Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Adelaïde (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van Adelaïde
Afbeelding van AdelaïdeToon afbeelding van titelpagina van Adelaïde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.62 MB)

Scans (5.01 MB)

ebook (2.95 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Adelaïde

(1929)–Gerard Walschap–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 108]
[p. 108]

XIV.

Hij zou dat nu eens goed nagaan en zat tot twee uren in den morgen alleen in de zitkamer zijn plan te maken. Als hij in 't bed stapte begon Adelaïde hardop droomend te praten. Hij verstond er niets van, 't was over erwten peulen. Gerust omdat zij huismoederlijk droomde sliep hij in, maar voor het eerst sinds zijn collegejaren, met zijn handen gevouwen tot gebed.

Hij wipte er vroeg uit. Als Adelaïde wakker werd stond hij daar met een fijn ontbijt. Zij had zich gisteren moe gemaakt, moest maar lekker eten. Voor zwakke zenuwen vooral rust. Niet voor tien uren beneden komen en hij had iets goeds voor nerveuse menschen, drie keeren daags een koffielepel. Hij belette fijn hoe zij glimlachend hem dankte met haar kinderlijke oogen vol geluk. En hoe daarin twee tranen groeiden omdat hij zoo lief was voor haar. En ook veel wandelen, ried hij, de lucht in.

Zij leed er onder dat hij zoo lief was dien zij verliezen moest. Bliksemsnel dacht zij er

[pagina 109]
[p. 109]

aan God te smeeken om nog wat uitstel, nog een klein beetje langer het geluk van zijn goedheid te laten duren. ‘Laat ons ook een noveen doen,’ zeide zij. Hij ging er met ijver op in. ‘Ja, zeide hij, ja Adelaïde, en ik beloof 1000 frs. aan de missies en een beeweg te voet gansch alleen naar Scherpenheuvel.’ Toen begon zij hevig te snikken en hij troostte haar. Och als zij maar eens een maand veel rustte, veel wandelde. En vooral van dat fleschje verwachtte hij veel. Het was danig versterkend. Er stond bij: volwassen personen mogen in plaats van een koffielepeltje ook een soeplepel nemen maar alleen op raad van den dokter. Zie je, zoo straf is dat.

Dus ging Adelaïde maar veel wandelen. Als zij papa tegen kwam, die haast nooit meer van de straat was, sprak zij hem aan om mee te gaan naar het kapelleken. Maar hij wilde nooit. ‘Ha, zeide hij, daar is ze weer de danseres’ en hij maakte een kruisteeken op borst en buik. Of hij meeging een beevaart doen? ‘Met u, vroeg hij, nooit! Mij ouden man past het niet, maar het kost 1,75 fr. Daar veertig procent van af. Reken het zelf maar uit.’ Zij trof hem wel eens toe-

[pagina 110]
[p. 110]

valiig aan het kapelleken en als zij dan goed alleen waren vond zij weer genot in dwaas te spreken zooals hij. ‘Gij zot, ge hebt me wat gemaakt van uw dochter.’ Hij echter wenkte den kleinen Eric. ‘Laat de kleinen toch tot mij komen.’ Zij: ‘zot, zot, luister eens, uw dochter, daar is wat van geworden he? Hadt ge ze maar niet zoo vroeg laten trouwen. Haar man had geen positie, een kindje kostte te duur. En nu is 't te laat.’ Opeens werd hij vertrouwelijk. ‘Ze is daareven bij mij geweest, fluisterde hij, ze moet trouwen,’ en hij knipoogde haar veelbeteekenend toe, lachte vriendelijk, lichtte den hoed en keerde terug naar het dorp, ten volle gelukkig.

Maar zelfs zoo weinig omgang met haar vader vond dokter Oscar nog te veel. Het was slecht. Ernest ging dan zelf mee, 's avonds als de winkel gesloten was. Soms waren dat innige wandelingetjes. Dan vergat hij zelfs te letten op wat hij moest nagaan en praatte verliefd. Maar meestal hield hij met haar een gesprek dat niet licht over de dingen heen gleed en terwijl zij hem antwoordde vroeg hij zich af of een krankzinnige wel zoo kon praten. Er was anders niet veel waaraan Adelaïde zich

[pagina 111]
[p. 111]

werkelijk interesseerde, tenzij aan haar kind. Zij was bijna altijd verstrooid. Maar Ernest dacht: dat ben ik dikwijls ook.

Ook het kind moet ge niet te veel bij haar laten, decreteerde de broer. Wat een verwaande vent zonder hart. Ernest kon hem soms haten en toch had hij hem altijd weer noodig. Hij liep hem na; iets dreef hem naar Oscar toe alsof die alleen kon wegnemen wat hij hem op het hart had geworpen. ‘Zeg, er is niets van: vandaag is zij buitengewoon goed geweest. Kom eens vanavond en weet mij dan te zeggen wat u er van dunkt.’ Hij kwam dan en er was telkens herrie. Ofwel zat Adelaïde schuw en koppig in haren hoek en deed haar mond niet open. Oscar sprak van zich af. Ernest zou naar hem niet willen luisteren tot hij haar noodgedwongen naar het gesticht zou moeten doen. Nu was er nog kans op genezing. ‘Maar enfin sukkel maar aan tot het te laat is.’ ‘Gij? schimpte Ernest gedempt, gij hebt geen hart. Gij zijt mijn broer niet, gij zijt geen Verhaeghen. Ik kon u zoo in uw gezicht slaan, waar ge staat.’

Een degelijk politieker kan zoo iets verdragen zoolang hij het moet om beterswil,

[pagina 112]
[p. 112]

maar wee als hij u kan missen. Oscar bleef weg omdat hij wist dat Ernest hem moest naloopen. En inderdaad, 's anderendaags in den voormiddag stond deze hem al af te wachten op den dorpel van de apotheek. Er was iets bizonders geweest. Maar Oscar voorkwam hem. ‘Als men zijn broer in 't gezicht slaat vraagt men hem toch geen raad meer.’ Hij ging voort en Ernest stond daar. Hij bleef kop houden en koppen. Ernest was radeloos. Er was er maar een met wie hij over dat vreeselijke kon spreken, maar één die hem helpen kon. Het werd hem stilaan duidelijk dat Oscar gelijk had en hoe ruw hij hem telkens had beleedigd. Maar goede woorden en excusen hielpen niet. Die vent had geen hart. Die kon zijn jongeren broer daar in den donker op de straat laten staan schreien. ‘Ja man lief, ge hebt het zelf gewild hé?’ Radeloos, met wilde angsten in het hart telkens hij 's avonds van huis ging, begon Ernest, om broer te verplichten, weer beter de turnclub te verzorgen en de koninklijke harmonie. Als hij met de gewichten werkte was er meer dan kracht, een vreemde hartstocht in hem die de zware bollen hanteerde als pluimgewicht.

[pagina 113]
[p. 113]

De angst om wat thuis gebeurde en om het fataal en langzaam uiteenscheuren van zijn geluk, pakte hem soms terwijl hij de oefeningen voordeed aan trapezium of de ringen. Dan zwierde hij rond met zoo'n wilde vertwijfeling en verachting van de dood, dat de turners koud stonden te rillen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken