Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Eric (1931)

Informatie terzijde

Titelpagina van Eric
Afbeelding van EricToon afbeelding van titelpagina van Eric

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.58 MB)

Scans (4.65 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.17 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Eric

(1931)–Gerard Walschap–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 125]
[p. 125]

XX.

Alles slaat hem tenslotte toch mee. Nu spreekt Martha hem zelf aan, ze klopt om de deur even open te zetten, ze heeft daar een speldje met een parel op, verloren. ‘Meneer Eric,’ smeekt ze, ‘ga weer elken morgen naar de mis.’ Ja dat zal hij doen op voorwaarde dat zij nu wat binnen komt, de tantes slapen toch al. Zij blijft binnen aan de deur staan en daar vertelt hij dat hij haar raad moest vragen. Hij heeft vroeger zoo halvelings kennis gehad, maar toen vernam hij dat de grootvader van het meisje zot geworden is en haar moeder ook. Hij heeft het afgemaakt, maar nu zou hij terug willen gaan. Zij grijpt verschrikt naar haar hart. Doe dat toch niet. Hij wordt nog sluwer. Dat meisje heeft een broer, veronderstel nu eens dat die voor u kwam en zei: we zijn allebei ziek. Martha vindt dat dit niets met zijn geval te maken heeft, maar jawel, Martha, de zaak is dat hij het meisje kent, er van kleinsaf mee gespeeld heeft, nooit iets zonderlings

[pagina 126]
[p. 126]

bemerkt heeft en daardoor maar geen angst kan hebben voor krankzinnigheid. Martha wil hem in elk geval voor het gevaar behoeden zijn leven zoo te zien ineenbreken en verbergt haren afschuw voor krankzinnigheid niet. Zij huivert alleen door er aan te denken. Ziezoo, triomfeert Eric inwendig, een zot zijt ge nog niet te slim af. ‘Waarom beziet u mij zoo?’ Hij: ‘omdat gij nu van mij moet houden.’ Hij weert haar smeekend en afwerend uitgestoken witte handjes. Hij neemt haar in zijn armen. Hij kust haar. Als zij niet van hem houdt zal hij naar die andere gaan en ongelukkig worden en gaat hij niet tot die andere, dan wordt hij slecht. Op haar schouder glimlacht hij sluw en vertwijfeld, voelt dat zij krachteloos wordt in zijn armen en zoekt het vergift van haren mond tot op haar tanden.

Zoo de dood zoeken is toch geen kwaad, denkt hij. En zij: ik heb mijn tantes en vriendinnen gekust, men wordt van één kus niet ziek en zonde is het niet geweest. En wat een edele taak voor haar dien jongen recht te houden. Nog twee jaar, dan zal zij er niet meer zijn, dan zal hij zijn studies af hebben, door haren invloed dat meisje ver-

[pagina 127]
[p. 127]

geten zijn en een normale keuze doen. O God, ziehier haar broos leven, zij offert het voor hem op.

Zij stelt weer haren biechtvader op de hoogte. Die vindt het een gevaarlijk spel, voor zijne gezondheid en voor hun geweten. Hij raadt het af. Zoolang de verhouding echter niet zondig wordt kan hij niets verbieden, maar voorzichtig, kind.

En zij is voorzichtig. Zij verkrijgt van de tantes dat Eric bij hen nu en dan den avond mag komen doorbrengen. Die twee maken voortdurend ruzie. Ze gaan bij twee verschillende onderpastoors van hun parochie te biechten en de een kan den biechtvader van de ander niet uitstaan. Ze tergen er elkaar geniepig mee, dat Meneer Vercruysse niet kan zingen of preeken en Meneer Verachtert zijn mis rap en ongodsdienstig doet. Onder het ‘dominus vobiscum’ kijkt hij altijd nieuwsgierig in de kerk. Als de oudste wat lang lacht krijgt ze een zenuwcrisis en kan niet meer ophouden. Ze leggen haar dan op een langen stoel en bestrijken haar voorhoofd met water en azijn, terwijl haar buik blijft op en neer schokken van den lach en de tranen uit haar oogen rollen. Ik sterf,

[pagina 128]
[p. 128]

kermt ze. Eric en Martha spreken over vlaamsche beweging, maar doorgaans zoekt hij een voorwendsel om haar op zijn kamer te krijgen. Dat dulden de tantes wel, maar de oudste houdt er toch aan Mijnheer te verwittigen. Zij hebben natuurlijk volle vertrouwen in hem, want het is nooit gebeurd dat een jufvrouw in hun huis bij een student op de kamer kwam, neen mijnheer Eric, nooit, en nu laten ze het toe voor Martha en waarom Mijnheer? Ze zal hem zeggen Mijnheer, luister, de papa van Martha... Maar Eric wist alles, en ze konden volkomen gerust zijn. Maar er gaat geen dag voorbij zonder kus, geen week zonder den doodelijken. Dan is zij ongerust, hij gerust. Kiemt nu, bacillen! Hij graast met zijn lippen op het boek dat zij gelezen heeft.

Allengerhand wordt hij kalmer en zij dankt het aan haren invloed. Elken dag offert zij haar leven op en het wordt elken dag een zwaarder offer. Zij begint zich in te beelden dat zij beter wordt, zij zou zoo graag gezond willen worden voor hem, zegt zij. Dan weer beklaagt zij hem omdat hij zoo weinig aan haar heeft, misschien word ik toch nog gezond. Zij geeft zelf het antwoord

[pagina 129]
[p. 129]

met haren drogen hoest. Soms komt zij heel dicht tegen hem aanzitten, legt een arm rond zijn schouder, draait zijn gelaat naar zich toe. ‘Mijn jongske, braaf geweest vandaag, ja?’ maar schuift dan energiek en zenuwachtig wat op afstand. Hij weet niet hoe zij naar hem verlangt, maar zij wil zuiver blijven. Eens zegt zij dat zij eigenlijk een hartstochtelijke natuur heeft en altijd graag vertroeteld en gestreeld werd. Een woeste teederheid maakt haar week. Toch werpt zij zich niet in zijn armen, toch weert zij zijn handen, maar haar krachtig opeengebeten tanden laat zij kussen. ‘Als ik dood ben, Eric, kreunt ze, moogt ge mij heel naakt zien, dan is het geen zonde meer. Wilt ge mijn lijveke dan ook aanraken?’ Nu snikt ze en er is iets dat Eric letterlijk optilt en hem voor haar op de knieën werpt. ‘Gij mijn heilige en ik heb dood en zonde bij u gezocht.’

Maar nu vinden de tantes toch dat het daar op die kamer wat te lang duurt en veel te stil is. Martha iets zeggen durven ze niet, want ze ziet er met den dag slechter uit. Ze geraken het natuurlijk niet eens over wat ze moeten doen en weenen dan tegen een op;

[pagina 130]
[p. 130]

twee vrouwen alleen zijn toch zoo hulpeloos. Leefde Charel, een oude rentenier van tegenover de deur, nog maar. Wat missen ze toch aan Charel en ze weenden nog wat harder over Charel. Tegen den zin van de oudste ging de jongste Martha's biechtvader opzoeken, maar die was van geen kwezel-praat gediend, verzekerde dat ze gerust mochten zijn, hij mocht hen gelukwenschen met zoo'n braaf nichtje, maar in elk geval hij zou er haar over spreken. Ze vroegen alle twee raad in den biechtstoel en meneer Vercruysse raadde Martha in een sanatorium te doen en meneer Verachtert Eric de huur op te zeggen. Daar streden ze over, bewezen elkaar dat hun biechtvader een stomme raad gegeven had, deden niets van wat hun gezegd was en tegen den zin van de jongste schreef de oudste naar het adres van Eric's koffer.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken