Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Swietie Sranang (1990)

Informatie terzijde

Titelpagina van Swietie Sranang
Afbeelding van Swietie SranangToon afbeelding van titelpagina van Swietie Sranang

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.59 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Swietie Sranang

(1990)–Don Walther–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Kan me nog meer vertellen. Herinneringen aan een rot jeugd


Vorige Volgende
[pagina 4]
[p. 4]

Dit boekje wordt opgedragen aan al diegenen wier naam erin genoemd is;

tevens aan de nagedachtenis van mijn vriend Ewald Meyer;

en last but not least aan Nettie, die steeds bereid is met het grootste geduld naar mijn verhalen te luisteren en mij maar blijft aanmoedigen, ook wanneer ik het niet meer zie zitten.

[pagina 5]
[p. 5]
Mooie woorden zijn niet waar en ware woorden zijn niet mooi

Wegwezen

SWIETIE SRANANG wordt het land aangeduid door de lieden die er vandaan komen. Dan volgt steevast een opsomming van de geneugten: overheerlijk klimaat, altijd zon, je kunt er rustig en goedkoop leven, de mensen zijn vredelievend en gastvrij van aard en verkeren in grote harmonie met elkaar; voorbeeld voor de wereld van een harmonische multiculturele samenleving, een soort Verenigde Naties in miniatuur. Zat economische mogelijkheden; geen gebrek aan ruimte.

Vraagt men hun waarom ze dan toch niet teruggaan en de voorkeur blijven geven aan Europa met zijn hardheid, zijn verschrikkelijk klimaat, zijn ongastvrije mensen, zijn vereenzaming, zijn onpersoonlijke sfeer, zijn discriminatie, dan blijkt steeds weer een of andere rotzak het leefklimaat te verzieken en terugkeer onmogelijk te maken.

Voor de tweede wereldoorlog was dat meneer Colijn die als minister president van Nederland met zijn

[pagina 6]
[p. 6]

bezuinigingspolitiek het land doodwurgde. Met honderden vluchtten de autochtonen om elders een beter bestaan op te bouwen cq. asiel te zoeken. Destijds waren het de Nederlandse Antillen en in mindere mate Indonesië en de Verenigde Staten van Amerika die als sanctuarium fungeerden.

Na de tweede wereldoorlog verschenen Johan Adolf Pengel en zijn boezemvriend later doodsvijand toen weer boezemvriend, David Findlay- ten tonele. Deze heren, vooral de eerstgenoemde introduceerden het systeem om volstrekt hersenloze imbecielen met als enige kwalificatie een partijkaart of een familieband op de hoogste posten in den lande te plaatsen. De buffelpikkers, zoals men de incompetente lieden die op belangrijke posten belandden ging aanduiden vanwege hun grote gelijkenis met de zwarte vogels ook wel kawfoetoeboys geheten, die zich in de buurt van koeien plegen op te houden om zich te goed te doen aan de parasieten die op hun huid zitten, brachten het land prompt in de vernieling en zorgden voor een hernieuwde exodus van mensen die het in eigen land helemaal niet meer zagen zitten. Na elke verkiezing namen tegenstanders, voordat zij de laan werden uitgestuurd, of promotiekansen in rook zagen opgaan, de benen om elders hun heil te zoeken.

Toen kwam die andere Joop -meneer Joop den Uyl- op de proppen die vond dat het land zonodig onafhankelijk moest worden. Hij en zijn medestanders zowel in Sranang als in Blanda bekommerden zich weinig om de eisen die men pleegt te stellen aan een levenskrachtige democratie zoals daar zijn: een geletterde bevolking, een democratische geestesgesteldheid een sterk arbeidsethos, hechte familiewaarden, een verlicht en sterk leiderschap, het vermogen moderne ideeën van elders te absorberen en een synthese tot stand te brengen met traditionele

[pagina 7]
[p. 7]

waarden. Ze hebben het geweten ook. Nauwelijks was de gedachte geopperd of de autochtonen namen bij bosjes de vlucht als zat Mefisto-feles zelf ze op de hielen. Zo bang waren ze voor elkaar.

Binnen vijf jaar na deze onafhankelijkheid kwam de reïncarnatie van Papa Doc Duvalier (alias de Gesel Gods) genaamd Desi Bouterse uit de blauwe hemel vallen -sommigen beweren uit de hel- om de puntjes op de i te zetten. Degenen die nog hoop hadden gekoesterd in eigen land een bestaan te kunnen opbouwen werden met bommen en granaten uitgedreven. Desi Bouterse en zijn buffelpikkers maakten een belofte van Johan Adolf Pengel tot realiteit: ‘Het Eenheidsfront heeft ons land gebracht op de rand van de afgrond’ zei de grote Johan Adolf Pengel in de verkiezingscampagne van 1958 aan zijn volgelingen. ‘Onder mijn leiding zullen wij een grote stap voorwaarts doen.’

Laten wij aanstonds de mythe uit de wereld helpen als zou Sranang zo swietie zijn. Integendeel. Het is geen best land; is dat nooit geweest ook. Vroeger niet, nu ook niet. Het werd niet gegrondvest op harmonie of tolerantie maar op conflict en haat. Dat was al zo voor de blanken er voet aan wal zetten. De Indianen die er ronddoolden (Arowakken, Warrauws, Caraïben, Surinen of hoe ze zich verder ook mochten noemen), plachten elkaar al uit te roeien vermoedelijk uit pure verveling, bij wijze van sport of uit vendetta. De kolonialen die er ten tonele verschenen deden een duit in het zakje. Groot was de onderlinge haat en rivaliteit tussen Joden en blanken, tussen blanken onderling en Joden onderling. De Ashkenazim en de Sephardim bijvoorbeeld gunden elkander nauwelijks het licht in de ogen.

De planters kwamen niet in het land om er zich blijvend te vestigen, dynastieën te vormen en leiding te

[pagina 8]
[p. 8]

geven aan de maatschappelijke, sociale en politieke ontwikkelingen zoals in overig Amerika. Het was zuiver een kwestie van geld verdienen en wegwezen. Zaken van blijvende waarde werden daarom niet of nauwelijks tot stand gebracht.

De aangevoerde zwarten brachten hun stammenhaat en nijd mee. Hoe anders is te verklaren dat een betrekkelijk klein aantal blanken instaat was grote groepen lieden berucht om hun gewelddadigheid onder de duim te houden? Door de slavengemeenschap samen te stellen uit elkaar vijandig gezinde elementen zorgden de blanken er wel voor dat nooit een eenheid tegen hen gesmeed kon worden.

Voor de slaven was het natuurlijk ook wegwezen geblazen. Toen zij een goed heenkomen in de jungle begonnen te zoeken (toen al sloeg men op de vlucht voor elkaar) gingen ze zich weer stamsgewijs organiseren. Saramaccaners, Aucaners, Paramacaners, Bonni negers, Matuariërs, gingen de nieuw gevormde stammen zich noemen. Op basis van welke kenmerken die werden gevormd is mij nooit helemaal duidelijk geworden want zij waren herkomstig uit een veelheid van Afrikaanse stammen. Wonderlijk is wel dat ze elkaar bleken en blijken te kunnen herkennen en dat was in de praktijk meestal wel voldoende om elkaar naar het leven te staan. Ze hebben in de loop der tijden meer energie besteed aan het bestrijden van elkaar dan aan oorlogvoeren tegen de gemeenschappelijke vijand de witte man. De ondergang van lieden als Bonni, Baron en Joli Coeur die tegenwoordig worden bejubeld als nationale helden ondanks het feit dat ze geen nationale doelstellingen nastreefden, net zo min trouwens als mensen als Pengel en Lachmon en de andere politieke leiders, werd niet door de blanken bewerkstelligd maar door hun eigen rasgenoten.

[pagina 9]
[p. 9]

Toen kwamen de Aziaten in het land en namen hun kaste en religieuze veten mee. Hindoes en Moslims, Sanathans en Ariërs onder de Hindoes, Amadyas en Soennies onder de Moslims, het is toch wel een constante ruzie tussen deze lieden. Ogenschijnlijk vormen ze nu een eenheid maar wacht maar af tot de dag dat de andere etnische groepen zuilen zijn weggewerkt. Dan zullen India en Pakistan in miniatuur in Zuid Amerika verrijzen met alle daarmede gepaard gaande conflicten.

En wat te denken van de zogeheten Creolen? Het waren de blanken die de zwarten -met uitzondering van de bosnegers- en de gemengdbloedigen bijeenveegden tot een grote hoop en ze het etiket Creool opplakten. In de Latijns Amerikaanse landen werd en wordt de term gebruikt om daarmede autochtone blanken aan te duiden ter onderscheiding van in Europa geborenen. (Simon Bolivar werd aangeduid als Creool hoewel de man geen negerbloed had). Maar in de praktijk blijken ze zichzelf niet als groep te beschouwen. Ze zien zichzelf als zwarten of als mulatten. Wanneer mulatten de term creool een hoogst enkele keer gebruiken dan bedoelen ze hiermee veelal alleen zichzelf mee. De politieke strijd van de vijftiger en zestiger jaren was niet anders dan een strijd om de macht tussen de mulatten die tot dan toe de autochtone sociaal economische elite hadden uitgemaakt en de zwarten. De mulatten dolven hierbij het onderspit omdat de zwarten er in de meerderheid waren dank zij het algemeen kiesrecht en bovendien werden geholpen door de Hindostanen die hun eigen belangen op de lange termijn hiermee trachtten te dienen. De meeste mulatten verlieten het land. Iemand die na een lange afwezigheid een bezoek brengt aan Sranang zal het wel opvallen dat de mensen er erg donker zijn geworden.

Neen. Zo swietie is Sranang toch ook weer niet.

[pagina 10]
[p. 10]

Nooit geweest ook. Het werd en wordt bewoond door haatdragende, gefrustreerde, jaloerse, naijverige, kwaadaardige individuen die elkander het licht in de ogen niet gunnen en etnische groepen die op elkaars vernietiging uit zijn. De daarbij gebruikte wapens zijn uiteenlopend en gevarieerd van aard. Wiesie (zwarte kunst, waarmede je een ander uit de weg kunt ruimen of kwaad kunt berokkenen), achterklap, roddel, karaktermoord en -tegenwoordig- bommen, granaten en Uzi's (dat zijn van die Israëlische snelvuurgeweren waarmede je honderden kogels per minuut op iemand kunt afvuren. De kans dat er eens harmonie zal komen is kleiner dan nul. Het land heeft als nationale staat nauwelijks levensvatbaarheid. Het zal zichzelf economisch nimmer kunnen bedruipen, tenzij het zich bereid verklaart te fungeren als dumpingsplaats voor afval uit de rijke landen of toevluchtsoord voor de Zuid Afrikaanse boeren. Want grondstoffen zijn er niet (meer) te vinden. Het weinige dat er zat is in de loop der jaren al uitgehaald en weggevoerd. Bauxiet heeft nog een tiental jaren mee te gaan waarna het ook daarmee wel gedaan zal zijn. (Aangenomen dat de vakbondsleiders de industrie niet voortijdig om zeep helpen). Het land is niet gunstig gelegen voor de aanvoer van grond en hulpstoffen van elders om die plaatselijk een bewerking te laten ondergaan. Het land heeft geen binnenlandse markt van enige betekenis vanwege de geringe bevolking, die het aantrekkelijk zou kunnen maken voor de vestiging van industrieën. Het heeft weinig geschoolde efficiënte arbeidskrachten die zouden kunnen worden ingezet voor exportindustrieën. Er bestaan geen nationale doelstellingen. Er bestaat geen nationaal gevoel. Het zal een Hindostaan wel een zorg wezen dat Astrid Roemer zo mooi kan schrijven. En welke zwarte of mulat (hoewel die een klein beetje minder racistisch plegen te zijn) kan met de

[pagina 11]
[p. 11]

hand op het hart verklaren dat hij eens een gedicht van Gitra Gajadin heeft gelezen? En het valt te betwijfelen dat een Hindostaan of Javaan koud of warm wordt bij het aanschouwen van de verrichtingen van Ruud Gullit, Frank Rijkaard en meer van die figuren. De man zal nimmer zeggen: ‘Kijk dat is nou een van onze mensen.’

Er is ook geen sprake van een nationale inspanning. Elkeen denkt en redeneert vanuit de eigen groep. Elke inspanning is gericht op de verzwakking van de andere groep. De groepen verachten elkaar hartgrondig, hebben weinig met elkaar gemeen. Zoals een bezoeker uit de West Indies eens opmerkte toen ik hoog opgaf van de harmonie in het land. ‘Deze harmonie is slechts schijn. De bevolkingsgroepen in Suriname doen mij veeleer denken aan paarden, koeien en schapen die in een weide naast elkaar grazen. Zo te zien vreedzaam. Zolang er maar genoeg gras is, zullen ze elkaar wel met rust laten.’

In deze atmosfeer van haat en nijd, onderling wantrouwen en rivaliteit, heeft nooit een leider van nationale allure kunnen gedijen. Degenen die steeds boven kwamen drijven waren altijd weinig belezen, weinig onderlegd of weinig bereisd. Hierdoor hadden en hebben zij geen flauwe notie van wat er in de rest van de wereld te leren valt en zijn ook meestal niet in staat tot het formuleren van maatschappelijke denkbeelden. Zij grossieren in slogans van het type: No spang, Verbroederingspolitiek, Baas in eigen huis, eenheid in verscheidenheid; zonder het vermogen te bezitten deze kreten filosofisch nader uit te bouwen om als koers te dienen voor het land. Een Amerikaanse hoogleraar die de politieke structuur en het politieke gedrag in Suriname was komen bestuderen verklaarde: ‘De mensen die in Suriname kans zien om leider te worden zijn lege tonnen. Het trieste is

[pagina 12]
[p. 12]

dat zij niet weten dat zij niets weten.’

Een man als Johan Adolf Pengel heeft een standbeeld verworven. Op grond waarvan? Welke geweldige dingen heeft deze man voor land en volk gedaan? Hij heeft de zwarten bewust gemaakt zegt men. Welja. Hij heeft de zwarten aangetoond hoe je zonder enige opleiding, ervaring of kwalificatie toch voor de hoogste posten in aanmerking kan worden gebracht. Was de man niet voortijdig aan zijn einde gekomen hij had het land beslist op het kennisniveau van de bosnegers teruggeworpen. De overige leiders David Findlay, Iding Soemita, Jaggernath Lachman, Henck Arron en Desi Bouterse zullen vroeg of laat ook waardig worden bevonden voor een standbeeld. Hopelijk zal men ten behoeve van het nageslacht of geïnteresseerde buitenlanders daarbij een opsomming geven van hun gezamenlijke prestaties ten behoeve van land en volk. De achterkant van een postzegel zal daarvoor zelfs te groot zijn denk ik zo.

Suriname vormt op het Zuid Amerikaanse continent werkelijk een vreemde eend in de bijt. Sommigen spreken zelfs van ‘Het lelijk eendje van Zuid Amerika’. Geen mens die er iets van begrijpt. Het heeft nauwelijks punten van overeenkomst met de buurlanden. Men spreekt er noch Frans, noch Spaans, noch Portugees. En nauwelijks Engels. Een deel spreekt Nederlands, maar daar kom je wel niet ver mee op het continent om van de autochtone talen maar te zwijgen. Men draagt hierdoor geen kennis van de ontwikkelingen in de regio. Terwijl er in overig Amerika een homogeen physiek prachtig volk aan het ontstaan is uit de vermenging van zwarten, Indianen, blanken enzovoorts, enzovoorts, (de Latinas domineren sinds jaar en dag de Miss World verkiezingen) en men met gemak met elkaar kan communiceren doordat men dezelfde taal of nagenoeg dezelfde taal spreekt,

[pagina 13]
[p. 13]

houdt men in Suriname hardnekkig vast aan het oude. Aparte scholen, aparte clubs, aparte huwelijkswetgeving etc. Er is nu al jaren sprake van een raciale en culturele verstarring. Rasvermenging vindt er nauwelijks (meer) plaats. In de slaventijd en even daarna ontstonden de mulatten die destijds het gezicht van Suriname in het buitenland bepaalden, die het land identiteit gaven. (Het Surinaams eigene iets wat men met Suriname vereenzelvigt en met nergens anders). Ook in deze groep ging de dynamiek eruit en trad er verstarring in. Ik ken geen enkele mulat die met een bosnegerin is getrouwd. Tegenwoordig zoeken de mulatten hun levenspartners onder mulatten niet onder zwarten. Ze zijn precies geworden als de Libanezen en de Chinezen, die op de Caraïbische eilanden respectievelijk in China of Hongkong plegen uit te kijken naar een huwelijkskandidaat in plaats van in eigen land.

Hoe triest het gesteld is met de kwestie van de identiteit werd mij gewaar tijdens een Caraïbische culturele manifestatie die ik in het buitenland mocht bijwonen. Een groep bestaande uit Hindostanen uit Trinidad bracht Calypso. Dat is de muziek die identiteit geeft aan Trinidad, waar men een Trinidadiaan aan herkent waar ter wereld men ook moge zijn. Suriname kwam op de proppen met Indiase dansen, Javaanse dansen en Afrikaanse dansen en de Surinamers maar wat trots dat ze een beeld hadden gegeven van de verscheidenheid in eigen land. Waarop een bezoeker me zeide: ‘Man als ik deze dansen wil zien, en beter uitgevoerd ook, dan ga ik toch naar de landen van oorsprong?’

Suriname is een uniek land wordt gezegd. Inderdaad uniek in zijn verstarring. Een met mij bevriende diplomaat drukte zich als volgt uit: ‘Suriname is hard op weg een Aziatische enclave te worden op het continent

[pagina 14]
[p. 14]

(ze hebben al bijna dezelfde vlag als India) en ik geloof niet dat ze dat in Latijns Amerika zullen pikken. We zullen namelijk niet tolereren dat het land gaat dienen als dumpingsplaats en bruggehoofd voor de verpauperde volksmassas van India, Pakistan en Bangladesh omdat de toevloed van deze lieden in het Amazonegebied een bedreiging zal inhouden voor de vreedzame assimilatie en de integratie van de volkeren die er thans wonen. Op dit moment hebben wij alle aandacht nodig voor het totstandbrengen van regionale samenwerkingsverbanden om via die weg een oude droom van Simon Bolivar -een groot Latijns Amerikaanse natie te vormen- te verwezenlijken. Zodra we daarmede klaar zijn komen jullie aan de beurt. Venezuela maakt al aanspraak op twee derde deel van Guyana, ook zo'n lelijk eendje.

Er zijn geen tekenen die er op wijzen dat er in Suriname een meningsvorming plaatsvindt omtrent de plaats van het land in de wereld of in de regio over pakweg een jaar of twintig. Geen mens die dat interesseert.

Neen, zo'n best land is Sranang echt niet. Is het nooit geweest ook. Als kind droomden we al van weggaan. Zodra een jongen de leeftijd des onderscheids bereikt had begonnen zijn gedachten uit te gaan naar wegwezen en hoe ouder we werden hoe meer de verwezenlijking van dit doel uitgroeide tot een ware obsessie. Hoe kon het ook anders? Dagelijks kreeg je van je omgeving te horen hoe groen de weiden elders waren.

De eenvoudigste manier om weg te komen was natuurlijk als je familie in het buitenland had zitten die je liet overkomen. Op deze wijze zijn hele families uit het land verdwenen. Bekende namen zoals Pitti, Madretsma, Morroy om er maar enkele te noemen kom je er niet meer tegen.

[pagina 15]
[p. 15]

Dan was er de Marine. Voor de oorlog, en even daarna kwamen periodiek wervers van de Koninklijke Marine in Suriname aan. Dan zag je op alle straathoeken enorme borden met de annonce: Jongens van Stavast, de Marine roept.

Dan werden zalen afgehuurd, bijvoorbeeld het Patronaat aan de Monseigneur Wulffingstraat en werden er films vertoond over Nederland zowel speelfilms als documentaires die je tot tranen roerden, die je je bestaan nog meer deden vervloeken en die je deden besluiten snel aan te monsteren en te verdwijnen. Maar dat bleek achteraf toch niet zo gemakkelijk. Van elke honderd jongens die zich aanmeldden haalden gewoonlijk slechts een viertal de eindstreep. Eerst moest je examen afleggen om je intelligentie aan te tonen. Dan vielen er sowieso een hoop af. Vervolgens kwam de moeilijkste horde. De medische keuring. Deze richtte een ware slachting aan onder de gegadigden. Er werd vooral gelet op filariasis en bilharzia. Filariasis een tropische ziekte verspreid door muggen veroorzaakte periodiek koorts en opzwelling van armen en benen. Bilharzia kreeg je van het zwemmen in vieze sloten met stilstaand water. De lijders kon je herkennen aan hun ballonbuik. Je meldde je voor de keuring des avonds in het militaire hospitaal in de Tourtonnelaan aan. Dan kwam er een oppasser aan te pas die je met een pen een prikje gaf in de toppen van je vingers vervolgens het bloed opving op een stukje glas om dit onder een microscoop te bestuderen. Soms mocht je meekijken om jezelf ervan te overtuigen dat het niet je huidskleur was die je afkeuring had beïnvloed. Surinamers zijn er namelijk altijd als de kippen bij om zichzelf het slachtoffer te achten van discriminatie. Dan zag je duidelijk levende dingen rondzwemmen in je bloed. Allerlei theorieën deden de ronde over de wijze waarop je de oppasser kon

[pagina 16]
[p. 16]

verschalken. Je moest bijvoorbeeld je vingertoppen warm wrijven en houden. Het was koddig om een volle zaal op houten zitbanken gezeten jongens de vingers te zien warm wrijven terwijl draaiende ventilatoren tegen het plafond er voor zorgdroegen dat de zaal koud bleef. Maar de oppasser, altijd een autochtoon, kende natuurlijk alle streken en je viel toch door de mand. De enkele gelukkigen die met tranen in de ogen door de achterblijvenden naar de boot werden vergezeld zag je nooit meer terug. Veel vrienden heb ik zo weg zien gaan. Nijbroek, Nijhove, Gunther, Getrouw, Vilt om maar enkele namen te noemen die ik me nog kan herinneren.

Een andere mogelijkheid om weg te komen was eerst een vak te leren: bankwerken, timmeren, smeden, schilderen, lassen, draaien. De jongens gingen werken bij de Curacaosche Handel Maatschappij destijds aan het begin van de Steenbakkerijstraat op de hoek van de Saramaccastraat, die schepen voor de KNSM repareerde (die kwamen destijds helemaal uit Curacao aan om in Suriname gerepareerd te worden) of in de gouverne mentswerkplaats te Beekhuizen waar treinen en locomotieven werden gerepareerd. Periodiek verschenen er wervers uit de Antillen (Shell Curacao en Lago Oil op Aruba). De personeelschefs van beide maatschappijen resp. Macdonald en Balanco) bleken van Surinaamse origine te zijn en hadden veel vertrouwen in de vakkennis van hun landgenoten. Zo vertrokken de beste vaklieden naar de Antillen. Om de vier jaar kwamen ze terug met twee maanden verlof en de verhalen die ze deden over de groene weiden overzee zweepten de achtergeblevenen zo mogelijk nog meer op om weg te komen. Ze waren stuk voor stuk voorlieden of zelfs directeur ten bewijze waarvan ze cash lieten rinkelen. (Ik kwam de meesten later weer tegen als doodgewone arbeiders), en de verhalen

[pagina 17]
[p. 17]

gingen erin als zoete koek. Als er weer eens een vlucht Antillengangers in het land neerstreek meestal eind augustus (destijds jaardag van koningin Wilhelmina later officieel geproclameerd tot Surinaamse Kermis), had je als achtergeblevene geen schijn van kans bij de dames. Handschoen huwelijken werden er dan bij de vleet gesloten.

Als je geen familie had in het buitenland die je kon laten overkomen, geen vak kende en ook was afgekeurd voor de marine dan stond er niets anders op dan maar als verstekeling weg trachten te komen. Dat kwam zo veelvuldig voor dat elk schip voor vertrek van voren naar achteren en van boven naar beneden werd uitgekamd op zoek naar stowawayers. Het was geen uitzondering als er twintig of meer verstekelingen op een enkel schip werden ontdekt. En toch gelukte het sommigen om de inspectie te verschalken. Werd je voor het lichtschip aan de monding van de Suriname rivier nog gesnapt dan ging je subiet terug met de loodsboot. Gelukte het je je schuil te houden totdat de loods weer was vertrokken dan werd je aan het werk gezet om de vaat te doen, kajuiten schoon te maken of de stoker bij te staan in de machinekamer. De kapitein piekerde er immers niet over om je terug te brengen. Als je je best deed dan kwam je in aanmerking voor een aanstelling. Zo niet werd je in Amsterdam, Rotterdam of New York aan wal gezet zonder een cent op zak en kwam dan wel in de rosse buurt terecht waar een of andere blondine zich over je ontfermde. Meestal volgde dan wel een vaste aanstelling als souteneur.

In die tijd was theater Bellevue hoek Domineestraat en Keizerstraat de vergaderplaats voor de Surinaamse jeugd van vanaf twaalf jaar. Als je s avonds een samenscholing zag kon je er donder op zeggen dat ie-

[pagina 18]
[p. 18]

mand aan het woord was aan wie het bijna was gelukt om te ontsnappen uit Suriname of iemand die helemaal was weggekomen met zijn schip terug was. En de verhalen die deze laatsten wisten te vertellen over mooie kleren en blondines. Niet te geloven. Onze vastberadenheid om weg te komen werd tot ongekende hoogten opgezweept.

Neen zo geweldig was Sranang toch echt niet. Ik heb in dit boekje een aantal herinneringen opgenomen die een beeld geven van het leven in Swietie Sranang tegen het eind van de dertiger en tijdens de oorlogsjaren. Pakweg de periode 1935 tot 1946. Velen zullen na lezing uitroepen: maar man zo erg was het toch ook weer niet? Men bedenke dat de dingen vanuit de verte meestal mooier schijnen.

 

Moravia Costa Rica 9 december 1989


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken