Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Adelaïde (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van Adelaïde
Afbeelding van AdelaïdeToon afbeelding van titelpagina van Adelaïde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.62 MB)

Scans (5.01 MB)

ebook (2.95 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Adelaïde

(1929)–Gerard Walschap–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 149]
[p. 149]

XX.

Het vreemdste van al was, vooral voor Hilda, dat mama na dat onderhoud met den dokter volkomen genezen was. Toen zij terugkeerde van den onderpastoor stond mama gekleed in de keuken en vroeg waar dat klein panneke was. Zij wou zich een omelet maken. Hilda vertelde haar alles. Maar nu zou het gedaan zijn, de onderpastoor ging er zich mee moeien. Mama zei er niets op dan: houd u maar altijd ver van dien vent af. Nu vreesde Hilda maar, dat mama zich genezen hield om ook maar van dien vent af te zijn, en dat zij uit eerlijke schaamte en om den praat van de menschen dokter Verhaeghen niet dierf roepen. Zij kon het eerst niet uithouden van vrees: er moest mama ook nog iets overkomen! Ten slotte verkreeg zij het minimum: de koorts op te nemen. Die was regelmatig normaal: 36.5. Het was misschien de alteratie van dien dag geweest die beter gewerkt had dan de medicijnen; dacht zij. En och ja, Tante Marie van Brussel die was halfdood van de maag-

[pagina 150]
[p. 150]

ziekte, nam niets meer in dan wat melk en was niets meer dan wat vel over beenderen. En die was genezen door den oorlog met dat slijmerig maïs en God weet wat brood. Een felle alteratie; en ziekte is toch dikwijls ook maar een gedacht.

Mama was genezen, ge zaagt het. Mama werd heel anders. Mama zag er opgeruimd uit en de kleedjes die zij zich na den rouw liet maken, nee, maar zoo had ze er nog nooit gedragen, zoo koket. Heel korte rokskens korte mouwkens en het haar altijd versch gefriseerd. De menschen lachten: die zal zich weer gauw eenen opdoen en ze gunden het haar, zoo'n joviaal levenslustige vrouw, nog veel te jong van hart om weef te blijven. Ze hadden er plezier in dat zelfs de oude notaris haar opmerkte. Die hield zijn hand voor zijn oogen als een kind dat niet zien wil en keek haar door zijn vingers na. Als zij voorbij was maakte hij een kruisken op buik en borst.

‘Als ge nu een stuk speelt doe ik weer mee, sprak ze Ernest aan, natuurlijk nog niet zingen, maar al het andere wel.’ Op een vooravond kwam zij in den winkel met een pakje brochuren. Nog van mama zaliger.

[pagina 151]
[p. 151]

Die had een heele kast vol tooneelstukken, operetten en vaudevilles. Ik heb er al vele van weggegeven, maar lees deze eens na en als er iets bij is dat kan dienen ...

Er was een extra-komiek blijspel bij in vijf bedrijven. Dat zouden ze dan spelen; een heelen avond blijspel. Dat was ook goed voor Adelaïde, die moest nu geen drama's zien. Vroolijk moest ze zijn. Maar als zij nu liever had dat hij er niet mee begon, als zij opzag tegen die lange avonden om alleen te zitten, dan zouden ze het niet spelen. Als zij graag wilde dat hij zijn demissie gaf als tooneelleider, dan gaf hij die.

Maar Adelaïde was getroffen geweest door de jeugd en de lievigheid van mevrouw Reynders en hoe zij Ernest had aangekeken en Adelaïde zei: neen, volstrekt niet, ventje, speel dat stuk. Hoe lief was zijn vrouwke voor hem sedert zij terug was en een kindje verwachtte. Ja, dat was het wel geweest, hij had bij den hoofddokter den nagel op den kop geslagen.

Moest ik hem die kans met mevrouw Reynders ontnemen, vroeg Adelaïde zich af. Ik moet hem toch ook gelukkig maken.

Als Ernest weg was stelde zij zich voor

[pagina 152]
[p. 152]

hoe de ontrouw begon. Als een die lang geslapen heeft rekte zij zich uit. Boven sliep het kind. Nu mag ik weer gek zijn sprak zij hardop. De beklemming van haar gemartelde ziel moest zij in physieke ontspanning kunnen losmaken. Zij verschoof de tafel en danste er rond den dans der verdoemde, mimeerend hoe zij zich wanhopig zou wringen en kronkelen als zij in de hel zou liggen. Zij ging te keer als een bezetene en spartelde over den vloer. Het deed haar goed zich vermoeid te gevoelen en zich pijn te doen, alsof de klauw van haar angsten dan loste. Zij neep zich in de armen en met verwrongen gelaat lachte zij van pijn. Dan weer beet zij zich op de nagels van haar vingeren, waar dat het meest pijn doet. Eens stak zij een kaars aan en hield ze tegen den linker voorarm. De haartjes verzengden en de pijn was als een gloeiende marbol die door den arm ging. Zij rukte ruw het murwe vel van de wonde en strooide zout op het bloote vleesch. Toen jammerde zij; was ik nu toch maar zot, papake. Opeens dacht zij eraan dat wat zij op zichzelf beging wellicht ook het kind trof dat zij droeg en zij begon te spreken tot het kind in haren

[pagina 153]
[p. 153]

schoot. Aan dat ongeboren kind vertelde zij de ontrouw van den vader. Hoe het begint. ‘Vanavond, zeide zij hardop, gebeurt er niet veel. Zij gaat naast hem staan, die feeks, en leunt tegen zijnen arm. Kijk, kindje, nu zegt zij: Ernest kom eens kijken. Zij laat hem een kleedje zien. Hij kijkt over haren schouder, zij voelt zijn adem in haren hals. Zij draait het hoofd naar hem toe, precies of zij niet wist dat haar wang zijn neus moest raken. Zijn neus of zijnen mond? Adelaïde gaat in de deur staan. Doe het nog eens, gij twee smeerlappen, zegt zij, laat het mij eens goed zien. Neen, alleen maar tegen zijn neus met uw wang, heks, teef! Maar de volgende repetitie zoo en de volgende zoo en dan altijd zoo! Zij mimeert alles. Wild staat zij midden in de kamer. Wacht maar, nog een paar repetities laat ik u doen en dan ...’ Zij nam dat groote mes uit de tafellade, voelde met de rechterhand waar het hart klopte en maakte juist daar met de punt een roode schram. Zij zette zich neer, dubbend. Oh dat doen of zij zot was verlichtte haar zoo. Opeens stond zij op. Die schram kon intusschen genezen, dan zou zij te lang moeten zoeken

[pagina 154]
[p. 154]

en dan zou Ernest haar weer het mes uit de handen slaan. Zij voelde weer waar het hart klopte en telde de ribben, keerde dan slim lachend de tafel om en schreef aan den onderkant van het blad met krijt: ‘tusschen 5 en 6, van onderaan tellen’. Ik ben eigenlijk toch zot, sprak zij voor zich uit en met de handen op haren schoot, een zotte moeder en een verstandig kindje.

Zoo was zij veel liever alleen om haar woeste tormenten uit te werken. Bij Ernest moest zij verstandig doen en denken en dan zwoegde haar arme geest in den doolhof der vertwijfeling zonder uitkomst. Zij sprak graag over mevrouw Reynders en voor het eerst begon zij nu ook haar zelfmartelie uit te oefenen in de intiemste oogenblikken van hun samenleven. Dan zeide zij hoe sympathiek en mooi mevrouw Reynders was en dat Ernest maar nooit moest denken dat zij jaloersch wou worden. Neen, daar kende zij hem te goed voor en vertrouwde te zeer die lieve mevrouw. Zij loog hem gevoelens voor en wist ten slotte niet meer wat zij gezegd had, en wat zij meende. Zij wist zeker dat de ontrouw al begonnen was en twijfelde of zij het wel niet zelf had gezien. Langzamerhand

[pagina 155]
[p. 155]

begon zij inwendig alles op te geven wat zij gehoopt had en gevreesd. Zij wenschte de ontrouw uit den grond van haar hart en dreigde dan weer zich te zelfmoorden. Op een avond dekte zij den kleinen Eric die sliep, geheel met een wit laken, zette op het nachttafeltje kruisbeeld, brandende kaarsen en palmtak in wijwater, maakte over het doodslaken een kruisken en ging naar beneden zonder een spier te vertrekken. Ziet ge, zij weende niet eens, zooveel gaf zij nog om haar kind.

In die dagen werd in het dorp de tienjaarlijksche groote missie gepreekt. Nu en dan volgde Adelaïde de sermoonen. Het ging als een vreemd geluid aan haar voorbij. Nog even lichtte over haar arme ziel de uitkomst van een goede biecht. Zij herbegon haar leven te onderzoeken, maar de dubbelheid was niet meer te ontwarren, de valsche biechten, de heiligschennende communies, de leugens tegen God en menschen, alles warrelde door elkaar in een lawienende duizeling. En zij wist zich verdoemd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken