Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Adelaïde (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van Adelaïde
Afbeelding van AdelaïdeToon afbeelding van titelpagina van Adelaïde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.62 MB)

Scans (5.01 MB)

ebook (2.95 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Adelaïde

(1929)–Gerard Walschap–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 161]
[p. 161]

XXII.

Van dat blijspel werd werk gemaakt. Mevrouw Reynders wou zeker nog profiteeren van haar luttel maandjes vrij leven. Aan een blijspel is anders, kwestie kleerage, niet zooveel te doen, maar zij bemoeide zich om vier mooie intermezzo's aan te leeren. Veertien schoolkinderen had zij daarvoor gemobiliseerd die dansen uitvoerden en zelfs een korte operette van twintig minuten. Wat zij daarvoor al naaide en avond na avond herhaling hield! Het gebeurde nogal eens dat zij Ernest kwam roepen. ‘Voor die dansen, ziet ge, gij als turnmeester ...’ Dan ging Adelaïde hen soms na en plakte buiten in den donker haar gezicht aan de ruiten. Daar stonden ze naasteen, hij en zij, zij en hij. Wat hadden ze toch voor gewichtigs onder elkaar te bepraten terwijl die kinderen dwaze toeren deden? Ze draaiden zich beiden met hun rug naar de kinderen en proestten; blijkbaar hadden ze plezier met een of ander danseresje dat onwetens komiek deed. Bah, wat een flauw plezier. Hij zei iets en

[pagina 162]
[p. 162]

zij lachte nog harder en stootte hem aan. Hoe gemeen. Adelaïde sloeg met haar volle vuist een ruit stuk en ging loopen.

Maar als Mevrouw Reynders 's anderdaags in den winkel kwam ging zij lief lachend op haar toe. Kom toch binnen, mevrouw en zet u. Ernest is maar eventjes hierover, Jefke de beenhouwer heeft een stuk van zijnen duim gekapt. Zet u toch even, hij is dadelijk terug. Zij sprak over het tooneelfeest dat zooveel beloofde en och, Ernest zegt altijd, als ze u niet hadden dat hij al lang zijn demissie gegeven had. Zoo kwam Ernest ter sprake en zij sprak over haar man met vuur. Ja, wat was zij gelukkig, zoo'n goede man. Nee, waarlijk zoo'n goede man, dat bestaat niet meer, dat zoudt ge niet gelooven. Mevrouw zei dat zij het wèl geloofde. Adelaïde bestudeerde scherp haar gelaat. En altijd vroolijk, zei ze, en van die gekke streken! Wacht eens. Zij haalde uit haar saccoche een foto-postkaart. Verbeeld u toch, Ernest was met zijn turnclub naar een festival geweest in Antwerpen en 's anderdaags kreeg zij een omslag met niets dan dit portret. Nu had hij zich daar ergens laten fotografeeren met niets dan een heel

[pagina 163]
[p. 163]

klein zwembroeksken en bokshandschoenen aan. Op de foto stond: ‘Jim Ernesto, wereldkampioen bokser zwaargewicht, aan zijn vrouw.’ Zij boog zich naast Mevrouw Reynders, wat hijgend. Kijk toch, zei ze, niets dan een zwembroekske. Mevrouw Reynders lachte. Waar vindt hij het uit! Maar Adelaïde beloerde scherp hoe zij toekeek. Kijk, en zij boog weer over de foto, en zoo met die haren op zijn borst. Zij stootte haar aan. Zij zag Mevrouw Reynders even blozen.

Mevrouw Reynders deed nog meer, zij bracht Reineke Joncken in den bond en voor een blijspel was dat een eerste kracht, Reyneke had nooit meegedaan uit partijschap. Maar sinds de dood van haar zuster was zij bij schoonbroer weggebleven om het zuur gezicht dat die tegen haar zette. Hij wou het familie-af maken. En dan wou zij ook maar zoo doen en niet meer, omwille van dien heimelijken, van het tooneel afblijven alleen omdat het onder leiding van een Verhaeghen stond. En Reyneke Joncken speelde de hoofdrol in het blijspel.

Drie Zondagen na elkaar, want vanwege 't enorm succes moesten ze een derden keer spelen, deed zij de bomvolle zaal gieren. Met

[pagina 164]
[p. 164]

Lowieke van Fons den schilder. Die boer, zij boerin; pas getrouwd en ze gingen ook eens op huwelijksreis. Vijf bedrijven over hun lotgevallen te Brussel en in een badstad. Enfin iedereen zei: door het stomme heen; ge lacht u kreupel.

Alleen Adelaïde lachte niet. Die zat verdwaasd met haar groote blauwe oogen idioot te kijken. Oscar had het wel in 't oog en mama Verhaeghen ook, maar die zeiden elkaar niets.

Adelaïde begreep niets van heel het gedoe. Zij was speciaal gekomen om het spel tusschen die twee, die twee, eens van dichtebij ga te slaan en die twee bleven heel het stuk door achter de schermen. Elke schaterlach van de zaal onthutste haar. Waarom lachten ze? Ze wisten toch niet wat achter de schermen gebeurde tusschen die twee. Had zij dat gezien, zij zou wel gelachen hebben. Nu kon ze niet. Wat was dat op het tooneel? Allemaal komedie.

Zij wist heel goed dat zij nu aan 't gek worden was. Neen, niet gek, zij wist wat zij deed, dacht zij, maar beredeneerde het niet meer. Zij was dat redeneeren moe. Alleen bij Ernest hield zij zich nog verstandig. Zij leefde en zij dacht zoo maar aan,

[pagina 165]
[p. 165]

eenzelvig. Thuis, als zij alleen was, spuwde zij naar den grond, op de hel en zij spuwde naar omhoog, naar God! Alle dagen scherpte zij het groot mes op den keldertrap en 's avonds moest Ernest het nog eens scherpen. Die kon dat en was er fier op. Achter zijn rug maakte zij grimassen, wees met den vinger op haar hart en zette hem een neus.

Den Zondag van de derde vertooning schreef zij een briefke naar mevrouw Reynders: ‘Smerig wijf, wanneer is de bevalling, uw uren zijn geteld’. Eric moest de pen mee vasthouden dat maakte haar geschrift onkennelijk.

Toen de brief gepost was overviel haar een wilde gejaagdheid dat zij zich verraden had en haar duister plan niet zou kunnen uitvoeren. Om naar de laatste vertooning te gaan borg zij het groot mes in haar corset. Na het laatste bedrijf liet zij de Verhaeghens in de zaal en trok regelrecht door het zijdeurtje naar de kleedkamers. Zij botste op Ernest en mevrouw Reynders. Ernest schudde met zijn twee handen de hand van mevrouw. Hij kon haar niet genoeg bedanken. Adelaïde werd heel blij omdat dan toch waar was wat zij al zoolang wist. Zij deed heel lief tegen de vijandin. Och het was toch

[pagina 166]
[p. 166]

zoo schoon geweest. En Ernest sprak er heel den dag over. Zonder mevrouw Reynders zou de tooneelbond niets zijn. En dat was ook zoo. Het mes deed haar pijn.

Daarop stelde Ernest aan Adelaïde voor om samen mevrouw naar huis te brengen, maar neen, ze waren wel vriendelijk, Hilda wachtte haar aan den uitgang en met twee deden ze dikwijls den weg. Nu dan, Ernest had nog van alles te doen, ga gij dan met mama naar huis, vrouwke. Ik kom over een half uurke.

Maar aan den uitgang stond geen Hilda. Hilda was voor 't eerst met Dolf in 't openbaar verschenen en nu zoo maar voorop gewandeld. Mama had zeker gezelschap genoeg en voor Dolf was 't op den weg naar de statie, voor den laatsten trein. Niet waar, dat was een goeie excuus.

Toen schoot de jacht weer in Adelaïde. Van huis liep zij terug naar de zaal. De spelers stonden zich proestend te wasschen, niemand wist waar meneer Ernest was. Dwars over het veld liep Adelaïde naar de villa van Reynders. Als een sluipdier schoof zij langs den muur. Hem zag zij staan aan het ijzeren hekken, groot. Haar zag zij niet. Zij

[pagina 167]
[p. 167]

zag hem bukken, zij hoorde, ja hoorde den kus.

Vijf minuten na haar kwam hij thuis. Hij kon weer niet slapen, zij wist wel waarvan. Zij kon het ook niet. Hij rookte zijn pijp.

- ‘Och we hadden mevrouw toch maar naar huis moeten brengen. Dat zou haar plezier gedaan hebben.’ Hij zeide: ‘Ik heb het haar gepresenteerd, dat hoorde je wel, lieveke. Maar ik wou niet aandringen, ik dacht: het is half twaalf, over en weer wandelen is toch een half uurke en dan nog terug naar de zaal. Dat wordt één uur eer ik thuis ben. Ik ben nog naar den electricien geweest.’

De leugenaar. Adelaïde had het groot mes onder de matras gestopt.

's Anderdaags kwam mevrouw Reynders zelf. Na zoo'n vertooning valt er altijd nog een heele boel zaakjes te regelen. Gij leelijke valschaard, dacht Adelaïde. Het eerste wat zij vertelde: dat ze toch nog alleen naar huis had moeten gaan. Dat Hilda vrijde en tegenwoordig geneert het jong volk zich niet meer. Die waren met hun tweetjes al maar voorop gegaan. En toen, ja, toen dacht ze dat Adelaïde al thuis zou geweest zijn en om met Ernest alleen in den donker naar huis te gaan... Zij lachte hartelijk. Zij

[pagina 168]
[p. 168]

zou hier niet graag ruzie in 't huishouden brengen. Ernest lachte even joviaal. Mevrouw Reynders daar hebben wij een buitenkansken aan gemist. Adelaïde begrijpt opeens dat zij ook lachen moet en lacht schril en hoog. Maar haar bloed kookt. Zij gaat in de keuken; achter de deur zwaait zij woest met het groot mes.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken