Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bacchus. Zijn leven verteld en verklaard door dichters, mythografen en geleerden. Deel 1 (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bacchus. Zijn leven verteld en verklaard door dichters, mythografen en geleerden. Deel 1
Afbeelding van Bacchus. Zijn leven verteld en verklaard door dichters, mythografen en geleerden. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Bacchus. Zijn leven verteld en verklaard door dichters, mythografen en geleerden. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.90 MB)

Scans (9.62 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bacchus. Zijn leven verteld en verklaard door dichters, mythografen en geleerden. Deel 1

(1968)–L.Ph. Rank, J.D.P. Warners–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 78]
[p. 78]

III. De Renaissance

1. Giovanni BoccaccioGa naar eind1.

Boccaccio, de eerste grote Italiaanse prozaïst, (1313-1375) auteur van de Decamerone, schreef een reuzenwerk over de mythologie onder de titel De genealogia gentilium deorum, dat 15 boeken omvat en de goden onderverdeelt in stambomen.

Deze godengenealogie staat in de geschiedenis van de mythologie te boek als een werk dat de overgang van de Middeleeuwen naar de Renaissance markeert.Ga naar eind2. De befaamde auteur ondernam het werk in opdracht van Koning Hugo iv van Cyprus tegen het midden van de veertiende eeuw en hij zou de laatste vijfentwintig jaar van zijn leven er aan besteed hebben. Het is bekend dat Boccaccio iets van het Grieks heeft kunnen lezen, zoals uit een enkel Homerus-citaat blijkt en dat hij in de latijnse schrijvers en dichters een tamelijk omvangrijke belezenheid had, maar evenzeer is het zeker dat hij zijn mythografische voorgangers zeer goed bestudeerd heeft. Over de taak van de dichters en de waarde van de mythe handelt het veertiende boek van de Genealogia uitvoerig.

Ook Boccaccio heeft er geen bezwaar in gezien eenzelfde mythe op meer dan één wijze uit te leggen. We willen niet suggereren dat dit ouderwets is of iets dergelijks, maar het pleit toch wel voor zijn afhankelijkheid van het werk van vroegere auteursGa naar eind3..

In het voetspoor van Ovidius vertelt Boccaccio eerst het verhaal van Zeus, Hera en Semele. Enkele malen komen we direkte citaten tegenGa naar eind4.. Een gegeven dat we tot nu toe zelden of nooit vermeld vonden is dat Silenus voedsterheer is van Bacchus. Nadat Silenus door boeren gevangen is genomen wordt hij door Midas aan Bacchus teruggegevenGa naar eind5..

Uit StatiusGa naar eind6. wordt een rijke beschrijving van Bacchus' omgeving geciteerd: links en rechts teugelloze lynxen, die hem volgen, tij-

[pagina 79]
[p. 79]

gers die aan strengen likken, welke van onvermengde wijn druipen en daarachter komen de Mimallonen (Bacchanten), jubelkreten slakend, de wapenbuit met zich meedragend: half dode wolven en verscheurde berinnen. Dan het gevolg: Ira (toorn), Furor (woede), Metus (vrees), Virtus (deugd) en de nooit nuchtere Ardor (vurigheid). Tenslotte Wankele Schreden (succiduique gradus) en een legerkamp alsof Bacchus een koning was.

Tot zover het citaat uit Statius, dat in het bijzonder opvalt doordat tussen de typische wijngodfiguren in, een plaats ingeruimd blijkt aan Virtus, de enige die een positieve eigenschap lijkt te symboliseren.

Na deze algemene gegevens volgt een citaat uit AcciusGa naar eind7., dat van Bacchus als eerste planter van de wijnstok gewag maakt. Hieruit concludeert Boccaccio dat Bacchus op deze grond voor de wijngod gehouden wordt. We hebben dus met een korte wijn-allegorische verklaring en met een realistische interpretatie van Bacchus te maken.

De attributen van god Bacchus komen dan ter sprake. Allereerst de heilige klimop, vervolgens de wan. En als echtgenote van Bacchus noemt de auteur Ariadne, hier geschreven als Adryana. Met RabanusGa naar eind8. neemt Boccaccio aan dat de stok door Bacchus als stut is uitgevonden. Hier wordt een samenhang gesuggereerd tussen de naam Bacchus en het woord baculum, stok of staf, die de dronkeman kan helpen.

De vele bijnamen van Bacchus geeft Boccaccio als een citaat uit OvidiusGa naar eind9.; hij doet dit niet geheel juist:

 
Tura dabant, Bacchumque vocant Bromiumque
 
Lyeum Ignigenamque satumque iterum
 
solumque bimatrem. Additur his
 
Nyseus intonsusque Thyones. Et cum Leneo
 
genialis consitor uve, Nictiliusque
 
Eleusque parens et Yacus et Euan, Et que
 
preterea per Graias plurima gentes nomina,
 
Liber, habes, tibi enim (in)consumpta
[pagina 80]
[p. 80]
 
Iuventa est, Tu puer eternus et formosissimus
 
alto Conspiceris celo, tunc cum sine cornibus
 
astas.....

Aldus staan ze op de originele plaats:

 
Turaque dant Bacchumque vocant Bromiumque Lyaeumque
 
Ignigenamque satumque iterum solumque bimatrem;
 
Additur his Nyseus indetonsusque Thyoneus,
 
Et cum Lenaeo genialis consitor uvae
 
Nycteliusque Eleleusque parens et Iacchus et Euhan,
 
Et quae praeterea per Graias plurima gentes
 
Nomina, Liber, habes; tibi enim inconsumpta iuventa est,
 
Tu puer aeternus, tu formosissimus alto
 
Conspiceris caelo; tibi, cum sine cornibus adstas....

Ter edele versiering de vertaling van VondelGa naar eind10.:

 
O Bacchus, Bromius, Lieüs, rechte spruit
 
Van 't vier, herboren kint, en eenige geboren
 
Van een paer moedren, zoon van Niza, noit geschoren,
 
En zekere afkomst van Tione, d'eer van 't lant,
 
Die wyn in kuipen perst, en blyden wijngert plant,
 
Nachtlooper, huilebalgh, Iächus, Evan, storter
 
Van kroezen, en wat naem het zy dan lang of korter,
 
Uwe eer wordt toegekeurt, waer 't volk, u onderdaen,
 
Van verre toejuicht: en nu zingenze: koom aen.
 
Gy blyft al even jong, onsterflyk, schoon van wezen.
 
O jongske, gy zult eens ten hemel hooggeprezen
 
Opvaeren, telkens gy uw horens nederleght......

Nog andere namen ontleent de auteur, naar eigen mededeling, aan AlbericusGa naar eind11.: Euchius, Bryseus en Bassareus. Eén bijnaam ontleent hij aan LactantiusGa naar eind12.: Dithyrambus.

Aan dit geheel voegt Boccaccio nog een citaat toe uit ServiusGa naar eind13.:

[pagina 81]
[p. 81]

Orpheus beweert dat Bacchus door de Giganten in stukken gescheurd is, wat Albericus bevestigtGa naar eind14..

Een nieuwe afdeling: de wijze van uitbeelden van Bacchus. Vrouwelijke kledij, naakt, jongensachtig, terwijl men hem ter ere in het nachtelijk uur feestvierde met fluiten, cymbalen en geschreeuw, de zogenaamde orgiën.

Na al deze min of meer losse mededelingen vindt de schrijver het tijd worden voor een nadere beschouwing van deze en andere gegevens.

In overeenstemming met de geschiedschrijvers is Boccaccio van mening dat de wijngod een mens geweest is, zoon van Jupiter en Semele. Dit euhemeristische gegeven blijft zoals voorheen van belang: de verhalen zijn in wezen historisch, en zijn derhalve van jaartallen te voorzien. Als bij CiceroGa naar eind15. wordt de vraag gesteld welke Jupiter de vader van Bacchus was. Zonder omwegen kiest hij voor de tweede Jupiter, zich beroepend op EusebiusGa naar eind16.. Er zijn namelijk niet alleen meerdere Bacchussen, er is ook meer dan één Jupiter: Cicero kent er drie: twee uit Arcadië en één uit Creta.

De ingewikkelde tijdrekening latend voor wat ze is, delen we alleen mee dat Bacchus een tijdgenoot geweest zou zijn van Danaus, een argivische koning uit de vijftiende eeuw voor Christus. Boccaccio weet het ook niet precies en erkent dat er heel veel onzeker blijft.

En nu komt dan eindelijk de verhaleninterpretatie.

Semele wordt door de bliksem van Jupiter getroffen. De eerste uitleg hiervan is wel verwonderlijk, maar getuigt tevens van een realistische kijk op de mythe: het is een pure toevalligheid; zoals elke blikseminslag is, voegen wij er aan toe.

De tweede verklaring van hetzelfde gegeven levert ook niet veel nieuws op: Semele is door vurige koorts gestorven. Ook hier wordt dus een natuurlijk gebeuren als doodsoorzaak opgegeven. Er komt nog wel iets bij: de oppergod is de god van de bliksem en van het vuur en de vuurkoorts, waarmee de ovidiaanse gegevens toch in de sfeer van de macht van een god worden getrokken. Geen eruditus, meent Boccaccio, zal zich daarover verwonderen.

[pagina 82]
[p. 82]

Het overbrengen van de onvoldragene in de dij van Jupiter acht de auteur de allernormaalste vroedvrouwentaak, daar het kind op temperatuur gehouden moet worden na de te vroege geboorte en wie kan daar beter voor zorgen dan de god van het vuur zelf, Jupiter?

Deze explicatie is wel natuurkundig te noemen: Bacchus (wijn) wordt grootgebracht door de zonnehitte.

Er volgt een historische uitleg, niet onverwacht na Boccaccio's uiteenzettingen van chronologische aard over Bacchus. Als bron noemt de schrijver Pomponius MelaGa naar eind17.. Deze auteur, aldus Boccaccio, deelt mee dat Nysa de grootste stad is van India, en de beroemdste berg heet Mêros, gewijd aan Jupiter. Ook hier weer de etymologiserende toespeling op Mêros - μηρός, dij. God Liber is aldus in Nysa geboren en in een hol van de berg Mêros opgevoed. Aan deze zo duidelijk historisch-geografische opvatting voegt Mela nog toe dat óf de stof, óf een vergissing Griekse schrijvers er toe gebracht heeft te beweren dat Bacchus in de dij van Jupiter genaaid is.

Wij achten de door deze historicus neergeschreven verklaring, weergegeven door Boccaccio, wel van groot belang. Het mysterieuze dij-verhaal is vervangen door een op geografische gegevens steunende interpretatie, en de overleveringen van de ‘indische’ Bacchus vinden hier steun in. Het is de overtuiging van Pomponius Mela dat de naam Mêros en de klankovereenkomst van Nysa en Dionysus geleid hebben tot het verzinsel van Dionysus in de dij van Jupiter, een mythisch gegeven, dat zo eenvoudig verklaard kan worden. Tot zover over deze vergissing.

Boccaccio voegt hier een getuigenis van Albericus aan toeGa naar eind18., door RemigiusGa naar eind19. bevestigd, dat te Nysa de wieg van vader Liber, aldaar aanwezig, als bewijs wordt beschouwd dat Bacchus daar opgevoed is. En volkomen terecht merkt Boccaccio vervolgens op dat als dit inderdaad zo is, deze Bacchus een andere moet zijn dan de zoon van Semele. Ook deze opvatting van de auteur duidt op zijn rationele zienswijze.

OrosiusGa naar eind20. wordt nu geciteerd die het een en ander over Bacchus

[pagina 83]
[p. 83]

en Indië geschreven heeft: Bacchus richtte temidden van een vreedzaam volk bloedbaden aan. Ook dit citaat verwijst naar de historiciteit van de wijngod.

De verhandeling keert nu weer terug naar de natuurkundige betekenis, verborgen onder het kleed der mythe: ad sensus physicos tectos sub fabula redeamus.

Er zijn mensen, lezen we, die onder Bacchus de wijn willen verstaan. Met een dergelijke opvatting verdwijnt de god om plaats te maken voor het produkt dat onder zijn heerschappij staat: Bacchus is de algemene aanduiding voor wijn. En het vervolg laat zien dat er ernst gemaakt wordt met deze wijze van spreken: Semele is dan de wijnstok, de moeder van de wijn, Jupiter de hitte of zonnewarmte die tot in de aarde doordringt en de wijnstok vruchtbaar maakt. (Mythologisch: Semele wordt zwanger). De wijnstok loopt dan uit en zet vrucht. Dan komt de nazomer met de grootste warmte en met onweer. Als de vrucht dan niet geplukt wordt, gaat ze rotten (Mythologisch: Bacchus wordt aan het moederlijf ontrukt).

Een verwikkeling treedt nu bij Boccaccio op, die door de auteur makkelijk wordt opgelost: in zijn uitleg is Jupiter nu niet meer de zonnewarmte, maar iets geheel anders: Bacchus in de dij van Jupiter geborgen wil zeggen dat de druif, de wijnvrucht, nu in een andere hitte gebracht wordt: de druiven worden geperst en voor de wijnbereiding wordt het sap op vuur tot gisting gebracht, daardoor van onzuiverheden gereinigd en drinkensklaar gemaakt. Wij voegen hier aan toe dat een dergelijk verhittingsproces een veel gevolgde bereidingswijze wasGa naar eind21..

Als de wijn dan ten tweede male ‘geboren’ wordt, dient ze verder in het vat bewaard, opdat ze niet door de lucht bedorven wordt, hetgeen in de mythe aldus is omschreven: de jonge Bacchus wordt door Ino, het wijnvat, in afzondering bewaard, opdat Juno, de koude lucht, hem niet verderven zal.

Nog heeft Boccaccio niet genoeg van deze bespiegelingen en weer volgt een natuurkundige uitleg van iets andere aard: In het begin van de lente bot de wijnstok door de zonnewarmte uit en later, in

[pagina 84]
[p. 84]

de volle zomer, wordt hij pas waarlijk door deze hitte gezengd (de bliksem van de mythe). Dan eerst wordt de druif geheel rijp in en aan de wijnstok; de hitte zorgt voor de algehele rijping. Daarna komt de wijn in het vat (Ino), waarin de wijn tot nog grotere rijpheid zal komen. Tenslotte worden de opvoedende nimfen genoemd, de waternimfen, die de wijn eerst echt drinkbaar maken.

Even wordt gerept van Silenus, Bacchus' voedsterheer: oude heren houden zich meer met drank dan met spijs op de been.

 

De rest van Boccaccio's verklaringen zijn om Bacchus, zijn metgezellen en attributen geconcentreerd. De hoeveelheid verwerkte stof maakt het ons onmogelijk een kort overzicht van het geheel te geven.

 

Bacchus' wagen is de afbeelding van de gemakkelijke wendbaarheid van beschonkenen. De lynxen zijn allegorisch voor de met mate genuttigde wijn, die kracht, vermetelheid en inzicht vergroot. De tijgers voor de wagen zijn het beeld van de wreedheid van beschonkenen: iemand, die vol wijn is, spaart niemand en bovendien zijn dronken mensen zo driest, dat ze zich hals over kop in ieder gevaar storten, wat weer uitgebeeld wordt door de verscheurde wolven en beren die in de optocht meegenomen worden.

Bacchus' volgelingen: Dronken mensen worden gemakkelijk razend, wat te zien is aan de nooit nuchtere Ardor. Metus is er om aan te geven dat dronken mensen angstig zijn uitgevallen, omdat ze de juiste oordeelskracht hebben verloren en beangst zijn voor zaken, waar ze helemaal niet bang voor hoeven te zijn. Virtus' aanwezigheid brengt Boccaccio in verband met zijn opmerkingen over de lynxen; deugd hangt dus samen met matig genuttigde wijn, kracht, vermetelheid, en inzicht. De aanwezigheid van Wankele Schreden is zonder meer duidelijk.

Een klein tussenspel over het legerkamp van Bacchus, dat op dat van een koning lijkt: er zijn loofhutten, pasteibakkers, slempers en eetwaar, her en der drinkgelagen, herrie en ruzie, zeer gelijkend op de soldatensfeer rond een vorst.

[pagina 85]
[p. 85]

Bacchus heeft bij de Grieken het eerst de wijnstok geplant, of het eerst wijn gemaakt. Tegen deze wijntraditie stelt Boccaccio een andere en oudere: Noach heeft dat bij de Hebreën gedaanGa naar eind22..

Nog steeds gaan we niet nader op deze parallellie in: dat komt straks in uitvoerige mate; het principe berust op tijdstabellen: elk mythologisch verhaal wordt in een tijdsraam gezet, terwijl de bijbelse geschiedenis natuurlijk van oudsher van jaartallen voorzien geweest is. De verhalen van het Oude Testament blijken dan steeds ouder te zijn dan de mythologische. Wie bijvoorbeeld de tijd van Bacchus en Noach vergelijkt ziet dat spoedig: het einde van de zondvloed wordt door de schrijver van Genesis aldus aangeduid: En het geschiedde in het zeshonderdeneerste jaar, in de eerste maand, op de eerste dier maand, dat de wateren droogden van boven de aarde;....Ga naar eind23.. Bedoeld is het zeshonderd en eerste jaar na de schepping. De jaartallen van Bacchus zijn veel later: ongeveer 1400 jaar na de schepping.

Een variant op de laatste Bacchusgegevens geeft Boccaccio vervolgens: Sommigen beweren dat Bacchus niet de wijnstok geplant heeft, maar dat hij bij de Thebanen het wijngebruik geïmporteerd heeft en dat hij de wijn gemengd heeft met andere vochten, om de drank zo aantrekkelijker te maken. En om het wonderlijke van wat hij leerde, werd hij voor wijngod gehouden in plaats van wijnimporteur.

Klimop is aan Bacchus gewijd, omdat de bladeren op die van de wingerd lijken en omdat deze plant een ever-green is, wat de immerdurende jeugd van de wijn symboliseert. Een niet onbelangrijke toevoeging: dichters plegen zich met klimop te bekransenGa naar eind24. en wel hierom, omdat zij wegens hun welsprekendheid aan Bacchus gewijd zijn en ook wegens de onsterfelijkheid van hun werk.

De mystieke wan, die Boccaccio uit Servius citeertGa naar eind25.: de plechtigheden ter ere van vader Liber hebben betrekking op de reiniging van de menselijke ziel: de mensen worden door de mysteriën zo gereinigd als het koren door de wan. Sommigen zagen het zo, gaat Boccaccio verder, dat deze reiniging in de grootste dronken-

[pagina 86]
[p. 86]

schap, aan Bacchus gewijd, plaats vond: namelijk als iemand zo dronken was dat hij begon te braken. Als dan de versuffing was geweken, nadat de verdrietelijke zorgen waren afgeschud en uitgeworpen, verkeerde de geest in een staat van rustGa naar eind26..

Na even de naam van Ariadne, de verlatene, te hebben aangestipt, komt Bacchus' rol in de Gigantenstrijd ter sprake. Het is ons reeds bekend dat Bacchus in stukken gescheurd wordt en vervolgens begraven. De auteur verwijst naar EusebiusGa naar eind27., waar gesproken wordt over het jaar van de wereld 3896, naar een getuigenis van Marcus VarroGa naar eind28., in welk jaar pater Liber streed tegen Perseus en in een gevecht gedood is. In Delphi is zijn graf te bezichtigen naast het gouden Apollobeeld.

Deze passage blijft ons vrij duister. Het jaartal laat weer zien hoe Boccaccio Bacchus onderwerpt aan een historiserend proces.

Ook de opstanding van Bacchus, na zijn hardhandige dood vermeldt onze auteur. Hij geeft er ook een verklaring van: de delen van Bacchus' lichaam stellen de vele teugen voor die samen één dronkenschap vormen. Boccaccio geeft toe dat dit een merkwaardige opstanding is en hij acht haar niet geloofwaardig. Ook de opvatting van de bij name genoemde Albericus wordt weergegeven: Onder Bacchus versta men de wereldziel, de anima mundi,Ga naar eind29. die over de wereld verdeeld wordt, maar zich opnieuw integreert, geen scheiding van zijn enkelvoudigheid tolererend.

Boccaccio deelt deze wereldziel-opvatting niet; voor hem is Bacchus de zon, zoals ook Macrobius meent, die trouwens alle godheden tot de zon terugbrengt.Ga naar eind30.

 

Over de afbeelding van Bacchus in vrouwenkleren vertelt Boccaccio twee bijzonderheden: bij de expeditie tegen India had Bacchus vrouwen in zijn leger, en: eindeloze drinkgelagen maken de drinker tenslotte zwak.

Bacchus naakt afgebeeld krijgt weer de bekende explicatie: dronken mensen geven hun geheimen bloot, of: Bacchus heeft velen tot de bedelstaf gebracht, of: dronken mensen zijn door de wijnhitte beneveld.

[pagina 87]
[p. 87]

Bacchus als jongen is van de volgende, ons bekende, verklaring voorzien: dronken mensen zijn even uitgelaten als jongens, wier verstand nog niet tot volle wasdom is gekomen.

 

Het einde wordt gevormd door de verklaring van een vijftiental namen van Bacchus, waarvan we in het kort nota nemen:

1.De naam Bacchus zelf wordt verklaard als razernij, omdat wijn, in het bijzonder nieuwe wijn, van een zo bruisend, onstuimig vermogen is, dat niemand en niets binnen de perken blijft en omdat deze de onmatige drinker razend maaktGa naar eind31..
2.Bromius: Dicitur etiam Bromius a bromin, quod est consumere, verteren. Een bescheiden dronk goede wijns bevordert de spijsvertering, is gunstig voor de digestie. Onmatig wijngebruik stompt de krachten van de zenuwen af, zodat de drinker gaat trillen en hij afgeleefd raaktGa naar eind32..
3.Lyeus. Boccaccio gaat uit van het griekse werkwoord λύειν, losmaken, maar hij vertaalt het alsof er sprake was van het latijnse luere, spoelen. Hij schrijft:.... et Lyeus a lyen, quod est tractus, tractim enim bibitur. De betekenis van tractus is teug (haustus). Het gaat hier dus om de teugdrinker.
De tweede betekenis van Lyeus is met het latijnse ligare, binden, in verband gebracht. Matig wijngebruik bundelt verstrooide krachten en vergroot ze. Onmatig wijngebruik bindt zinnen en verstand.
Derde betekenis: deze sluit aan bij Fulgentius, die echter uitgaat van Lenaeus, ληνός, wijnpers. De verklaring is van geheel andere orde: lenitatem praestans, goedertierenheid teweeg brengend: enig wijngebruik maakt dat we ons eerder laten verbidden.
De werkwijze is ingewikkeld: Lyeus = Lenaeus, god van de wijnpers, daarbij associërend lenitas, zoals ook Albericus deed.
4.Ignigena, zoals Bacchus door Ovidius genoemd wordtGa naar eind33.. De bijnaam is naar twee kanten uitgelegd:
a)uit het vuur geboren, natuurlijk verwijzend naar het Semeleverhaal.
b)vuur, warmte verwekkend; de hoofden van drinkebroers dampen, de damp slaat er af, en vanwege de warmte trekken ze hun kleren uit.
[pagina 88]
[p. 88]
5.Satus iterum: tweemaal verwekt, eveneens een benaming die we bij Ovidius vinden. Deze bijnaam wordt door Boccaccio onmiddellijk in verband gebracht met Dithyrambus, wat naar zijn mening hetzelfde betekent: tweedeurig, hoewel Boccaccio deze betekenis niet geeftGa naar eind34..
Een hierbij behorende naam: bimater.
6.Nyseus: van Nysa in India, of Nysa als top van de ParnassusGa naar eind35..
7.Thyoneus: intonsus, ongeschoren, d.w.z. met lang haar. Ook deze naam is afkomstig van het begin van het vierde boek der Metamorfosen, waar overigens indetonsusque Thyoneus staat. Boccaccio laat ten onrechte Thyoneus de verklaring zijn van het voorafgegane indetonsus. Het zijn echter twee namen.
De afleiding van Thyoneus wordt niet ter sprake gebrachtGa naar eind36.. Boccaccio gaat van de ongeschoren toestand uit, die hij in verband brengt met de wijn. De wijnplant met de lange ranken biedt hem de overeenkomst met de toestand van ongeschoren zijn. Beter vindt hij het volgende: jongelui zijn ongeschoren en tonen zo hun kinderlijkheid.
8.Consitor uvae: de zaaier van de druifGa naar eind37..
9.Nictilus (Nyctilius): duisternis voor de zinnen. De naam hangt met het griekse νύξ, nacht samen. De auteur spreekt niet over de letterlijke betekenis: de nachtgod (met zijn feesten).
10.Elëus (voor Eleleus), afgeleid van de staat Elis, waar Bacchus vereerd werdGa naar eind38..
11.Yacus, omdat hij de mensen doet gapen, de mond opentGa naar eind39..
12.Euan, door Boccaccio als interjectie herkend, betekent naar zijn mening: goede knaap. (Heeft hij gedacht aan εὖ en ἀνήρ, goede man?)
13.Briseus, hier en ook bij Albericus, omdat Bacchus als eerste de wijn uit de druif geperst heeftGa naar eind40.. Andere verklaring: de ruige, d.w.z. de trotse. Ook hier worden de twee soorten griekse afbeeldingen gememoreerd: de ruige (Briseus) en de gladde (Leneus).
14.Bassareus: een naam naar het kleed dat Bacchus' dienaressen droegen bij het offeren.
15.Liber Pater is de laatste naam: Bacchus als bevrijder van men-
[pagina 89]
[p. 89]
sen, dronken slaven menen in dronkenschap vrij te zijn; Bacchus bevrijdt van zorgen, maakt de mensen in handel en wandel zekerder, vrijwaart de armen voor kwade omstandigheden en heft de terneergeworpenen op.

 

Nog een paar opmerkingen volgen dan. Een citaat uit AlbericusGa naar eind41. over Bacchus en de stedenstichtingen en de vrijheid van de toekomstige stad, eveneens over de toga libera.

Vervolgens een aansluiting bij ServiusGa naar eind42.: de Bacchusofferfeesten zijn door Julius Caesar in Rome ingevoerd, waarbij een bok geofferd werd, en wel een bok, omdat jonge geitjes de wijnstokuitlopers verwoestten. Ditzelfde gegeven heeft Boccaccio gevonden bij M. Terentius VarroGa naar eind43.. Maar de auteur sluit zich liever aan bij een mening van CiceroGa naar eind44..

Nog weer eens komt Boccaccio terug op de naam Liber Pater, nu uitgaande van MacrobiusGa naar eind45.: Liber Pater is de zon, die als vader van alle dingen beschouwd wordt, waarvoor B. als testimonium citeert Verg. Georg. 1, 5-7: Vos, o clarissima mundi // lumina, labentem caelo quae ducitis annum //, Liber et alma Ceres. Niet Bacchus, zo verduidelijkt ons de auteur, doch de zon brengt het jaar aan de hemel.

Boccaccio citeert nog AugustinusGa naar eind46., schrijvend over obscene plechtigheden ter ere van Bacchus, de falloforie afkeurend: want de manlijke genitaliën werden in het openbaar vereerd, terwijl de schandelijkste taal werd uitgeslagen. Zelfs de netste huismoeders hingen kransen om het tentoongestelde manlijke lid.

De mythenbehandeling van Boccaccio geeft ons verder geen aanleiding tot nadere explicatie.

eind1.
Genealogie Deorum Gentilium Libri.
Uitgeg. door Vincenzo Romano, 2 dln. Bari, 1951.
Voor ons doel: Lib. I, cap. XXV. De Bacho secundi Jovis IIIIo filio, qui genuit Hymeneum, Thyoneum et Thoantem.
eind2.
Jean Seznec, p. 220 e.v.
eind3.
Jean Seznec, p. 223 in het bijzonder.
eind4.
Romano i, 263, 8. - Ov. Met. iii, 313-319.
i, 263, 13. - Ov. Fasti iii 767-770.
eind5.
Romano. i, 263, 15. - Ov. Met. xi, 99.
eind6.
Theb. iii, 657-663 (Romano. i, 263, 17 e.v.).
eind7.
Een romeins tragediedichter uit de 2e eeuw voor Chr., wiens werk verloren is, zo ook zijn Bacchae.
Zie Macrobius, Sat. vii, 5, 11.
eind8.
Rabanus Maurus: De origine rerum (Migne, Pat. Lat iii 609c).
Vgl. Isidorus, Etym. xx, 13, 1.
eind9.
Met. iv, 11-20.
eind10.
uitgave Wereldbibliotheek 7, p. 514, 15 e.v.
eind11.
Myth. Vat. iii, 12, 2 (Romano. 264, 1, 2).
eind12.
Lactantius Placidus op Theb. vii, 166 (dithyrambicus dictus est, quod velut per duas portas exierit).
eind13.
Op Verg. Georg. i, 166.
eind14.
M.V. iii, 12, 4 (Bacchus gedood, begraven en herrezen).
eind15.
De Nat. Deorum iii, 53 (vgl. ook iii, 58). Deze passage geciteerd door Lact. I.D. ii, 48.
eind16.
Eus. Chron. - zie ed. Helm 43, 25; 44, 14; 48, 4; 50, 4-6; 52, 24-26; 54, 15-26.
eind17.
Auteur uit de 1e eeuw na Chr. Zijn boek heet: De situ orbis (iii, 7, 66).
Boccaccio noemt zijn boek: Cosmographia.
eind18.
M.V. iii, p. 254, 24.
eind19.
Comment. in Mart. Cap. i, ii (ed. Dick, p. 10) = C. Lutz i, p. 85: Nisa enim mons est Indiae, ubi hodieque feruntur crepundia Liberi esse. Vgl. ook p. 144: vocatur autem mons ille Nisa a Nisa sorore Liberi.
eind20.
Spaans auteur uit de 5e eeuw na Chr.: hij schreef een wereldgeschiedenis met veel verwarrende chronologieën, Hist. adv. Pag. 1, 9, 4.
eind21.
Het koken van de most: lat. defrutum. Zie Plinius, N.H. xiv, xi, 9, par. 80; Gr. ἕψημα.
eind22.
Gen. 10:20.
eind23.
Gen. 8:13.
eind24.
Ov. Met. v, 338; Ars am. iii, 411; Horat. Carm. i, 1, 29: doctarum hederae praemia frontium.
eind25.
Op Verg. Georg. i, 166.
eind26.
B. beroept zich op Seneca: Tranq. animi xvii, 8, handelend over de tranquillitas na de dronkenschap.
eind27.
Chron. p. 54, 15-26.
eind28.
Zie Eusebius, Chronica zelfde plaats: Dinarcus poëta, non rhetor. Over deze obscure hellenistische dichter, vervaardiger van een Dionysusepos, (± 300?) zie E. Bethe, P.W.R.E. iv, 2389 i.v. Deinarchos van Delos (nr. 4).
Vreemd is wat dit alles van doen heeft met de dichter Varro! Vermoedelijk verlas Boccaccio zich hier. DINARCUS werd MARCUS. Grappig te bedenken dat er naast de twee Dinarchi ook 2 Varrones zijn: Reatinus de prozaïst en Atacinus de dichter.
eind29.
Men vergelijke Macrobius Sat. i, 18, 15 waar we lezen: De natuurkundigen leggen Dionysus uit als Διὸς νοῦς, omdat zij in de zon de intelligentie van de wereld (mens mundi) zien. Dit caput handelt over Liber (naast Jupiter) als zon.
eind30.
Sat. i, 18, 18, bijv. citaat uit Orphische Hymne, waarin staat: Helios = Dionysus. Ook een vers uit het orakel van Apollo van Clarus: Weet dat de grootste van de goden Iao (Bacchus) is: 's winters Hades, Zeus in het voorjaar, in de zomer Helios en in het najaar Iao. Zie ook i, 18, 22.
eind31.
Vgl. Servius op Verg. Ecl., vi, 15, lemma: Iaccho.... nam Bacchus a Bacchatione, id est insania dictus.
eind32.
Vgl. Sudas, sub voce: Bromius, waar een afleiding staat van βορά, voedsel.
Zie inzonderheid: Remig. v. Aux. op Mart. Cap. iv, 153, 10: lemma Bromius: edax quia brosis Grece cibus dicitur.
Gangbare afleiding van βρομέω = bruisen, donderen.
eind33.
Ov. Met. iv: 11; ook de volgende benamingen uit deze tekst.
eind34.
Lact. Plac. in Stat. Theb. vii, 166: dithyrambicus quod velut per duas portas exierit.
Id. in Stat. Theb. ii, 71: et διϑύραμβος dicitur, id est bis genitus.
Twee deuren: eerste en tweede geboorte.
eind35.
Voor de top van de Parnassus: Servius interpolatus op Verg. Aen. vi, 805.
eind36.
Afgeleid van ϑυίω of ϑύω, razen, offeren.
eind37.
Zie Tibullus, ii, 3, 63. Vgl. Ov. Fasti iii, 785.
eind38.
Elis en Bacchus: Paus. vi, 26, 1.
eind39.
Het griekse Iacchos verklaard uit lat. hiare, gapen, hier: doen gapen.
eind40.
M.V. iii, 12, 2.
eind41.
M.V. iii, 12, 1.
eind42.
Zie Verg. Ecl. v, 29.
eind43.
Re Rust. i, 2, 19.
eind44.
De Nat. Deor. ii, 24, 62.
eind45.
Weer hetzelfde caput (i, 18, passim).
eind46.
De civ. Dei vii, 21.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken