formulier om mee te nemen naar huis en daar in te vullen en dan kon hij weer terugkomen om het in te dienen. Maar hij zei: ‘Het is zoo ver, en ik heb geen geld, kan ik dat hier niet “voor elkaar boksen”?’ - Toen sprong de ambtenaar haast op uit zijn zetel. ‘Wat, voor elkaar boksen! Voor elkaar boksen! Dat zijn geen uitdrukkingen, die we hier willen hooren!’ Hoe het afliep, weet ik niet. Het einde was: de politie voor hem.
Wij zaten met ons vieren. Twee inlanders, fietsendieven, en twee Europeanen, iemand, die 1 jaar en 3 maanden had wegens verduistering van 6 mille en ik. De Inlanders hadden geen cent in hun zak. De man van de 6 mille had 85 cent, hetgeen alles was, wat hij bezat. Ik was de richard: ik had f 1,50 gekregen van mijn gedeponeerde gelden. Meer dan f 1,50 krijgt een gevangene niet mee naar Bandoeng. De Inlandsche agenten (twee) kregen elk een daggeld van 50 cent voor eten. Van mijn f 1,50 gaf ik nu 50 cent aan die twee fietsendieven, om wat eten te koopen. Onmiddellijk gaf nu de hoofdagent, die zooeven zoo had zitten klagen en zoo goed de wereld had leeren kennen in al haar hardheid, zijn afkeuring daarover te kennen.
Ik zei, dat ik de gedachte niet kon verdragen, dat die twee niets hadden op die lange reis. Daarop lachte hij medelijdend over zooveel onzin. Op Solo kochten ze elk een groote ‘boengkoes’ en ze hadden nog geld over. Nassie en sambel enz. was het. ‘Ziet U nu wel, wat ze doen?’ vroeg de hoofdagent. Ik vroeg, wat ze dan anders moesten doen? Hij scheen het een misstand te vinden, dat die lui nu eten hadden. En hij verviel in beschouwingen over de Javanen, die me eigenlijk het aanhooren niet waard waren, maar waarvan ik heb onthouden, dat de moeder van zijn vrouw een Javaansche was, en die zei altijd, dat geen Javaan te vertrouwen is! En daarom was het dan ook heel goed, naar het scheen, dat een Javaansche gevangene op transport een heelen dag zonder eten is. En het was een uiterst nette kerel, die heel goede manieren had, die ons in niets het lastig maakte, die met ons praatte als met vrienden, en die ik later bedankte voor de goede behandeling. Maar als het een Inlander betreft, zijn ze net als de Hollandsche bourgeois zoodra het een arbeider betreft.
Dit verhaal zou ik nooit in De Fakkel kunnen krijgen, en zelfs niet in de krant, meen ik. Want dat zou haatzaaiend zijn, geloof ik. Toch is het geheel waar en je kunt die dingen dagelijks overal hooren.
Hoewel het volgende fragment strikt genomen met Walraven's