Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar[p. 26]origineel
| |
of Leoninus, Hoogleeraar in de Regten op de Leuvensche Hoogeschoole, en Meester Hugo Bont, voorheen Pensionaris van Middelburg(t), Gezanten van den Hove te Brussel, waren, reeds in Wintermaand des jaars 1574, te Delft aangekomen(u), met last, om de Vredehandeling, die in den zomer afgebroken was, met den winter, te hervatten. Men gaf voor, dat het dubbeld van het Verzoekschrift der Staaten van Holland, voorheen, zonder behoorlyk antwoord, wederom gegeven(v), naar Spanje gezonden, en nu van daar te rug gekomen was, met 's Konings volmagt, om de geschillen te vereffenen. Leoninus en Bont, terstond na hunne aankomst, den Gemagtigden der Staaten en den Raade nevens zyne Doorlugtigheid vertoond hebbende, dat de Koning, door het aanhouden van den Keizer en van verscheiden' andere Mogendheden bewoogen, genegen was, om zig, met den Prinse en met die van Holland en Zeeland, te bevredigen, verklaarden te gelyk, dat men, van hunne zyde, in geene verdere onderhandeling begeerde te treeden dan met zyne Doorlugtigheid en met de Staaten zelven. Men gaf hiervan den Prinse, die toen in Zeeland was, terstond kennis(w). Hy beschreef, hierop, tegen het einde van Louwmaand, de Edelen en groote en kleine Steden van Holland en Westfriesland, | |
[p. 27]origineel
| |
benevens de Steden van Zeeland, te Dordrecht(x): ook, naar 't schynt, die van Bommel en Buuren, welken, ten minsten, op deeze en veele volgende Vergaderingen, verscheenen zyn, en, in egte stukken van deezen tyd, die van Gelre, en Bondgenooten der Staaten van Holland en Zeeland genoemd worden. Bommel hadt, al in 't jaar 1572, 's Prinsen zyde gekooren, en dezelve tot nog toe aangekleefd: ook genoot deeze Stad het voorregt van goederen, aldaar gesleeten wordende, uit Holland te mogen voeren, zonder Verlofgeld te betaalen(1). Over Buuren, hadt Oranje, van wege zynen gevangen Zoon, 't Graaflyk bewind in handen. De Graaf van Bossu schreef, ten deezen tyde,+ uit zyne gevangenis te Hoorn, aan den Prinse van Oranje ‘dat hy iets goeds, tot bevordering der Vrede, en zelfs de uitwisseling van den Graave van Buuren, tegen zynen Persoon, zag te wege te brengen, zo men hem, op zyn woord van eer, eenen keer naar Brussel wilde laaten doen.’ Doch de Prins antwoordde ‘dat de toestand der tyden zyne reis naar Brussel, vooralsnog, niet gehengde, en te minder, doordien zyne wisseling tegen den Graave van Buuren op losse hoop steunde(y).’ Onder- | |
[p. 28]origineel
| |
tusschen waren de Staaten byeen gekomen. Terwyl zy zaten, verscheen, op den tweeden+ van Sprokkelmaand, in hunne Vergadering, Graaf Gunther van Zwartsenburg, verzeld van Wolf, Graave van Hohenlo en van andere Duitsche Grooten. De Graaf van Zwartsenburg hadt last van Keizer Maximiliaan den II, om de Vrede te helpen bemiddelen(z). Hy en Hohenlo waren elk met eene Zuster des Prinsen van Oranje gehuwd, en scheenen dus veel op hem te zullen konnen winnen. Ook werdt Zwartsenburg, sedert, door hem en de Staaten, verzogt, om de Vredehandeling by te woonen(a). Oranje begreep egter ligtelyk, dat hy noch de Landzaaten hunne rekening niet vinden zouden, by de voorwaarden, die men hun nu nog zou willen gunnen. Onder de Staaten, waren 'er nogtans, die sterk haakten naar de Vrede, en geschaapen stonden, nadeelige voorwaarden te zullen inwilligen, liever dan langer te volharden in+ eenen lastigen oorlog. De Prins hieldt, hierom, den vergaderden Staaten voor ‘dat de vrede, in 't gemeen, wel wenschelyk was, doch dat zy ook ligtelyk lastiger zyn kon dan de oorlog zelf, weshalve men geene vrede zoeken moest, die met Gods eer en met 's Lands vryheden en voorregten streedt, en los en wankelbaar was.’ Ook vermaande hy de Staaten ‘om, geduurende de Vredehandeling, de noodige middelen te vinden en vast te stellen, om den | |
[p. 29]origineel
| |
oorlog voort te zetten(b).’ Wyders, deedt hy, om 't werk der Vredehandeling in zyne magt te hebben, de Staaten besluiten,+ om alle de stemmen der Leden van de Vergadering in vier te begrypen, eene voor de Edelen en groote Steden van Holland, eene voor de Staaten van Zeeland, eene voor de kleine Steden van Holland, en eene voor de Steden Bommel en Buuren. De vyfde en beslissende stem behieldt de Prins aan zig zelven(c). Hy was dus van drie stemmen, ten minsten, en gevolgelyk van 't besluit der Vergaderinge meester, alzo de kleine Steden van Holland en Bommel, die, door zyn toedoen, ter Dagvaart geroepen waren, hem geheellyk waren toegedaan: zynde, daarenboven, Buuren de Hoofdplaats van zyns Zoons Graafschap. Uit deeze schikking, ontstondt, in de+ eerste plaats, dat de Gemagtigden tot den Vredehandel, by de meerderheid der Staaten gekooren, den Prinse allen aangenaam waren. Zy waren Jonkheer Jakob van der Does, Karel van Boisot, Jonkheer Willem van Zuilen van Nyveld, Jonkheer Filips van Marnix, Heer van S. Aldegonde, Joan Junius de Jonge, Meester Adriaan van der Myle, Meester Paulus Buis, Jonkheer Arend van Dorp, Meester Nanning van Foreest, en Meester Kornelis Adriaanszoon Bakker, Pensionaris van Zierikzee(d). Van de Spaansche zyde, waren, tot de Vredehandeling, | |
[p. 30]origineel
| |
gemagtigd, behalve Leoninus, Maximiliaan Vilain van Gend, Heer van Rassinghem, Stadhouder van Ryssel, Douai en Orchies, Meesters Kornelis Suis en Arnoud Sasbout(e): waarby sommigen nog voegen Ferdinand van Lannoi, Graaf van la Roche(f), dien ik egter, in de oorsprongkelyke stukken deezer Vredehandeling, zo alsze, in de Registers der Dagvaarten van Holland, te boek gesteld zyn, niet gemeld vind(2). De handelplaats was tusschen Geertruidenberg en Breda bestemd; doch daarna werdt 'er Breda toe gebruikt: en alzo de Spanjaards, hier, meester waren, zondt de Landvoogd, op verscheiden' tyden, Christoffel van Mondragon, Juliaan Romero, Filips de Mendoza, Michiel d'Alentour, Willem de San Clemente, Michiel de Cruillas en de Heeren van Auchy en Waardenburg, naar Dordrecht, om aldaar, tot verzekering der Staatsche Gemagtigden,+ als gyzelaars, te blyven(g). Onder de Staatsche Gemagtigden, waren eenige Bevelhebbers van Steden, gelyk van Dorp en Boisot; doch men gebruikte de voorzigtigheid, van hun, in hunnen lastbrief, deezen titel niet te geeven, op dat de Spanjaards, hieruit, geene gelegenheid neemen zouden, om, in ver- | |
[p. 31]origineel
| |
volg van tyd, Bevelhebbers in Hollandsche of Zeeuwsche Steden te zetten, gelyk Alva reeds hadt poogen te doen, en de Prins en de Staaten, nu, in den nood, tot een behulp, gedaan hadden(h). De last der Staatsche Gemagtigden bestondt, vooreerst, alleenlyk, in antwoord te hooren, op het Verzoekschrift der Staaten van Hooimaand des voorleeden jaars(3), en daarvan verslag te doen(i). |
|