Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Eric (1931)

Informatie terzijde

Titelpagina van Eric
Afbeelding van EricToon afbeelding van titelpagina van Eric

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.58 MB)

Scans (4.65 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.17 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Eric

(1931)–Gerard Walschap–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 10]
[p. 10]

II.

Het werd doodstil in Eric's thuis. Alleen de winkelbel gaf geluid. Als de deur openging was het of er iemand begon te gillen, en vroeger rinkelde ze vroolijk. Soms schrok Mevrouw Roothooft er zoo van, dat ze opsprong van haren stoel en het bakje met aardappelschillen op den grond wierp. Zooveel gerucht was al ongewoon. Was er iets, mama? Och, dat baksken viel van haren schoot. Zachtjes deed Ernest weer de deur toe.

Op een middag dat Ernest Eric bij de hand nam om naar school op te wandelen, zag hij het kind van pijn wat ineenkrimpen, maar zonder schreeuw of zucht. Dat handje in de zijne zag rood en paars. Ze stonden nog in den winkel, hij zette het kind op den toog. ‘Wie heeft dat gedaan, Eric? Wie heeft dat....’ Tot vijfmaal toe. Geen antwoord, maar de groote donkere oogen van Adelaïde keken hem diep aan. Onder zijn haar rilde hij, dierf niet verder vragen en: kom. Eric volgde papa die zoo vlug naar de school

[pagina 11]
[p. 11]

stapte dat hij letterlijk draven moest, dan werd hij opgetild, vlak voor Mère Beatrix op den grond gezet en hij hoorde papa bevelen: ‘op uw knieën voor de mère, wij zullen daar al eens mee beginnen.’

Het begon en het eindigde daarmee. ‘Het is goed mijnheer de apotheker dat ge gekomen zijt, want ik had anders toch gevraagd, niet waar, om eens te komen. Eric, niet waar, is een allerliefst ventje en hij leert buitengewoon goed, maar deze morgen heb ik met hem een aardige farce gehad. Niet waar, ik kan er zelf niet wijs uit worden. Eric kan fluiten, niet waar. Welnu, de kleine van Donies kan niet fluiten. En wat gebeurt er nu? Eric wil het zijn maatje leeren. Dat hoor ik natuurlijk, niet waar?’

‘Ja zeker, mère,’ zegt hij, en neemt haar genegen bij den arm. Het is een goed oud Ursulinneken, dat hier al veertig jaar de bewaarschool doet. Hijzelf heeft bij haar in de school gezeten. Nu wordt zij sukkelachtig, zij spreekt met groote menschen zooals zij haar kinderkens toespreekt, met veel vragen en veel nietwaars. Na elken zin wacht zij op antwoord van al de kinderen in koor: ja, mère Beatrix!

[pagina 12]
[p. 12]

Mère Beatrix had hooren fluiten, Eric uit de bank gehaald en hem gevraagd: Zult ge dat nog doen, stoute jongen? Voor antwoord had hij gefloten. Zij had hem met het stokje op de kneukels getikt en hij floot weer. Zij tikte nog, hij floot weer. Op 't laatste had zij het moeten opgeven. Het kind werd bleek, niet waar, en oogen! Zoo groot. En het floot als een razende. Natuurlijk, niet waar, kon zij het daarbij niet laten. Zij had hem in den kolenkelder gezet en daar had hij nog den heelen voormiddag zitten fluiten. Zij verstaat er niets van. Het is het liefste kind van de wereld, zij heeft er nooit of nooit last mee en ineens wordt hij zoo koppig. Zij was bang voor hem.

Ernest ging naar huis met zijn kop gebogen, ook bang. De angst die zijn vrouw den waanzin had ingedreven sprong op hem. Hij besloot voortaan alleen te leven voor zijn kind en aan niets anders meer te denken. Geen andere vrouw, geen ander werk, maar zijn kind behoeden voor krankzinnigheid.

Dat was geen leven voor een man met zijn temperament. Oscar zei hem dat ook. Het dorp vertelde dat de apotheker zijn verdriet

[pagina 13]
[p. 13]

niet te boven kwam. De tooneelbond viel stillekens uiteen, de turnkring lag er seffens. Oscar legde zich toe op de harmonie, maar populair kon hij zich niet maken. Zoo wat dorperig heerschen.

Ernest beweerde meer dan genoeg te hebben aan het kind, maar hij voelde zelf dat het niet waar was. Het was avonden achtereen veel te stil. Mama Roothooft las maar devote blaadjes en hij, met zijn gazet voor zijn gezicht, zat te droomen. Hij was er toe gekomen zich elken avond een dag uit zijn huwelijksleven te herinneren, elken avond een anderen dag. Hij vergat daarbij de donkere dagen niet, ook niet den kaakslag op den zolder. Mijn lief Adelheidje, daar vroeg hij haar dan bedrukt vergiffenis over en het was hem of zij haar gelaat tegen het zijne bracht. Zij kon altijd haren mond in een klein lief tootje zetten als zij hem kwam kussen. Dat zag hij dan weer en hij kuste haar zoo innig en gelukkig dat mama opkeek. Maar Ernest toch! Papa had ook van jongsaf een hollen tand en daar zat altijd iets tusschen. Hij kon daar ook altijd zoo zitten smakken en dat kon zij niet uitstaan. Zij zweeg en zuchtte. Zat hij daar nu nog

[pagina 14]
[p. 14]

maar te smakken, den heelen avond, den heelen dag!

Eens zei mama: ‘veronderstel nu toch eens dat onze papa hier binnenkomt.’ Ernest: ‘En veronderstel nu eens dat Adelaïde binnenkomt.’ Zij zien elkander aan; mama lacht door haar tranen. Ernest wordt kwaad. Ze moet hem gerust laten met haren veronderstel.

Hij blijft voor de deur van zijn slaapkamer staan ronddraaien. Hij wist dat hij naar boven moest komen, maar wat moest hij eigenlijk komen doen? Mama glimlacht omdat hij er zoo diep in zit. Slapen, wat anders? Maar zij schudt het hoofd als zij op haar kamer is en zij zucht. Ach, wat verdriet toch in het leven.

Hij buigt zich over den slapenden Eric en fluistert: ‘Wat krijgt mamake nu?’ Het kind slaat slapend de armpjes rond zijn hals en kust hem. Zoo deed Adelaïde altijd. En dan teekent hij een kruisken op het voorhoofd van den kleine. Zoo deed hij toen ook altijd. En dan gaat hij te bed liggen. Hij kijkt het plafond aan. Hij kan niet in slaap geraken. Altijd denkt hij aan wat er morgen zal gebeuren en toch zal er morgen niets anders gebeuren dan dat Adelaïde een dag langer zal dood zijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken