Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Adelaïde (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van Adelaïde
Afbeelding van AdelaïdeToon afbeelding van titelpagina van Adelaïde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.62 MB)

Scans (5.01 MB)

ebook (2.95 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Adelaïde

(1929)–Gerard Walschap–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 38]
[p. 38]

V.

Voorwaar in het stom dorp waar Adelaïde Roothooft woonde gebeurde niets. Er ontstond dan ook een heele opschudding wanneer verteld werd dat veefokker Reynders den jongen dokter ad interim aan de deur had gezet. Het was nu volle drie weken dat hij twee keeren daags kwam. Kwam en bleef en maar altijd wat nieuws vond. Maar geen dag deed het gerucht de ronde of de algemeene verontwaardiging verzette zich tegen den laster. De veefokker moest zich maar eerst die meid uit den Walenpays herinneren en mevrouw Reynders den zoogezegden franschen ingenieur die jaren geleden een fabrieksken was komen oprichten waar nu vellen gekuischt en slachtveebeenderen gekookt werden! Zoo de faam van een jong, voorbeeldig dokter te bederven! Schande over Reynders.

In dier voege sprak ook Mevrouw Roothooft tot haar dochter. De wormen knagen aan de beste vruchten. Zij mocht de lasteraars niet helpen in hun duivelsch opzet door

[pagina 39]
[p. 39]

zich van Fonsken af te keeren en zoo zijn leven te breken! Zij moest ook maar niets ontkennen over haar gevoelens jegens hem. Moederoogen zien niet mis. En nu is het aan ons, kindje, om openlijk te reageeren tegen den laster. Zet u nu hier en schrijf het adres op de invitatiekaart voor Fonske.

Op dat diner, met eerherstellende bedoeling, waren notabelen van het dorp, de deken en de onderpastoor, de ouders van Fonske en Jufvrouw Verlinden. Laat in den namiddag stonden de twee mama's in de verandah, spraken over de bloemen maar keken verder in den tuin. Jufvrouw Verlinden sloop op hen af. Of zij de twee mama's mocht feliciteeren, en zij wees in den tuin. Maar toen kreeg zij zelf een zware mannenhand op den schouder. ‘Is het niet kurieus Jufvrouw Verlinden, en dat is zoo met alle jongens en meisjes tegenwoordig’ en ook hij, de onderpastoor, wees naar den tuin. ‘Een schoon koppel, dat moet gezegd en ze passen bij elkaar.’ Hij is nog jong en toch mag hij alles zeggen, die priester. Hij gaat om met de wereld en geeft zijn oogen den kost, maar zonder begeeren. De bescheiden mama van Fonske Tierens zingt den lof van

[pagina 40]
[p. 40]

haren zoon die van heel kleins af een stil en vroom kind is geweest. En het verbaast haar nog dat de jongen geen priester is geworden. Hierop verzekert Mevrouw Roothooft dat haar dochter zeker naar het klooster zou gegaan zijn indien zij Fonske Tierens niet ontmoet had. Maar die twee, nietwaar, die zijn voor elkaar geschapen.

De verliefden ontbladeren elk een gele aster. De blaadjes vallen voor hun voeten. Zij spreken stil en met horten. Achter de woorden brandt hun drift. Hij legt haar uit, wetenschappelijk, als dokter, hoe het sexueele gansch het leven van den mensch overheerscht. Het bepaalt het temperament, beinvloedt de physieke kracht evengoed als de intellectueele activiteit van den mensch. Adelaïde zegt hem dat dit alles nieuw klinkt voor haar en onbekend. Het maakt haar angstig voor het leven. Zij wenschte maar één liefde tusschen man en vrouw zonder dat duistere en leelijke. Waarom moet dat er bij zijn? Doch de jonge dokter zegt dat men moet trachten den angst langzaam te overwinnen. Dit kan lang duren en zwaar vallen. Terwijl hij dit zegt valt het laatste blaadje, uit zijn aster. Hij plukt twee andere

[pagina 41]
[p. 41]

bloemen en bekent dat het hem een wreeden, innerlijken strijd heeft gekost om dien afkeer te overwinnen. Thans is hij er over heen. De natuur is wonder en schoon. Zijn afkeer is gelouterd tot een passielooze bewondering voor het Schoone in de natuur, in het menschelijk lichaam. Hij staat voor haar, met zijn rug gekeerd naar de verandah, en reikt haar een aster. Zij neemt ze en zijn hand er bij. Hij drukt haar fijne sidderende vingeren en zij den rug van zijn hand tegen haar borst. Nu voor het eerst fluistert hij dat hij haar lief heeft en dat zij zullen trouwen in Juli. Nog vier maanden.

Vaak heeft zij sprookjes gelezen van zuivere liefde, edele minneverklaringen van vier bladzijden in de romans. Hoe heeft zij verlangd eens eenmaal in haar leven de zoete bedwelming te ondergaan van die verrukkelijke extase. De man die de vrouw omringt met al het vuur van zijn gevoel en den luister van zijn geest. Ik heb u lief! Maar dit alles zal het leven niet zijn zooals het is.

Hij vraagt geen jawoord. Hij zegt: over vier maanden zullen we geheel van elkaar zijn. Zij rilt. Geheel van elkaar zijn!

Het was voor de ouders een groot geluk.

[pagina 42]
[p. 42]

Nog vier maanden. Om de 14 dagen komt de jonge dokter zijn verloofde bezoeken.

In het stom dorp waar Adelaïde woont gebeurt niets. Toch moeten ook daar de menschen iets hebben om over te praten en veefokker Reynders zon op wraak. Hij vond iets dat niet gelogen was: dat notaris Roothooft schromelijk veel geld had verloren in mislukte speculaties en dat verleden week in Antwerpen een bank was gesprongen waarvan hij een der voornaamste aandeelhouders was.

Hiertegen kon nu niemand protesteeren, feiten zijn feiten. En deze waren zoo waar dat de rijke notaris liet aankondigen een ‘openbare verkooping van een prachtig heerenhuis’. Hij had er zoo twee staan in het dorp en het heette dat hij ze wel allebei zou verkocht hebben als het niet geweest was van dat huwelijk van zijn dochter. Over vier maanden, ja. Maar het kan er aardig toegaan in de wereld. Die het huis kocht was een oude blokmaker met een neus als een aardbezie, één puist en wrat. Gedronken had de vent anders nooit maar hard gewerkt, gewroet en tot het vuil onder zijn nagelen gespaard en gepot. Stilaan was

[pagina 43]
[p. 43]

hij een groothandel in klompen gaan drijven, een grooten handel. Hij was nu schatrijk. Dat was ook alles. Met zijn twee dochters kwam hij naar den verkoop. ‘Honderd tachtig duizend begot,’ zei hij na een lange aarzeling en had het.

Wie daar niet waren: Adelaïde en Fonske. Het kan er zoo vreemd toegaan. In den laatsten brief dien Adelaïde geschreven had stonden vurige bekentenissen. Mijn schat, mijn held, mijn alles. Doch hoe innig zij hem ook liefhad, datgene wat wij laatst nog besproken hebben, datgene wat men moet leeren overwinnen, boezemde haar nog immer angst in, ja angst. Doch zij vertrouwde dat hij haar hierin zou begrijpen. Zij voegde ook bij den brief een afzonderlijk biljetje met verzoek dit na lezing onmiddellijk te verbranden. Het betrof hunne discussie: waarin bestond de eerste zonde van Adam en Eva? P.S. Ik ben natuurlijk druk bezig met mijn trousseau: wit linnen en ondergoed en zoo. Ik heb twaalf combinaisons en twaalf fijn zijden hemden gekocht. Een droom! Dag liefste ventje ... in spe! je klein stouterikske (Je weet wel, wat ik bedoel). Hier ligt een kus voor je, hier.

[pagina 44]
[p. 44]

Op dezen brief geen antwoord. Veertien dagen later geen bezoek van het liefste ventje. Veertien dagen later nog geen bezoek. En veertien dagen later wandelde de jonge dokter gearmd met de dochter van Peer den blokmaker, met Wiske Joncken, door het dorp. Dit zagen de notaris Roothooft, mevrouw Roothooft, en Adelaïde Roothooft ieder met hun doodsbleek gelaat en trillende lippen achter een gordijntje. De notaris die zijn hevige ontroeringen steeds in een andere taal uitdrukte zeide: ‘Je remercie Dieu de ce qu'Il t'a préservée, ma fille, du plus grand malheur. Tu ne t'es pas salie à cet individu.’ - Mevrouw Roothooft begon luidop te kermen. Adelaïde echter ging met slaapwandelaarstap de trap op. God moge haar de zonde vergeven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken