Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Eric (1931)

Informatie terzijde

Titelpagina van Eric
Afbeelding van EricToon afbeelding van titelpagina van Eric

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.58 MB)

Scans (4.65 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.17 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Eric

(1931)–Gerard Walschap–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 25]
[p. 25]

V.

Laat Eric gerust, hij haalt zijn eersten prijs met meer dan negen tienden van de punten, primus in al de vakken. En als hij thuiskomt met zijn vier schoone prijsboeken, daar zitten bonpapa en papa en de twee bonmama's. Ze kussen hem allemaal. En bonpapa zegt: ‘Eric, we zijn allemaal fier op u. We zijn fier op u, zegt hij omdat....’ en hij vindt wel twintig omdat's. Die Verhaegen's zijn geboren sprekers, de oude dokter is in zijn element. Ga zoo voort, mijn jongen, zegt hij en geen predikant doet hem dat na. Zijn stem siddert warm en vol ontroering. Zijn vrouw kijkt Ernest aan, dat die ook niet speecht, dat die zich kan inhouden. Hij zit zoo wit als papier droef te glimlachen. Eric geeft hem de prijsboeken. Hij legt hem innig een hand op het hoofd en zegt dat het goed is, jongske. Eric begrijpt wel: ‘Nu zal mama ook wel lachen,’ zegt hij. Opeens springt papa recht, hij gaat met stijven stap naar de deur, heel heel langzaam, heel lang-

[pagina 26]
[p. 26]

zaam gaat hij de trap op. Niemand verroert tot bonpapa joviaal invalt. Draag ons nu uw gedichtje eens voor. De twee bonmama's snuiten gedurig en dat is hinderlijk als ge voordraagt. En dan heeft Eric ook moeten zingen. Het Kerelskind van Rodenbach, maar dat kon hij niet alleen, de partie van den smid zong de meester. Oogenblikkelijk zet bonpapa in met zijn volle warme stem.

 
Vanwaar koms du getreden
 
Zoo laat door reên en wind....

En nu doet bonpapa de deur van 't salon open. Daar staat een prachtige velo. Dat krijgt hij nu van bonpapa en van bonmama omdat hij zoo goed geleerd heeft. Dan gaat hij stil naar boven en papa, die zit daar zoo maar te kijken.

Dezen Paschen doet Eric nu zijn eerste Communie. Hij zit de eerste in de catechismusles en de onderpastoor komt eens binnengeloopen: ‘zeg, uwen Eric daar haalt ge eer van, zulle! De vader van zoo'n kind mag zijn kop zoo niet laten hangen. Beste man, ik herken u niet meer. Allee, kop omhoog, wat is mij dat nu!’ Ernest glimlacht, de fut is er uit.

[pagina 27]
[p. 27]

Hij heeft Eric gezegd dat zij goede vrienden moeten zijn, hij moet maar met hem kunnen praten, uit eigen mededeelzaamheid en uit een gedurigen angst of het kind nog wel normaal is. Hij zal het niet omhoog steken gelijk in het drama dat hij Adelaïde beloofde te schrijven, maar het volgen en opvoeden tot het de man is dien hij haar beschreef. Ze zeggen nu zeker in het dorp dat hij zijn verdriet niet te boven kan komen, maar hij wil niet, hij wil het voeden. Op een avond vertelt hij Eric dat mama en hij juist van plan waren nog een zusje voor hem te koopen en toen viel mama uit het venster. Daar heeft hij ook zoo'n verdriet in, dat we ook het zusje niet hebben, zoo'n heel klein zusje dat mama ons zou gelaten hebben. En daar komt nu allemaal niets van. Ook Eric is van oordeel dat dat nu niet meer kan gaan. Een kindje van een jaar of zoo, daar zou hij wel voor instaan, maar zoo heel klein als ze moeten gekocht worden, neen, dat kunnen zij mannen toch niet. Ernest verheugt zich over zijn onschuld.

Den vooravond van den grooten dag zat Ernest gansch alleen in de keuken tot in de kleine uren met Adelaïde te spreken. Hij

[pagina 28]
[p. 28]

schrok er geen beetje van dat Eric nog wakker lag en, eer hij goed onder de dekens stak, er van onder schoof. Daar zat hij geknield op het karpet. Dat hij nu morgen zijn eerste Communie deed en hij vroeg vergiffenis aan papa voor al wat hij ooit misdaan had. En ook vroeg hij vergiffenis aan mama in den hemel, hij was toen nog jong, maar hij kon toen ook al stout zijn. En hij heeft het gebiecht, papa, van dien inktpot en van dat mes. Hij zal in 't vervolg braaf zijn, om u te troosten en goed leeren, ge zult het zien. En ge moet altijd zoo triestig niet zijn, papa, daar zit ik zoo mee in.

Ernest zit tusschen zijn vader en zijn broer Oscar vooraan in de kerk. Hij is moe, hij is toch zoo doodmoe, hij is niet goed. Ginder op het hoogkoor, de eerste van alle Communiecantjes, zit Eric. En daar zou Adelaïde zitten als zij er was. En hoe grondeloos gelukkig zouden ze samen geweest zijn al deze dagen en nu vandaag. Nu preekt de pastoor. Hoezeer heeft God ons lief gehad, hoe oneindig goed is God. Dat is het stopwoord van zijn plechtig sermoon, elke tirade begint en eindigt er mee en Ernest hoort niets dan dat. Maar Ernest zal toch moeten

[pagina 29]
[p. 29]

uitgaan, die lucht wordt hem benauwd. Hij is zijn oogen niet meester, die draaien weg. Hij staat op, maar het is te laat, een groot wiel, dan een pekzwart gordijn, hulpeloos klawieren zijn handen, hij stuikt met stoel en al achterover. Zijn zwarte oogen rollen wild, schuim op zijn mond. Bezeten gaat hij te keer met zijn vingeren vol razende kramp. Vallende ziekte, vader en broer, doktoors, zien dat wel. Zij werpen zich op zijn handen om die open te krijgen maar zoo'n kerel als Ernest wat denkt ge wel, geen kwestie van. Nu dragen ze hem, Dolf met eenige mannen, in de sakristij en de oude dokter Verhaeghen roept: ‘trekt zijn handen open!’ Met vieren werken ze er aan en hij loopt daar rond en trekt aan zijn haren, die vurige oude man. Dat nog erbij, zijn jongste zoon, zie toch eens wat een lijf, wat een schoone jonge man. Eerst dat arm vrouwke en nu hijzelf, want daar moet hij van ten onder. En ginder dat kind, dat communiecantje.

De pastoor preekt voort. Hoe oneindig goed is God. Drie keeren, vier keeren dat God oneindig goed is. Dokter Verhaeghen springt naar de deur, met zijn twee vuisten aan zijn voorhoofd. ‘Gade er nu mee op-

[pagina 30]
[p. 30]

houden!’ schreeuwt hij buiten zich zelve de kerk in.

Nu houdt hij dan ook op, het is gedaan. Nu gaat Eric voor de eerste maal te communie, nu spreekt hij met Jesuken, nu vertelt hij Hem alles. En dat papa nu vandaag ook zoo gelukkig zal zijn en laat het zoo blijven, Jesuken, als 't u belieft, want papa is altijd toch zoo triestig. Maar wat mag bonpapa toch zoo hard geroepen hebben in volle kerk. Het was Nonkel Oscar die hem na de mis zei dat papa bewusteloos geworden was en ze konden door de sakristijdeur niet buiten met hem. Ze hadden den sleutel laten vragen maar ze kwam er maar niet mee af en toen had bonpapa kwaad geroepen: gade ze nu open doen?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken