ven, want jullie zullen dat beoordeelen en er veel in afkeuren, als ik me laat gaan.
(Aan Nieuwenhuys, 1941)
Ik heb er een paar dagen over nagedacht of ik nu moet schrijven of niet en ik kan niet tot een conclusie komen. Ik heb bezwaren te schrijven want ik voel me vervreemd van vader (en van moeder ook), maar van vader zeker, niet pas, maar al jaren. En daar er nu al huichelarij genoeg in de wereld is benevens lijkredenen met ‘de overledene was een braaf mensch’ waarvan toch niets wordt gemeend, voel ik er niet veel voor dat nog erger te maken.
Maar denken doe ik aan hen, dagelijks, want ik ben het verleden niet vergeten en ook Dirksland niet, al is het ook een kletsgat met een hoop domme gemeene menschen, waar ik niet zou willen wonen en waar het slecht is voor kinderen om op te groeien. Waarom kan ik niet anders schrijven! Maar ik kan niets anders zeggen. Ik hou niet van vader en ik kan hem geen brieven schrijven, ook nu niet. Ik heb hem niets te zeggen en hij heeft mij blijkbaar ook niets te zeggen, anders had hij het allang gezegd. Laten we er maar over ophouden.
(Aan zijn broer, 1921)
Het liefste zou ik heelemaal los zijn van Dirksland en het voor goed vergeten, maar dat gaat natuurlijk niet; het houdt me integendeel vast, en er gaat geen dag voorbij, dat ik niet aan Dirksland denk, hetzij mijn herinneringen aangenaam zijn of onaangenaam.
(Aan zijn broer, 1924)
Nu, ik houd maar op. Doe mijn groeten aan vader en moeder. Ik kan hun niet schrijven, want ik erger me aan hen en zij ergeren zich aan mij, maar zij zullen wel van jou hooren hoe het mij gaat. Ik wil hun niet schrijven, want ik zeg teveel en ik word te scherp en ze zijn al oud, dat ik aan den anderen kant wel kan huilen om de ellende, dat het zoo is. Maar ik kan mijzelf niet anders maken en er is teveel gebeurd, dat ik niet kan vergeten, veel door mijn eigen schuld, maar ook zoo heel veel, dat niet noodig was geweest, als ze een beetje hadden willen steunen, toen ik in nood zat en hulp noodig had. Maar, stil, stil, ik wil daar niet weer over beginnen.
(Aan zijn broer, 1925)
En nu wat Moeder betreft, waar je over schrijft. Moeder heeft mij niet nodig. Ze oogst trouwens wat ze gezaaid heeft. Ik heb