,
 
Wat gy toen dwiglandy en moord-lust saagt geschîen.
[pagina 11]
[p. 11]
 
Men rechte dan een Beeld op 't Hof in. 's Gravenhagen
 
Reght voor de Groote Zaal, komt dan de Vreemd'lingh vragen
 
Door wie dat sulcken Man gebracht is tot de doot?
 
Soo seg door die, die hy gequeeckt had in sijn schoot.
 
Men setten op sijn Hooft een krans van Lauwer-bladen,
 
En nevens hem sijn Roem en Glory-rijcke Daden,
 
Dit op-schrift sett'men vry voor op een Marmor-steen;
 
(Tot teycken dat dien Helt onnoosel heeft geleên)
 
Dit was de steun-Pylaar van 't Lant, en voor Hispanjen
 
Een schrick en Geessel, - en een Vader voor Oranjen:
 
Maar Dees heeft (ô! bloet-dorst door een vervloeckte? sneê
 
Hem 't leven wegh geruckt, en 't Vaderlant de Vreê. (den,
 
Hier sag men klaar de trouw van dees Nassousche Hel-
 
En hoe sy Staat en Kerck in Weeld en Vryheyd stelden:
 
Men sag haast wat van haar bestier te wachten was;
 
Daar men al in 't begin soo bitt're Vruchten las.
 
Dog God die toonde haast dat hem dit feyt mis-haagde;
 
Want van die tijt af hem geen aanslag oyt wel slaagde;
 
Hy sloeg hem haast te bed, en (van't verstant berooft)
 
Riep hy gedurig, weg! met dat bebloede Hooft.
 
Ses jaren quam hy na dit heerliick stuck te sterven,Ga naar margenoot+
 
En Fred'rick Henderick quam al sijn goed' ren erven,
 
En al de Carges sijn hem strack ter hand gestelt;
 
Dus slotens' ons weer haast in het Nassousch gewelt.
 
Doe was 't een sluymer-tijt ontydig hier te noemen,
 
En van wiens vruchtens men sig niet veel kon beroemen;
 
Mits desen tijt het Landt op soo veel schatten stond,
 
Dat Hollands Geld-kas wierd geleeght tot op de grond.
 
Dien Oorlogh was een vont om 't Volck de beurs te putten,
 
Op dat sy naderhant ontbloot van goude stutten
 
Genootsaackt souden sijn na 's Lends-mans wil te gaan
 
En 'tjuck der dwing'landy als eerst te nemen aan.
[pagina 12]
[p. 12]
 
Het Volck was staag verheugt, en riep alweêr Victorie!
 
Maar Laas! sy dachten niet, dat's Veld-heers Lof en Glorie
 
De weg was tot bederf van het gemene Land:
 
Want 's Princen grootsten Roem was Hollands grootsten schand.
 
Dees kostelijcke Prins trock steeds met magt te velde,
 
Waar door hy Land en Volck dick in perijckel stelde:
 
Daar 's Thiênen, Leuven, ja heel Braband insgelijck,
 
Die gaven van sijn doen een alte klaren blijck.
 
Ter Zee ginck 't anders toe, daar liet hy alles loopen
 
In 't wild', en schaamd hem niet 's Lands Schepen te verkoopen
 
Die dan weer kruysten op de Schepen van den Staat,
 
Waar door de Koopmanschap gebragt. wierd buyte raat.
 
Sijn Kind'ren liet hy aan ontsagb're Huysen trouwen,
 
Om ons te beter in sijn loos bedwang te houden:
 
Hy dwongh sijn eygen Neef de Survivance af,Ga naar voetnoot(a)
 
Ga naar margenoot+ En maackt' dat Holland die sijn Soon ten eersten gaf.Ga naar voetnoot(b)
 
Tot 't staacken van de Krijg was hy nooyt te bewegen:
 
Sijn Heersch- en Geld sucht was de Vrede-handel tegen:
 
Maar als de Spanjaart hem te vrede had gestelt
 
Met Sloten, Sterckten en een groote somme Gelt;
 
Ga naar margenoot+ Doe was hy haast bereyt sijn stem daar toe te geven;
 
Doch d' Hemel wilde niet dat hy soo lang sou leven,
 
Dat Holland (na. veel ramps) de soete Vreê genoot,
 
Die hy (tot -s Landts bederf) gehaat had als de doot.
 
Na soo veel daden quam dees GidionGa naar voetnoot(c) te sterven:
[pagina 13]
[p. 13]
 
Nu (meend men) soud men wel een beter stand ver-werven;
 
Vermits het Vaderlant van soo een was verlost:
 
Die haar de Wel-vaart en de Vryheyd had gekost.
 
Maar laas! dees vreugt was kort, sijn Soon Wilhem de tweede
 
Quam als een trotse Leeuw sijns Vaders Throon betreden,
 
Hy steld' hem aanstonts aan als wettig Opper-heer,
 
En smeet der Staten macht, en Recht van Boven neêr.
 
Dees onbesonne Wulp in 't eerst al klaarlijck toonde
 
Wat sucht tot Hollandts Heyl in sijne boesem woonde:
 
Hy wou baldadiglijck de Vrede breecken af,Ga naar margenoot+
 
Soo men, als Spanjen, hem geen satisfactie gaf.Ga naar voetnoot(a)
 
Hy bracht in Staat en Kerck seer veel veranderingen Veel Vreemde sogt hy in 's Lands Ampten in te dringen,
 
Al snoode Vleyers, die staag vlogen van sijn hand,
 
En 't Recht verdelgden van dit vry-gevogten Land.
 
Nu dagt het Holland tijt eens op haar huys te dencken,Ga naar margenoot+
 
Om sonder schaâ en 's Lands beveyliging te krenckê, Het volck 't ontlasten van d' ondragelijcke last
 
Die Fredrick Hend' rick op haar schouders had gepast;
 
Het oogmerck en het wijs advijs der Heeren Staten
 
Was het afdancken van een goet getal Soldaten
 
En Ruyters, die den Staat had in haar dienst en Eedt;
 
Om te verminderen de pijn en 't herten-leedt,
 
Dat anders ligt het Volck tot in de gront sou drucken,
 
Indien het onder soo een last nog lang most bucken:
 
Alsoo Prins Henderick reets opgenomen hadt
[pagina 14]
[p. 14]
 
Ten lasten van het Landt een on-af-losb're schat,Ga naar voetnoot†
 
't Was dan geen wonder dat sesGa naar voetnoot* van de trouwste Steden
 
Van H olland, soo seer deên om al de and're Leden
 
Te brengen tot eendraght op dit soo braef besluyt;
 
Om het af-dancken van het Volck te wercken uyt.
 
Maar doe was't Willems tijt het twist-vier aan te steecken,
 
(ken:
 
Om d' Eendracht van het Volck en Steden te verbreec-
 
Hy wist wel dat'er niets sijn saack was in de weegh,
 
Als dees', indien den Staat die na haar wenschen kreegh.
 
(te gangen
 
Geen schelm-stuck krijgt oyt schijn dan door bedeck-
 
Dies had hy fray den Rock der Gods-dienst om gehangê
 
En tot dit Eereloos bestaan gebruyckte Hy
 
De list'ge Pape-tongh en snoode veynsery,
 
Hier toe gebruyckte hy uyt d' Haaghsche Predicanten
 
Broer Stermont en Broer Loot, twee Puriteynsche quanten,
 
Hier by quam Goedhals nog, die braaf den Charletan
 
Kost spelen op het Hof, en queet hem als een Man.
 
Dees' had hy in de Kerck die hem gedurig vleyden,
 
En 't los en domme Volck na sijne wencken leyden:
 
Door dees' is d' Eendracht van den Staat van een gesplitst,
 
En tegen 't Wettigh Hooft de Leden op gehitst.
[pagina 15]
[p. 15]
 
Hier sach men klaar de snood' on-danckbaarheyt der tyden:
 
Hier most de Meester van sijn Huurelingen lyden:
 
Een hont (hoe dom) nogtans sijn eygen Meester kent;
 
Daar dit gespuys het Recht van haar Regeerders schent.
 
Noch meer leê Holland van trouloose bontgenoten,
 
Die in de voor'ge Eeuw de handen met haar sloten;
 
Daar Holland (om haar vry te maken) meer alleen
 
Gewaagt heeft en geslaaft als d' and're samen deên.
 
In plaats van Holland in haar ongeval te helpenGa naar voetnoot(a)
 
Soo sochten sy haar met al 't leed te overstelpen:
 
De vryheyt en het Recht kreeg van haar wond op wondt;
 
Sy wenschten Hollandts magt verdelgt tot in de grondt
 
Als Willem merckte dat sijn aanslag hem misluckte,
 
En dat m' in Holland voor sijn Heers-sucht noch niet buckte;
 
Maar even vlyrig op haar Raads-besluyten stont
 
Als vast gevestight op een onverwrickb're grondt,
 
Ging hy op bijtender en scherper midd'len dencken:
 
Om 't hooge Staats gesag geheel en al te krencken,
 
Hy brak sijn Eedt en Trouw, steld billickheyt aan kant,
 
En nam een hard' en noyt-gehoorde saack by d' hant.
 
Hy trock self in persoon door al d' Hollandtsche Steden,
 
Om door sijn by-sijn al de onbedreven Leden
[pagina 16]
[p. 16]
 
Bevreest te maken: want sijn Suiten was wel sterck
 
Vier hondert koppen die hem dienden in dit werck;
 
Dit was quansuys de last der Algemeyne Staten,
 
(Hoewel'er doe maar vijf of ses vergadert saten)
 
Ga naar margenoot+ Die dit roem-ruchtig stuck Held-haftig voerden uyt,
 
Op naam en Zegel van een Wettig Saats besluyr.
 
Dit was nog niet genoeg om trouw' en vroome Heeren
 
Van haar soo heylsaam werck en opset af te keeren,
 
Voor Vryheyd stonden sy heel pal en onvervaart
 
En 't Heyl van Land en Volck was haar te lief en waart,
 
Dan dat s' uyt bloodigheyt sigh selven souden neygen
 
Na's Vorsten wulpsen sin, door smeecken of door dreygen:
 
Die deê gelijck eertijts de snoô Rhehabeäm
 
Die d' oude Raad verwierp en schelmse Raeds-luy nam.
 
Pluym-strijckers Duyts en Frans vyandelijcke Vrienden
 
Dees reuckeloose Vorst al sijn handel dienden,
 
Als AersensGa naar voetnoot* en Capel, Renswoud' en and're meer,
 
Geslagen schelmen en schandvlecken van haar Eer.
 
Dees Raads-luy waren door haar snoode trouloosheden,
 
De oorsaack van al 't quaat en onheyl dat wy leden,
 
Sy bliesen hem een Heyl- en Eer-loos op-set in,
 
Om alles door gewelt te krijgen na sijn sin.
 
De Hayren rysen my van schrick en vrees te bergen,
 
Als 'k denck dat m' Hollands Leeuw soo smadelijck dorst tergen:
[pagina 17]
[p. 17]
 
Wat leê hy niet al spijt en smaat en ongevaar
 
In d' Hooymaand van het al te droeve Gulde jaer
 
Doe't dolle oorlogs Paert by nacht quam aangestegen:
 
En doe men't Krijghs-volck van de Staadt gebruyckte tegen
 
De grootst' en machtigste der Steden van ons Lant,
 
Om, wat na vroomheyt aard, te helpen van een kant,
 
Men gaf't de naam dat dit geschiede om de Steden
 
Strick te bewaren by de Unie en de Vrede,
 
Waar tegen Holland soo men voorgaf had misdaan
 
Met tegens d' andere Provincies aan te gaan:
 
Maar 't oogmerck was die Stadt met 't Krijghs-volck t' overromp'len
 
Met 't oop'nen van de Poort en Amsterdam te domp'len
 
In brant en jammer en te rooven al haar schat
 
Die d' Haven van Euroop in volle rust besat:
 
Men sou de Wissel-banck van al haar gelt ontblooten,
 
Om hier door d' Hart-aar van gantsch Holland af te stooten:
 
Het plond'ren van de Stad was't Krijgs-volck toegestaan
 
Op dat de koopmanschap geheel te grond mogt gaan.
 
Dus socht den Prins 's Lands Recht en Welstant te verbannen,
 
Op dat hy sonder schroom sijn krachten in mogt span- (nen,
 
Om tegen Engeland met oorlog aan te gaan,
 
Op dat men daar sijn eysch door dwangh soud nemen aan:Ga naar voetnoot†
[pagina 18]
[p. 18]
 
Op dat sijns Vrouwen Broer, Prins Carolus de tweede
 
Als opper Soeverayn op Stuarts Throon mocht treden.
 
Nu, dacht hy, was dat werck soo heymelijck bestelt,
 
Dat hem geen tegenstant kost deeren noch gewelt.
 
Ga naar margenoot+ Doch God sond op die nacht een mist en sware regen,
 
Waar door de Ruytery afdwaalden van de wegen,
 
Hier bleeck hoe weynig dat des Menschen oplet gelt
 
Als God hem tegens haar en haar besluyten stelt.
 
Haar order was rondom de posten t' onderscheppen,
 
Op dat'er niemand van den aanslach iets sou reppen;
 
Nochtans d' Hamburger Post geraackten ongemoeyt
 
Door't Leger dat van uur tot uur in aan-was groeyd;
 
Hy spoeyd' om in der yl tot in de Stad te raken,
 
Om aan de Magistraet met een bekent te maken
 
Het geen hem op de reys in 't Leger wedervoer:
 
Hier was die groote Stad terstont in rep en roer
 
Men haalt de bruggen op en, doet de poorten sluyten,
 
Om 't Heylloos Nacht-getroet haar snood verraet te stuyten:
 
De moed'ge Magistrset betrachtend' Eed en Eer
 
Steld' midd'len in het werck tor dap'pren tegenweer;
 
Het Volck bragt het geschut manmoedig op de Wallen:
 
Bereyt als Leeuwen op den Vyand aan te vallen,
 
Ja elck is even graag te sterven voor haar Stad;
 
En voor de Vryheyd van het Land (de beste schadt).
 
Was d' aenslag aan het Y misluckt: in 's Gravenhagen
 
Gevoeld' men dies te meer des Veld-heers harde slage:
 
Ga naar margenoot+ Op Hooymaands dertighsten (ô spijt) gebruyckten hy
 
Een openbaar gewelt, en loutt're Dwing'landy.
 
Hy schaemd' hem niet het Recht der VolckerenGa naar voetnoot(a) te schenden,
[pagina 19]
[p. 19]
 
Maar deê (als een Tyran) door hulp van syne benden,
 
Verseeck'ren op het Hof ses Leden uyt den Raet
 
Van Holland!(ô vervloeckt' en trouweloose daet)
 
Dees ses Beschermers van het Recht en Vryjigheden
 
Van Holland, wierden voor de diensten die sy deden
 
Aan 't Vaderland, gevoert met schrickeliick gedruys
 
Van Volck, als in triumph na 't Loevesteynsche huys.Ga naar voetnoot(a)
 
Doe Willem merckte dat het hem vry was ontschoten
 
En dat sijn NeefGa naar voetnoot(b) de poort des Amstels vond gesloten
 
Als hy met 't Krijghs-volck dacht te trecken in de Stadt,
 
Om haart' ontweldigen haar Kleynood' en haar Schat.
 
Steeg hy aanstonts te Paart en ruckte na het Leger
 
Tot Amsterveen, om soo Stads Borgery gedweeger
 
Te maken doer sijn macht, en tegenwoordigheyt:
 
En echter wierd sijn eysch hem van het Volck ontseyt.
 
Doch Amstels Achtb're Raadt (om alles niet te wagen
 
Tot 't uyterst) heeft door haar Gesanten voor doen dragen
 
Aan Willem een accoort en minnelijck verdragh,
[pagina 20]
[p. 20]
 
Ga naar margenoot+ Het welck gesloten wierd op Ooghst - maants derden dagh. dagh.Ga naar voetnoot(a)
 
Maar onder die bedingh Eylaas! dat twee gebroeders
 
Twee Bickers vol van trouw twee Steed- en Burger-hoeders
 
Hun staat verlieten en hun Ampten, om met glimp
 
Sijn Leger van de Stad te voeren sonder schimp.
 
Wat treurde Holland? doe den Amstel most ontbeeren
 
Twee Catoos uyt haar Raat twee Vryheyd lievend Heerë:
 
Dordrecht haar Heer de Wit; Haerlem De Wael en Ruyl:
 
En Delft Duyst van Voorhout die stercke Vryheyts-zuyl.
 
Hoe droevigh klaagde Hoorn de Hooft - Stad der West-vriesen,
 
Doe sy de trouwe raat van Keyser most verliesen?
 
En riep niet Medenblick, Zieltogende, ick sterf!
 
Soo ick noch langer mis mijn brave Stellingwerf?
 
Dees snoode Dwing'landy wierd evenwel gepresen
 
By een'ge Leeraers in Gods Kerck en onder desen
 
Queet Teelingh hem het meest een Goddeloose Zeeuw,
 
Een schender van Gods woortGa naar voetnoot(b) een Monster van ons Eeuw.
 
In Wijn-maent na dit werck trock hy na's Gravenhagë,
 
Na dat eerst Rheenen had gevoelt de wreede slagen,
 
Waer meê hy haar en ons soo scherp en wreed'lijck sloegh;
[pagina 21]
[p. 21]
 
Niet denckend' dat de doot hem na sijn Leger joegh.
 
Het glas sijns Levens liep seer schielijck na het ende,
 
Waar door men klaerlijck sag, dat God het schip wou wende
 
Na veyl'ger Haven; want op Slachtmaants sesden dagGa naar margenoot+
 
Men d' ondergang des Sons des Tweeden Willems sagGa naar voetnoot(a)
 
Hier sag men dat de val de Hoogmoet haast komt volgen:
 
Hy sterft hier die den Staet by na had in geswolgen:
 
Oranje storte hier als eertijts Phaëton,
 
Die roeck'loos mennen wouw de Paerden van de Son.Ga naar voetnoot(b)
 
De Faam van Willems Doot drong door tot in de Stedë,
 
Die meest voor 't recht van 't Land en Vryheyd leên en deden:
 
De blijtschap overtrof de voorge pijn en smert;
 
Nu was men vry van Mondt te voren maar van Hert.
 
't Geheugen van dees doot moet nooyt van Holland wijcken,
 
Vermits men niet meer was genootsaekt omte kijckë
 
Na eenen die als hy sijn dollen sin niet hadt,
 
Sijn wett'ge Meesters wel deê setten in een gat.
 
Nogtans verdiend' hy lof by die hem 't meeste haten
 
Want hy geopent had de oogen van de Staten.
 
Om haar te wachten, dat het kost'lijck Vryheyts-Schip
 
Sig niet weer stoote aan d' af-setsel van die Klip:
[pagina 22]
[p. 22]
 
Dit wierd seer wel betracht, want nauwelijcks vier jaren
 
Na dat's Lands Schip 't gewelt van Willem was ontvaren,
 
Wierd Nassousch laetsten tronck geheel gesloten uyt
 
Ga naar margenoot+ Sijn Vaders Ampten door een Wettig Staats besluyt.
 
Maer schoon men sonder Hooft en dwangh in Vryheyt leesde:
 
Men vond'er echter die 's Lands welstant tegen streefde,
 
Want vijftien jaren na het heuch'lijck jubeljaerGa naar voetnoot*
 
Ga naar margenoot+ Sag men de Staet gebracht in merckelijck gevaer.
 
Verraders van ons Land en vleyjers van Oranje,
 
Die sochten 't Vrye Land en hechten aan Brittanje:
 
Op dat men Willems Soon tot opper Heer nam aan,
 
Most 't oprecht Hollands Volck soo schendigh sijn verraân.
 
Dog Hollands wijse WitGa naar voetnoot(a) en Voorspraeck harer Steden:
 
Ondeckt behendig door sijn wack're schranderheden
 
En vlijt, de handel-wijs en opset van Buat,
 
Die heymelijck verstant met Koninck Karel hadt.Ga naar voetnoot(b)
 
Men sond' noyt Vloot in Zee, men had noyt voergenomen Een
[pagina 23]
[p. 23]
 
Een aanslag voor ons Land, of't was al eerst gekomen
 
Tot Carels ooren, die, door dese snoode daat,
 
Occasiy kreeg tot het vermeest'ren van den Staet.
 
Soo niet de hooghste Heer voor Holland had gestreden;
 
En niet ontdeckt had het verraat en trouw'loosheden
 
Die men gesmeet had om het vryje Holland weer
 
Te brengen onder 't jock van eenen wulpschen Heer.Ga naar voetnoot(a)
 
Maar doen die schelm Buat het loon kreeg van verraders,
 
En Helt De Wit door last van Hollants trouwe Vaders
 
Het mannelijck Exploit uytvoerde op Chattam,
 
De Havens toesloot en haar grootste Schepen nam,
 
Waar door heel Londen was benauwt aan alle hoecken:
 
Soo dat sy selfs door dwang de Vrede mosten soecken;
 
Doe wierd's Lands Vryheyt en de Vrede vast gestelt:Ga naar margenoot+
 
Waar goê Regeerders sijn geen schelmsch verraat oyt gelt.
 
Hier aan wierd 't Segel van de Vreê en Vryheyds HeerenGa naar margenoot+
 
Gehangen, om voortaan de slaverny te weeren,
 
Door het vast stellen van het eeuwigh Staats Edict,
 
Dat Vryheyd mint in't Hert waar Dwing'landy voor schrikt
 
Dit nut en heylsaam Kint had in sijn teere dagen
 
Veel haat en schamp'ren hoon van't Prince volck te dragen,
 
't Welck het te brengen socht in Lijf- en Doots-gevaar;
[pagina 24]
[p. 24]
 
Ga naar margenoot+ Dat haar geluckte in het schrick'lijck schrickel-jaar.Ga naar voetnoot†
 
Doe d' eer ontsachb're Leeuw's Lants ondergang bestelt sagh;
 
Doe 't Stichts en Geldersch volck in 't Fransch en Paapsch
 
gewelt lagh;
 
Doe 's Vyants trotse Vloot ons Helden lockten uyt,
 
Op dat Vorst Carolus ons Holland kreeg tot buyt.
 
Doe heeft de dwing'landy, de bitse nijt en tooren
 
Den ondergang en doot van't Staets Edict beschoren,
 
Men dwong's Lants Vaders tot het breecken van hun Eedt,
 
Gestaaft tot Heyl van 't Landt (ach middel alte wreedt)
 
Om dus op't puyn des Staats te vestigen den zetel
 
Van Willem, door den Raat van CalchasGa naar voetnoot* die vermetel
 
(Als 't waar een Gods-spraeck) 't wuft en domme volck toepraet,
 
Dat dit geschieden most tot redding van den Staet,
 
Was maar die Staats orkaan by dit gewelt gebleven,
 
Het was 't misleyde Volck nog ligt'lijck te vergeven,
 
Maar ach! mijn inckt wert blijck, ick beef, mijn hant beswijckt,
 
In 't schryven, hoe de Deugd selfs wierd verongelijkt,
 
In 't Witte Broeder paer den droeve Staat t' ontrucken,
 
Voor welckers dapperheyt en moet den Brit moest bucken Daar,
[pagina 25]
[p. 25]
 
Daar Chattams Zegeprael te Dorth van tuygen kond',
 
Eer snood' ondanckbaarheyt 't af-beeltsel daar van schond.
 
De Witten moesten 't doe by alle man ontgelden,
 
Sy steckten 't voorwerp aan het lasteren en schelden:
 
Wat tot haar nadeel was wierd lichtelijck gelooft,
 
Men ruste niet voor't Lant van dees twee was berooft.
 
Des Vyants inval in ons Lant wierd haar geweten,
 
Selfs d' oorsaeck van den krijgh wierd op hun hals gesmeten;
 
En die maar eenigsins was voor hun Vrient bekent,
 
Sach aanstonts al den haat van 't Volck op sig gewent.
 
Dit dapper Paer, dat tot 's Lants vryheyt was geboren
 
Wierd met de vryheyt op een selfde tijt verlooren,
 
Het opgeruyde Volck, in moordlust heel verhit,
 
Spoog op hun al haar Gal en was als helsch op Wit.
 
De Moordt verstreckt' den loon voor al haar brave daden:Ga naar margenoot+
 
Het Hof-schavot was haar een bedde van Parade:
 
De Wip de Doot-baer; en de spot een Lijck-gedicht
 
Voor dese, daar al 't Lant soo hoog aan was verplicht.
 
Al 't Volck was gretig om dit treurspel te bekijcken,
 
En met gejuyg te sien 't mishand'len van de Lijcken;
 
Sy hingen opgespalckt als Varckens aan den haack
 
Met d' Hoofden nederwaarts, ach! al te blinde wraak.
 
Haar Leden sijn verkocht in d' aangelegen Landen,
 
De Ooren, Neusen, en de Vingers van de Handen:
 
Ja selfs wat schaamte niet en melt wierd niet verschoont,
 
Maar opgeveylt, en als in een triumph vertoont;
 
De Vingers daar Heer Jan't Edict meê had geschreven,
 
Die wierden niet als voor een groote som gegeven:
 
Soo dat den Haagh, wel eer door vroomheyt soo vermaart,
 
Wierd in een nest en Hal van Menschen-vlees herbaart.
[pagina 26]
[p. 26]
 
Doch't aldergrouwelijckst, van Turcken noyt versonnen
 
Wierd op dien droeven dagh van d'Hagenaars begonnen:
 
Sy hebben haar (ô! schrick) met Herten-vlees gespijst;
 
Daar selfs d' onmensch'lijckheyt op't grouwelijckst voor yst.
 
Doe gold geen lange reex doorluchte Helde-daden
 
Van Heer Cornelis; noch het rijp vernuft in 't raden
 
Van Heer Johan die door sijn weêrloos verstant
 
(Naast God) de oorsaeck was van d' op-hef van ons Lant:
 
Hy wist de Staten nauw door Eendracht te verbinden;
 
En wass'er gelt gebreck hy wist het stracks te vinden:
 
De sorg en rijpen raedt van desen grooten Man
 
Den goeden Leser aen dit staeltje mercken kan:
 
't Jaer vijf-en-sestig doe men hier den Oorlog voerde
 
Met 't Britsche Rijck, doe Jorck gestadig gretig loerde
 
Op ons bederf: doe in sijn Schip geschreven stont
 
Het Rijck Carthago moet gedelght tot in de gront.Ga naar voetnoot*
 
Doe liet men hier een Vloot van veertigh Schepen maken,
 
Om op het spoedigste in rust en vree te raken,
 
Indien 't de Opper-heer beliefd' ons by te staen:
 
Gelijck hy (door sijn gunst en goetheyt) heeft gedaen.
[pagina 27]
[p. 27]
 
't GemeenGa naar voetnoot(a) wierd niet belast met 't afdoen van dees schulden,
 
Maar yder BorgerGa naar voetnoot(b) gaf hier toe van duysent gulden
 
Twee gulden en een half uyt seeckre somme gelt,
 
Waar op een yder na sijn midd'len was gestelt.Ga naar voetnoot(c)
 
Hier sach men sonne-klaar wat dat men sulcke Helden
 
Niet schuldig was, voor dat sy ons in Welvaert stelden:
 
Niet dat de gantsche som hier meê vervlogen was;
 
Neen! m' had een Vloot in Zee, en hield een Vloot by Kas.Ga naar voetnoot(d)
 
Mijn lust haer heugenis niet verder op te halen,
 
Om niet door yver van mijn ord're af te dwalen;
 
God eynd'lijck noch eens straf voor die beschaffen sal
 
Die oorsaeck sijn geweest van sulcker Mannen val.
 
Na ruym ses jaren Krijgh gaf God de Lande Vrede,Ga naar margenoot+
 
Die echter van den Prins seer heftig wierd bestreden?
 
Alsoo hy door dit werck sich Graaf te maken sach:
 
Want Hollant doen ter tijt al op het gijpen lach.Ga naar voetnoot(e)
 
Hy socht, na dat de Vreê vier dagen was gesloten,
[pagina 28]
[p. 28]
 
Die, tot ons schade ja Ruijn om ver te stooten,
 
Alsoo hy doen ter tijt een Slach gelevert had;
 
Om te bevorderen 't ontsetten van een Stadt.Ga naar voetnoot(a)
 
Een slach die onsen Staat veel Zielen quam te kosten
 
(Soo Willen noch die Stadt uyt 's Vyants hant verloste)
 
In d' eerste Chargie, die den Vyant op ons schoot
 
Wel vijftigh Officiers en Grooten bleven doot.
 
Dus meende hy den Krijgh weer op een nieuw t' hervatten,
 
En 't kale Hollants Volck te villen en te schatten,
 
Op dat het eyndelijck gantsch Geld en Radeloos
 
Dees Oorloch-siecke Vorst tot haren Heer verkoos.
 
Maar al sijn loosheyt en bedrogh kost hier niet gelden
 
Vermits de Staetsche kant als wack're vryheyts Helden
 
Besorghde dat de Vreê van 't Land bleef in 't geheel.
 
En niet geschonden wierd selfs in het minste deel.
 
Doe snackten 't Volck staegh na verlichtingh van accijsen,
 
(Het welck in Vredens-tijt van selven scheen te wysen)
 
Maar alles te vergeefs: men wierd tegen den aart
 
Der Ouden,Ga naar voetnoot(b) nog al meer van tijt tot tijt beswaert.Ga naar voetnoot(c)
[pagina 29]
[p. 29]
 
Reële lasten selfs begon men in te voeren,Ga naar voetnoot*
 
Om een ondraachlijck pack te leggen op 's Volcks schoeren,
 
En hoe een een'ge Stadt daer meerder tegen sprakGa naar voetnoot(a)
 
Hoe snoode vleyeryGa naar voetnoot(b) ons meer na 't Herte stack.
 
Soo dat ick hier by, tot des Lesers vergenoegen,
 
Wel mag dees verssjes van een seecker Schryver voegen:Ga naar voetnoot(c)
 
Met een beladen Neck en Sporen in de sy
 
Roept Neerlants domme Paert mijn hert en tongh is vry.
 
En naderhant sond hy in Zee's Lants schoonste SchepenGa naar margenoot+,
 
Om al de Zee-macht op een tijt uyt 't Lant te slepen
 
Op een onveylge plaets en onbequamen tijt.Ga naar voetnoot(d)
 
Maer 't bleeck dat hy de Vloot wou willens wesen quijt.
 
Niet dat hy hier in had gekent de Heeren Staten,
 
Neen! 't was sijn kroon te na haar soo veel eer te laten;
 
Hoewel hy wist dat sy sijn MeestersGa naar voetnoot(e) sijn, en dat
[pagina 30]
[p. 30]
 
Hy niets beginnen mocht, dan daar hy last toe hadt.
 
En schoon der veel den Prins hier in seer wijslijck rieden,
 
Dat dit niet sonder groot perijckel kon geschieden:
 
't Was mis! hy wist waarom, hy most sijn dolle Hooft
 
In volgen; schoon ons Lant wierd van haar macht berooft. (ren
 
Het dacht hem reets te langh, dat men in vreê vijf ja-
 
Geleeft had; dies wild' hy ons op een nieuw beswaren
 
Met Oorlogs-lasten, daar hy wist dat Hollants Kas
 
Aen de Militie noch seer veel ten acht'ren was.Ga naar voetnoot(a)
 
Ons Prinsje meend' hy soud heel licht de Heeren Staten
 
Seer licht bewegen tot het werven van Soldaten;
 
Maar Willem in dees saeck sich braaf bedrogen vont,
 
Mits men aen d' Amstel dit seer heftig tegen stont;
 
Want sy niet anders dan een wissen krijgh voorsagen
 
Uyt 't geen dat Willem met die wervingh wou bejagen.
 
Maer als hy merckte dat hy hier om geen gehoor
 
Kreeg aan den Amstel en aen't Schie;Ga naar voetnoot* gaf hy stracks
 
voor, (ten;
 
Dat noyt sijn mening had gestrekt tot nood'loos veg-
 
En daerom maer geeyscht had sestien duysent knechten
 
Om de Frontieren op het noodigst te voorsien:
 
Om staag gereet te sijn den Fransman 't hooft te biên,
 
Soo hy van opset was te nad'ren onse Wallen,
 
En die op 't onversienst en swackste t' overvallen:
[pagina 31]
[p. 31]
 
Dit was't dat hy den Saat seer graeg wijs maken wou,
 
Op dat dit werck te meer sijn voortganck krygen sou,
 
Hoe Willem na sijn Eedt sich vorder heeft gequeten,
 
Veel luyden (op dees dagh) in Hollant seer wel weten!
 
En hoe hy met dit werck sijn Meesters liet begaen
 
Bleeck aen al't geen hy in die tyden heeft gedaen.
 
Hy schaemd' hem niet uyt seer veel Steden de Soldaten
 
(Buyten consent en last der algemeyne Staten)
 
Te voeren in der yl na't Spaensche Nederlant.
 
Daer 't eerst scheen dat hy ons wou hoeden voor dien brant (raken:
 
Des Oorloghs, daer men licht met Vranckrijk in sou
 
Hoewel hy sweegh, dat hy die selfs eerst dacht te maken,
 
Dat nu bleeck; want hy 't Lant geheel beroofde van Haar Macht en Krijghs-volck, ja schier tot de laatste Man.
 
Dit was de Man die noyt iets anders socht als Vrede:
 
Daer hy door dreygen en beloften vele Leden
 
Van Staat, schier dwongh om stracks de Wervingh toe te staen,
 
En willens tegen 't Heyl der Landen aen te gaen.
 
Doe trock hy na het Y, en socht die brave Heeren
 
Van hare trouwe sorgh en yver af te keeren:
 
Maer neen! hy kreegh geen heul; die dapp're Magistraat
 
Tot niets sich buygen laat dat Vryheyt tegen gaat.
 
Doe hy op dese wijs haar vroomheyt niet kost fnuycken,
 
(bruycken
 
Most: men tot dit geswel (dus noemde men 't) ge-
 
Een scherper vlijm om 't quaat seer haastigh baas te sijn,
 
En d' and're goede Steên te vryën van 't fenijn,
 
Dat Amstels Magistraat soo schelms had in gesogen,
 
Waar door den gantschen Staat van Hollant was bedrogen Dies
[pagina 32]
[p. 32]
 
Dies was het noodigh dat m' een tegengift bedacht,
 
Op dat men Haar met al haar aenhang t' onder bragt.
 
Prins Willem met Odijck en Phalalethes FagelGa naar voetnoot(a)
 
(Twee pesten in den staat twee Hoofden van't Ian hagel)
 
Namen gelegentheyt dat Vranckijcks Afgesant
 
Ga naar margenoot+ Een Brief sond na sijn Heer (uyt haest) door's Vyants
 
Lant,
 
Die onderschept en stracks bestelt wierd in de handen
 
Van Grana, Gouverneur der Spaansche Nederlanden,
 
Die, in dees gantsche saack (van Willem onderrecht)
 
Dees Brief ontcijfert,Ga naar voetnoot(b) en op't heyloost uyt-gelecht,
 
Te senden noodig dagt aen 't Hof in 's Graven-hagen:
 
Op dat sy nu quansuys eens voor haar oogen sagen
 
Het schelmsch bedrijf en snoodt verraet van amsterdam,
 
Dat laas! by veel van't Volck ja Staten inganck nam.
 
Doe had men recht quansuys dier Mannen eer te krencken
 
Met laster, smaat, en wat haar schensucht kon bedencken:
 
Men
[pagina 33]
[p. 33]
 
Men sloot, ô spijt! haar twee gedeputeerdens op,Ga naar voetnoot(a)
 
En 't scheen dat alles neegh voor Nassousch lieve pop.
 
De snoode Vleyery swoer rasend en verbolgen,
 
Dees Schipioos tot op 't schavot selfs te vervolgen:
 
Dit was den loon vooral haar goet dat dese Stadt
 
In den voorleden Krijgh den Staat bewesen hadt.Ga naar voetnoot(b)
 
Doe dese handelwijs den Prins noch niet wou lucken,
 
Sogt hy haar eynd'lijck op het felst' te onderdrucken,
 
Het Segel van den Staat men op haar brieven sloegh.
 
Geen pijn, geen straf, geen doot was voor haar wreet genoegh.
 
Maar noyt den laster hecht op't ongêkreuckt geweten,
 
Dies heeft de vale nijt haar tanden stomp gebeten
 
Op haar onnooselheyt; Heer Hooft verselt met Hop
 
Des Amstels onschult op het heerlijckst voerd' in top.
 
De Waerheyt (eerst verjaaght) quam Hollants Raet beschijnen,
 
En deê 't gevreest gevaar en leugen-geest verdwijnen
 
Des Amstels brave Raat trad moedig voor den dagh,
 
En toonden aen den Staat des Prinssensnoodbejagh.
 
Dit heeft in heel den Raat een yver-vier ontsteken,
 
Om 't Staats gesagh, dat dus langh deerlijck lagh besweken
[pagina 34]
[p. 34]
 
t'Herstellen, en het Heyl te vord'ren van den Staati
 
En niet te vreesen voor eens Vorsten wrock en haat.
 
Dit voorbeelt wierd gevolght van Groningers en Vriesen.
 
(Wiens sy oock Middelburgh al lang bestond te kiesen)
 
En dord' des Vorsten wil heel mann'lijck wederstaan,
 
Wanneer hy met gewelt haar wilde tegen gaan.
 
Dit werck lag hem te dwars in sijn krijgs-siecke oogen,
 
Maar sach te laat dat hy sich schendig had bedrogen:
 
Want daar hy 't Statendom geheel te dwingen dacht;
 
Sach hy sijn snoode daat soo haast te niet gebracht:
 
Dit was een hoon quansuys en daarom niet te dulden:
 
Maar, siende dat hy hier betaling kreeg na schulden,
 
Socht hy by Papen troost in 't Spaansche Nederlant,
 
En gaf de Staten tijt tot 't maken van 't Bestrant;
 
Die wilden geensins dees gelegentheyt verliesen;
 
Maar schatten 't veylighste de gulde Vreê te kiesen
 
Tot vreugde van al 't volck; in weerwil van die geen
 
Die meer tot Spanjen als tot ons genegen scheen,

FINIS

voetnoot†
Claudius Civilis (alias) Klaas Burgersz. een Batavier van Konincklijcken stam. (b) Dit was een geheylight Bos, by de Latijnen genaamt Sacrum Nemus, gelegen, na 't gevoelen van de meeste Schryvers, tusschen Voorschoten en Voorburgh,
margenoot+
(a)Civilis
voetnoot*
Dese Victorie hebben de Batavieren bevochten omtrent 72. jaar na de geboorte Christi, na de bouwingh van Romen 822 jaren
voetnoot†
Diederick de eerste Graaf van Hollandt is van de Staten des Landts gekomen Ao 913. sommige meenen dat hy gestelt is van Carolus Simplex, andere meenen van Carolus Calvus, doch dit is niet waarschijnelijck.
voetnoot(a)
Hertoch Philips van Bourgondien is Graaf van Hollandt geworden in den jaren 1433.
voetnoot(b)
Het recht van Survivance en Successie.
voetnoot(c)
Dese Maximiliaan was wel geen Graaf maar Voogdt van Hollandt, hoewel hy sich altijt als Grave aanstelde,
margenoot+
Ao 1567
voetnoot(a)
Den Koninck Philippus de tweede, siende dat den Prins van Oranjen door sijn loosheyt de gemoederen des Volcks seer tot hem getrocken had, vreesde dat de Nederlanden hem eens tot een Hooft souden aan nemen over haar, daarom sond hy Duc d' Alba, en gaf soodanige commissie, dat hy de sucht des Volks niet licht soude krijgen, maar veel eer dat het volck gedurigh over sijn wreetheyt aan den Koninck souden moeten klagen, waar door hy het volck socht meer aan hem verplicht te houden, met haar altemets eenige versachtingh der Placaten te geven, en Duc d'Alba, quansuys, wat te bestraffen over sijn doen.
margenoot+
1579
voetnoot†
Niet om dat hy het Landt niet genoegh beschermde, maar om dat soo hy noch drie a vier dagen geleeft had de Graafelijcke regeringh weer herstelt sou geweest sijn, en wy eeuwigh onder de selve soude hebben moeten suchten.
voetnoot(a)
Robbert Dudley Graaf van Lycster van Koningin Elisabeth uyt Engelant gesonden tot Gouverneur der Nederlanden,
voetnoot(a)
Anno 1618.op den 29. Augustus sijnde de dagh van St. Jans onthoofdingh Wierd Johan van Olden Barnevelt, soo als hy ginck na de vergaderingh van de Staten van Holland (die hem in hare beschermingh genomen hadden) van een Cap: van de Guarde de van Prins Maurits, tegen alle trouwe, gevangen genomen
voetnoot†
De 24 gedelegeerde Regrers van Olden Barnevelt hebben voor dit vonnis (boven haar salaris) uyt de gemeene Lands middelen genoten tot een vereeringh 2400, guldens.
voetnoot*
Hugo de Groot Pensionaris van Rotterdam, en Rombout Hoogerbeets Pensionaris van Leyden wierden 5. dagen na het onthoofden van Barnevelt sijnde den 18.May 1619. gecondemneert in een eeuwige gevanckenis op Loevesteyn,
margenoot+
1625
voetnoot(a)
Graaf Willem Fredrick van Nassouw sijn Neef dwongh hy door fijne gesanten de survivance van het Stadhouderschap van Groningen en d' Omlanden af.
margenoot+
1631
voetnoot(b)
In 't jaar 1931 verijght hy door sijn snoode knyperyen voor sijn Soon Willemde tweede, doenmaels noch maar Vijf jaren oud, de survivance van het Sta shoaderschap van Holland, als oock het verwacht van alle lyncs Vaders Ampten,
margenoot+
1647
voetnoot(c)
Dese als oock nog veel andere namen uyt de H. Schrift gaven hem de Hoofsche en flatterende Predicanten.
margenoot+
1648
voetnoot(a)
Den Prins, na dat hy (als sijn Vader) al veel geschenken van den Koninck van Spanjen bedongen had, wilde hy echter de Vrede niet helpen bevorderen, of men most hem hier te lande mede een recompense daar voor geven, en dat gedaan sijnde wierd de Vrede in den jare, 1648, tot Munster gestoten.
margenoot+
1650
voetnoot†
Frederick Henderick had het met sijn kostelijcke Veldttochten soo ver gebracht, dat de Staten van Holland en West-Vriestandt genootsaackt waren sedert den jare 1625 tot 1647 hare goede Ingesetenen te belasten met hondert en veertigh milioenen gouts, om de overgroote Oorloghs lasten te voldoen, boven welcke somme sy noch beswaart waren met dertien milioenen; waar van jaarlijcks by haar een-en-seventigh hondert en vijftigh duysent gulden voor Int'resten mosten betaalt werden.
voetnoot*
Te weten Dordrecht, Haarlem, Delft, Amsterdam, Hoorn, en Mledenblick, uyt welcke Steden naderhant de Heeren na Loevesteyn wierden gevoert.
voetnoot(a)
Siet hier van het 1. arttijekel van de Unie, waar by de Staten van de and're Provincien, die Provincie wiens recht maar eenighsins gelaedeert wierd, gehouden waren de selve met goed en bloet te adsisteren en te beschermen, en behalven dat sy dit niet alleen niet hebben gepraesteert, maar in tegen deel getracht de Provincie van Holland en West-vrieslandt t' eenemaal te onderdrucken en te onder te brengen, met alle de heylsame resolutjes van Holland tegen te gaan en den Prins den vollen toom te geven om sijn dollen yver en wraack-lust te vol-voeren, gelijck haar trou-loosheyt gebleken is doe sy met haar vijf of sessen een resolutie te voorschijn brachten op naam van de Staten Generaal, waar by den Prins geauthoriseert wierd de besendingh in de Steden te doen.
margenoot+
Den 5 Juny.
voetnoot*
Francoys Aarssens een brabander, eertijts door den Advocaat Barnevelt gevordert is naderhant een principaal instrument geweest van Prins Maurits in 't ombrengen van den voornoemden Advocaat en het verkrachten van de privilegien; soo oock sijn Soon den Heer van Spijck, die hem heeft laten gebruycken tot Verspieder binnen Amsterdam, om haar Ruijn dies te eerder en te beter te bevorderen, om welcke frayje saacken hy in den jare 1651. genootsaackt is geweest sijn Ampt te quiteren, als oock te versoeeken in de Amnestie te mogen begrepen worden, op dat geen verder ondersoeck over syne actien mocht getenteert werden.
voetnoot†
Des Princen oogmerck was (na veeler meningh) Amsterdam met verrassing in te nemen, en met Krijghs-volck belet te houden, en dat men het gelt uyt de Wissel-banck de Republijck van Engeland met Oorlog soo verre tot dijn dispositie soud brengen, dat Carel de 2. reets Koninck van Schotlant, van haar wierd aangenomen tot Koninck van Engeland, en dit geluckt sijnde, die Koninck sijn magt by den Prins soo voegen, en geheel Holland te dwingen den Prins rot Graat en absoluyt Hert van haar Provincie aan te nemen,
margenoot+
Den 29 July
margenoot+
Den 30 July.
voetnoot(a)
Het Recht der Volckeren by de Latijnen jus Gentium genoemt, was by de Romeynen Heylig en most ongeschonden blyven, en by aldien het selve in een of meer van haar gesanten gelaedeert wierd, wierd het voor de hooghste mis-daat gehouden, en aan de ganischen Staat selve gedaan geacht, en by gevolge oock ten nyterste wreeckbaar.
voetnoot(a)
Dese ses Heeren aldus schelmachtigh vast gehouden sijnde, wierden des Sondaghs avonds, sijnde den 31. July 1650 in twee Carossen (in yder drie) geset, elck met drie Soldaten by haar (op dat sy niet met malkander in 't heymelijek souden spreeken, want Latijn en Frans ware haar verboden te spreecken) 25. Ruyters voor yder Koets; soo veel in't midden, en soo de Venen, Woerden en Ysselsteyn gevoert (om alle Steden voorby te gaan) na het Huys te Loevesteyn. De Namen van de ses Heeren sijn dese: de Wit van dorth, Duyst van Voorhout van Delft, Ruyl en de Waal van Haarlem, Keyser van Hoorn, Stellinghvverf van Medenblick.
voetnoot(b)
Den Prins had sijn Neef Graaf Willem Stadhouder van Vrieslandt gesonden om Amsterdam met verrassing in te nemen op den 30. july het welck hem misluckte, hier op quam den Prins noch dien selfden avont in 't Leger voor Amsterdam om met gewelt te ondernemen, dat sijn Neef door list niet had kunnen krygen.
margenoot+
Den 3. Augusti
voetnoot(a)
Op den 3. Augusty wierd de Vrede tusschen de Stat en den Prins tot Amsterveen gesloten.
voetnoot(b)
Maxmiliaan Teelingh Predicant tot Middelburgh liet in die tijt een Boeckje uyt gaan onder de naam van vrymoedige aanspraack aan sijn Hoogheyt Prins Willem de tweede, waar in hy de besendingh in de Steden, de belegeringh van Amsterdam, het sayseren van de Heeren &c. seer roemde, als geschiet sijnde door ingevingh van Gods Geest, gelijck hy oock de daden van Maurits aan Barnevelt en andere verhaalde oock alsoo geschiet te sijn, ja hy schreef den Prins namen toe, die alleen God selve in sijn Woort werden toegeschreven.
margenoot+
Den 6. November.
voetnoot(a)
Op den 6. November 1650. is Prins Willem de tweede, na een sieckte van 8. dagen, in 's Gravenhagen overleden, nauw'lijcks 24 jaren out sijnde.
voetnoot(b)
Dese gelijckenis kan seer wel met dit Exempel overeen gebracht werden, alsoo Prins Hendrick de Staats wagen seer slim en doortrapt Kost mennen na sijn eygen interest, en phantasie, soo evenwel dat de Staten en het Volck noyt eenige apprehensie schenen te Kunnen opvatten tot Praejuditie van hem; maar sijn Soon den toom hebbende in handen gekregen wilde met Phaëton de wagen op een andere mannier stieren, het welcke in geenderhande wyse met de opinie van het Volck konde overeen komen, soo is hy oock met Phaëton de selfde gangh gegaan.
margenoot+
1654
voetnoot*
Dit was het jaar 50. het rechte Jubel en vreugde jaar, alsoo men doe meer verblijt behoorde te wesen, als over het verdryven van den Koninck van Spanjen, want die hadden wy genoegsaam tot onse dispositie gebracht, ja soo verre dat die wel een Vrede na onse sin most maken, echter bleven wy nog in gevaar om t' eeniger tijt, ja na menschen apparentie aanstonts van onse soo dier gekochte Vryheyt en (met tagtig jaren Krijg gehaalde Vrede) door onse eygen Stathouder berooft te werden, waar van wy door sijn doot soo subijt, geluckig en genadig verlost wierden.
margenoot+
1665
voetnoot(a)
Johan de Wit Raad Pensionaris van Holland, ondeckte seer behendig de onderhandelingh van Buat met Carel de tweede.
voetnoot(b)
Dese Buat was een Pagie geweest van Prins Willem de 2. die hem oock in sijn laatste euveldaat tot Rhenen behulpig had geweest, dese had een samensweeringh gemaackt tegens's Landts regeringh met Kievit, vander Horst en meer andere ter eenre, en Carel ter andre syde,
voetnoot(a)
Het oogmerck van dese samensweerders was dit Landt tributaris van Engeland te maken, het welck genoegsaam bleeck in de Zee-slach doe de meeste niet wilde slaan tegen de Engelse, en Tromp de Slach met een Esquadre van 32. Schepen vier uren met opgehijsde Zeylen aansach, en eyndelijck met sijn gantsche Esquadre de blauwe vlach twee dagen vervolghde, en sonder eenige schade weder om quam.
margenoot+
1667
margenoot+
Den 5 August 1667
margenoot+
1672
voetnoot†
Het jaar van 72. was met naam en daat een recht schrickel-jaar, als wanneer soo schielick vier Provincies in het Fransch en Bisschops gewelt raackte, en daar en boven nog binnen onse Provincie van Holland sulcke en orme en execrable dingen passeerde, als het venietigen van het eeuwig Edict, het breecken van soo veel Eeden, van welcke de Regenten van niemant als van God alleen Konden gedispenseert werden, het plonderen en ruineren van soo veel treffelijcke Heeren hare huysen, en schrickelijck moorden der twee onbevleckte Broeders, gelijck de Leser noch hooren sal.
voetnoot*
Thadeus Lantman die geen Kleyn instrument van dit alles geweest is,
margenoot+
Den 20 Augusti Ao. 1672
voetnoot*
De Romeynen seer nydigh sijnde over den groote aanwas van Carthago (als haar te veel in de weeg en in 't oogh leegende) besloten met alle haar macht het selve te overvallen, en t' eenemaal ja tot de gront te verdelgen, op dat het naderhant niet weer tot sich selve, en tot eenige aansien en macht mocht komen; dese selve resolutie had men in Engelant, ten aansien van Hollant, dat haar een tegenwicht (als Carthago aan, Romen) was: om 't Volck te beter hier toe aan te moedigen, liet Jorck voor sijn Cajuyt schryven dese Latijnsche woorden: Carthago est delenda. dat is Carthago (hier mede meende hy Hollant) moet uytgeroeyt vvorden.
voetnoot(a)
Verstaat hier door de menichte, het slechte Volckje anders.
voetnoot(b)
De gequalisiceerde Borgers die haar goederen en rijckdommen de Regeerders en Magistraten moesten bekent maken, dese moesten tot het maken van die Schepen en het houden van dien Oorlogh contribuëren een halve twee dat is een vier-hondersten pennigh, het welck waarlijck een kleyne belastingh vvas in soo een dangereusen en gevaarlijcken Oorlogh.
voetnoot(c)
Dese quotisatie (soo se rechtmatigh was) bedroegh gemeenlijck circum circa de helft van het Capitaal dat de Burgers effectief besaten.
voetnoot(d)
Alle dese groote uytrustingen beliepen niet meer als omtrent de helft van de somme die de vier-honderste penninck bedroegh.
margenoot+
1678
voetnoot(e)
Hollant was doen ter tijt soo macht en radeloos, dat, had de Vrede noch langer uytgestelt gebleven, wy in geen staat hadden kunnen komen om de ambitie en heerschsucht van den Prins te wederstaan, welckers desseynen men klaar sag strecken, om ons, afgemat sijnde, self te overmeesteren en sich tot Heer over ons op te werpen.
voetnoot(a)
Dit vvas de slach om Bergen in Henegouwen te ontsetten.
voetnoot(b)
Ick heb hier voren aangewesen uyt soo een notabel exempel, de ongelijckheyt der Lasten die voor den Oorlog van het jaar 1672. opgebracht wierden, met de lasten die in ja na dien Oorlog wierden gepractiseert, hoewel in die drie Oorlogen, waar onder een die over de drie volle jaren geduurt heeft, en die men niet sonder aanmercklijcke koste gevoert hadde, de quotisatie doenmaals wel een derde minder was.
voetnoot(c)
Na dat men in dien Oorlogh tot op het been was uytgemergelt, en men in Hollant in een jaar namentlijck het jaar 73, behalven noch ontelbare lasten heeft moeten opbrengen seven maal een twee-honderste penningh; wierden echter na het sluyten van de Vrede allede imposten, Convoyen en licenten merckelijck verhooght.
voetnoot*
In 't jaar 1680. wierd een Reële tvvee-honderste penninck op gestelt, dat is niet na de quotisatie (als eerst) maar na alle de goederen, gene uyt-gesondert, die ymant besat; het welcke waarelijck een grouwelijcke ja ondrageliicke belastingh vvas.
voetnoot(a)
Amsterdam.
voetnoot(b)
De andere Steden die ja en Amen seyden.
voetnoot(c)
De Heer La Court heeft dese twee Versjes in de voorreden van sijn Boeck geintituleert Politycke Weeghschaal.
margenoot+
1683
voetnoot(d)
Doe sijn Hoogheyt dese considerabele Vloot in Zee stierde was de somer verloopen en men begon al veel ongestuymigh weder te Krygen, soo dat het desperaatheyt scheen, soo laat een Vloot in Zee te laten gaan, soo men se niet notoyrlijck wilde verwaarloosen.
voetnoot(e)
Dat de Staten van de Provincien wettigh de Heeren en meesters sijn van de Prins, blijckt Klaar uyt sijn instructie die hy krijght en aan de commissie die hem de Staten geven, waar by hy genootsaackt is te sweeren, de Staten houw en getrouw te sullen sijn, als oock niet te attenteren sonder uyt-druckelijck bevel van de voornoemde Staten.
voetnoot(a)
Doe sijn Hoogheyt dese petitie dee, was Hollant wel 18. Maanden soldy aan de Soldaten ten achteren.
voetnoot*
De Magistraat van delft en Leyden waren mede in't eerst: wel tegen de Wervingh; doch lieten 't haast sacken, maar die van Schiedam stonden louter in de bresse, om dit weick te keeren, en hebben oock nevens Amsterdam haar tot het allerlaatsten toe niet laten omsetten maar sijn als brave voorstanders van de Vryheyt volstandigh gebleven
voetnoot(a)
Den Raat Pensionaris Fagel had om de Heeren van Amsterdam swart en doot-schuldig te maken, een Boeckje onder de naam van Philalethes, uyt-gegeven. geintituleert Missive van een Regent aan een ander Regent, vol goddeloose lasteringen en schrickelijeke calumnien, waar om hy naderhant de naam van Philalethes heeft behouden.
margenoot+
Den 9 January 1684
voetnoot(b)
Den Marquis de Grana had desen Brief ontcijfert, maar let wel, wie sal een Brief in cijfer geschreven Kunnen ontcijferen dan die de meningh en manier van schryven van sulcken Brief bekent is? maar seyd men, de sleutel was daar by; maar wie is soo dvvass, dat hy sou Kunnen gelooven, dat ymant een Brief in cijfer sou schryven, op dat niemant die sou verstaan, gelijck buyten tvvijfel dat het oogmerck van den Ambassadeur geweest is, en hy sou de sleutel daar by senden? hier bleeck de valschheyt genoegh.
voetnoot(a)
Doe die geintercipieerde Missive gelesen souden werden in de vergaderingh van de Staten van Holland, stond Fagel op en commandeerde de gedeputeerde van Amsterdam haar buyten in de vertreck-Kamer te retireren, het welck hoewel ongaarn en protesterende dede, als sijnde het notabelste lit van die vergaderingh, en mede gequalificeert te hooren het geen daar verhandele wierd, voornamentlijck soo der iets tot haren laste mochte wesen, om haar te verantwoorden; en soo ras sy in de vertreck-Kamer gecomen waren wiert die toe gesloten, als oock alle de uyt-gangen na buyten.
voetnoot(b)
Amsterdam heeft in den jare 72 en 73. doe de saken op het alder desperaatste waren, de geheele Oorloghs-Vloot en meer als de helft van al de Oorloghs-lasten betaalt, welcker overschot ontelbare millioenen emporteerde.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

datums

  • 1567

  • 1579

  • 1581

  • 1584

  • 1585

  • 1609

  • 1618

  • 1625

  • 1631

  • 1647

  • 1648

  • 1650

  • 5 juni 1650

  • 29 juli 1650

  • 30 juli 1650

  • 3 augustus 1650

  • 6 november 1650

  • 1654

  • 1665

  • 5 augustus 1667

  • 1672

  • 20 augustus 1672

  • 1678

  • 1683

  • 9 januari 1684