Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bacchus. Zijn leven verteld en verklaard door dichters, mythografen en geleerden. Deel 1 (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bacchus. Zijn leven verteld en verklaard door dichters, mythografen en geleerden. Deel 1
Afbeelding van Bacchus. Zijn leven verteld en verklaard door dichters, mythografen en geleerden. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Bacchus. Zijn leven verteld en verklaard door dichters, mythografen en geleerden. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.90 MB)

Scans (9.62 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bacchus. Zijn leven verteld en verklaard door dichters, mythografen en geleerden. Deel 1

(1968)–L.Ph. Rank, J.D.P. Warners–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

2. L.G. Giraldi

Lilio Gregorio GiraldiGa naar eind47. leefde van 1479 tot 1552 en moet met Natalis Comes gerekend worden tot de pur-sang renaissance-mythografen. Ter nadere verduidelijking diene hier het volgende: de mythologische stof was aangegroeid tot een veelvoud van wat vorige generaties wisten, niet in de laatste plaats door de pas verwor-

[pagina 90]
[p. 90]

ven kennis van het grieks, en ook door het feit dat een groter aantal klassieke auteurs dankzij de boekdrukkunst nu voor bestudering ten dienste stond.

Wij noemen hier b.v. Cornutus' allegorisch geschrift over de goden in 1505 door Aldus gedrukt, de editie van Hyginus' fabulae in 1535 door Micyllus verzorgd en tenslotte de Bibliotheca van Apollodorus, die eerst in 1555 uitkwam. Er is een andere kant, van niet minder belang, die we hier in het kort aangeven.

De renaissance-mythografen ordenden hun disparate kennis, die uit een massa van losse gegevens bestond, in lange reeksen van feiten, zonder critische zin bijeengebracht en van elke synthese verstoken.

Zo Giraldi: Zijn buitengewone geleerdheid ten spijt voelt hij geen behoefte deze in dienst te stellen van de explicatie van mythen. Hij komt gewoon niet aan het vertellen en critisch expliceren daarvan toe, zo geheel vervuld als hij is van het vergaren der talloze nieuwe gegevens, waaronder ook inscripties. Wij merken dit natuurlijk niet op om onze auteur hiermee een slecht iudicium uit te reiken: we willen alleen een echt renaissance-verschijnsel even aangeven; de vreugde van het pas verworven weten straalt ons tegemoet uit de liefde voor de opsomming, het registreren van feiten en feitjes, met griekse en latijnse citaten opgesierd, aangevuld met eigen opmerkingen, voorzien van zijdelingse mededelingen van historische of archeologische aard. Renaissance is min of meer geordende veelheid, of vaak volledig ongeordende kwantiteit, vreugde over het gelezene en ervarene, liefde voor het veelvoud, plezier in veel bij elkaar. In onze slotbeschouwing hopen we daar nog op terug te komen.

Over Giraldi hier heel weinigGa naar eind48.. Hij is geboortig uit Ferrara, maar leidde een betrekkelijk zwervend leven, o.a. in Napels en Rome. Hij studeerde Grieks in Milaan en was bevriend met Pontano en Sannazaro. In het laatste deel van zijn leven, ziek en verzwakt, schrijft hij het boek waaruit wij onze gegevens putten. Het verscheen voor het eerst in druk te Bazel bij Iohannes Oporinus in 1548. De titel luidt aldus: De deis gentium varia et multiplex historia, in qua

[pagina 91]
[p. 91]

simul de eorum imaginibus et cognominibus agitur, ubi plurima etiam hactenus multis ignorata explicantur et pleraque clarius tractantur ad d. Herculem Estensem ii Ferrarens. Ducem iv. Vaak vinden we in zijn geschrift gegevens over de uitbeelding der goden, die bestemd waren voor schildersGa naar eind49.. Voorts is het opvallend dat zijn grote belangstelling uitgaat naar de namen en bijnamen van de goden, en de oorsprong en betekenis daarvan, naar de epitheta in de breedste zin van het woord en naar etymologieën van die namen. Het vertellen van de mythologische verhalen is tot een minimum beperkt.

Ziedaar in een notedop onze moeilijkheden: de bewerking van Giraldi's Bacchusgegevens is daarom zo ingewikkeld, omdat de vele foliopagina's een indrukwekkend maar weerbarstig materiaal opleveren. We zullen een keuze moeten maken en aldus zijn werkwijze kortelings demonstreren.

De inleiding: de verschillende Bacchussen

Giraldi is goed op de hoogte van de literatuur over de verschillende afstammingen van Bacchus en hij weet ook dat het moeilijk is zich een weg door de verschillende overleveringen te banen. Het ziet er naar uit dat de auteur zich over deze problemen niet bijzonder het hoofd gebroken heeft en hij laat het bij de opsomming van de volgende overleveringen:

1.PhilostratusGa naar eind50. kent een thebaanse, een indische en een assyrische Bacchus.
2.Diodorus SiculusGa naar eind51. weet van een indische Bacchus, zoon van Ammon en AmaltheiaGa naar eind52., en een lange baard dragend; voorts is er een Bacchus de zoon van Jupiter en Proserpina (of Ceres) als eerste landbouwer.
3.de thebaanse Bacchus is een zoon van Jupiter en Semele.
De befaamde CiceroplaatsGa naar eind53. citeert Giraldi aldus: Multos Dionysios habemus primum, ex Proserpina natum; secundum Nilo, qui Nysam dicitur condidisse; tertium Caprio patre, eumque Asiae regem praefuisse dicunt, cujus Sabazia sunt instituta; quartum Jove et Luna, cui sacra orphica putantur confici; quintum Nilo natum, ex Thyone, a quo Trieterides constitutae putantur.
[pagina 92]
[p. 92]

Etymologieën van de namen Dionysus en Bacchus

1.Dionysus is genoemd naar zijn vader Zeus en naar de nimfen, de patris et Nympharum nomine. Te Nysa vond ook de eerste wijnbereiding plaats, maar hier vond Dionysus ook het bier uit (griekse benaming: zython, lat: cerevisia)Ga naar eind54..
2.Bacchus hangt samen met βάϰχειν, ab incomposite vociferando, ongeartikuleerd schreeuwen, wilde kreten slaken.
3.Dan volgt een unieke opvatting, aan VarroGa naar eind55. ontleend: bacca, vinum in Hispania. Wij vergelijken nog: bacar = vas vinarium.
4.De naam Bacchus wordt nu in verband gebracht met het ww. βαχεῖν, ululare et incondite clamare, alweer dus onsamenhangend sprekenGa naar eind56..
5.Na één Dionysusnaamverklaring en drie van de naam Bacchus komt Giraldi op de naam Dionysus nogmaals uitgebreid terugGa naar eind57.. Als eerste: Dionysus heet naar zijn vader en naar de plaats in Arabië, Nysa. Deze uitleg ligt dicht in de buurt van 1. Diodorus is weer de zegsman en we krijgen in het grieks: Διὸςϰαὶ Νῦσα.
6.Nu een etymologie van Dionysus als wijngod: δεδοίνυσον: διδόναι + τὸν οἷνον = dator vini. Als plaats geeft Giraldi op: Hesiodi interpres, dus de scholia op Hesiodus. Ouder is in ieder geval Plato met dezelfde derivatieGa naar eind58., zoals Giraldi opmerkt.
7.Dionysus als openstoter, openmaker, διόνυξος ὣν quasi nos adaperiens, dus: bij wijze van spreken ons openmakend.
Hier citeert Giraldi CornutusGa naar eind59..
8.Nogmaals Cornutus met de etymologie: bevochtiger; διάνυσος van διαίνω, irrigo. Dionysus is dan de op aangename wijze bevochtigende.
9.Samenhang nu met διάλυσις, curas solvens, dus als verlosser van zorgen. Men ziet dat deze afleiding wel wat taalkundige moeilijkheden met zich zal meebrengen; Giraldi voegt er dan ook aan toe: inversione a in o, et l in n.
10.Macrobius legt verband met Διὸς νοῦς, Jovis mens, de geest van de oppergodGa naar eind60..
11.Uit de Orphiek stamt een andere uitleg, weer overgeleverd door MacrobiusGa naar eind61.; uitgangspunt is δινεῖσϑαι ϰαὶ περιφέρεσϑαι
[pagina 93]
[p. 93]
d.w.z. quia circumfertur in ambitum, omdat hij in een kring ronddraait. Hier is het verband tussen Dionysus en de zon expliciet gelegd. We citeren evenals Giraldi de orfische verzen ten dele:
 
Πρῶτος δ᾽ἐς φάος ἦλϑε, Διώνυσος δ᾽ἐπεϰλήϑη,
 
οὕνεϰα δινεῖται ϰατ᾽ ἀπείρονα μαϰρὸν Ὄλυμπον.

De vertaling: Het eerst kwam Dionysus ter wereld en hij werd zo bijgenaamd omdat hij ronddraait over de onmetelijk grote Olympus.
12.Nu een uitleg van CleanthesGa naar eind62.: διανύσαι, perficere. Ook hier is weer sprake van de zon en de baan die deze aflegt.

 

Wie de moeite neemt deze twaalf afleidingen nogmaals en dan nog een keer door te lezen, staat steeds weer verrast door de veelheid van etymologische mogelijkheden. Het is wel overbodig te zeggen dat men al deze etymologieën natuurlijk niet meer in een moderne studie zal aantreffen, maar voor de renaissancegeleerde (en dit geldt ook wel voor de klassieken) zijn al deze derivaties evenzovele facetten van de volledige mythologische waarheid en daarom worden ze hier met de grootste nauwgezetheid geregistreerd: de renaissancegeleerde gaat uit van een voor zijn gevoel en voor zijn overtuiging interpreteerbaar taalmateriaal, dat goed geexpliceerd, een enorme kennis omvat. Hij weet van de etymologische taalwijsheid, hoe onaanvaardbaar die ook voor een modern onderzoeker moge zijn. Nogmaals: juist die veelheid van mogelijkheden, in de taal zelf als het ware voorhanden, geeft uitzichten waar voorheen niet van gedroomd is en die de gehele renaissance door schering en inslag blijven.

Achtereenvolgens komen de volgende kanten van Bacchus ter sprake: Bacchus doet ongeartikuleerd spreken (2 en 4), natuurlijk door het wijngebruik. We hebben dus te maken met een wijnallegorie.

In 3 is de naam Bacchus dan ook op een wonderlijke wijze in verband gebracht met (spaanse) wijn. 5 geeft een aardrijkskundige en dus ook historische interpretatie. In 6-8 is weer verband met de wijn gezocht en gevonden. In 9-12 is Bacchus de zon zelf. Het is

[pagina 94]
[p. 94]

aan de Macrobiuslectuur te danken dat deze interpretatie zo uitvoerig onder de aandacht van de lezer gebracht kon worden.

Afbeeldingen van de wijngodGa naar eind63.

Het eerste signalement van de wijngod is afkomstig uit CornutusGa naar eind64.: Bacchus wordt naakt afgebeeld om de natuur van de wijn aan te tonen: het openbaren (bloot geven) van geheimen, vanwaar ook de zegswijze: in vino veritas.

Bacchus met lang haarGa naar eind65., in verband gebracht tevens met de eeuwige jeugd van de god. Dit laatste wordt ook met een Ovidiuscitaat geadstrueerdGa naar eind66.:

 
Tibi enim inconsumpta iuventa,
 
Tu puer aeternus, tu formosissimus,....

Ten derde: Bacchus als horendragerGa naar eind67., waarover de auteur hier niet verder spreekt.

Dan volgt de afbeelding van Bacchus als blijde jongen: quod vinum modice sumptum hilares et laetos homines faciat, wijn met mate gedronken maakt de mens vrolijk en opgewekt.

Bacchus kaal en oud: onmatig drinken is hier de oorzaak van en in dronkenschap worden geheimen geopenbaard.

Zo zijn er vele mogelijkheden voor het uitbeelden van Bacchus: als kind, jongeman of grijsaard.

De omgeving van BacchusGa naar eind68.

Een kleine opsomming vormt de opening: er is de wijnrankwagen van de triomferende Dionysus, met nu eens panters, dan weer tijgers en lynxen als trekdieren. Daar is Silenus op zijn ‘pandus asellus’, zijn doorzakkende ezel. Dan de satyrs met de thyrsusstaven.

De locus classicus voor Bacchus' gevolg komt uit StraboGa naar eind69.: Sileni, Satyri, Bacchae, Lenae, Thyae, Mimallones, Naiades, Nymphae, Tityri. Giraldi voegt hier nog enkele gegevens uit CornutusGa naar eind70. aan toe: Σϰιρτοί en Σευίδαι, dansers en voortsnellenden, en ook nog: Panes, Silvani en Bassarides, terwijl hij na deze geciteerde namen ook nog geeft: Maenades. En over hen allen zegt Giraldi dat het meer fabelwezens dan goden zijn.

[pagina 95]
[p. 95]

Een enkel woord wijdt de auteur dan nog aan de Ariadnae Chorus, waarin hij het hele Bacchusgezelschap afgebeeld zietGa naar eind71..

De cognomina van Bacchus

Veruit het grootste deel van Giraldi's Bacchusartikel is aan de bijnamen van Bacchus gewijd, met een bijna onoverzienbare hoeveelheid kennis en eindeloos geduld samengesteld. Om een indruk te geven, sommen we de bijnamen op, om daarna een enkele in de uitwerking nader te volgen. Hier zijn ze: Liber Pater, Thyoneus, Dithyrambus, Thriambus, Maeonius, Bacchepaian, Lysius, Cephales, Lenaeus, Melanaigis, Aisymnetes, Hygiates, Soter, Enorches, Morychus, Problastus, Erebinthius, Sycites, Corymbifer, Sabazius, Hyes, Phausterius, Choopotes, Methymnaeus, Iakchos, Oinos, Mainoles, Eiraphiotes, Bougenes, Dousares, Taurophagus, Hebon, Lampter, Bassareus, Bromius, Aigobolos, Ignigena, Zagreus, Isodaites, Limnaeus, Laphystius, Eligeus, Nyctelius, Floridus, Briseus, Licnites, en als we volledig zouden willen zijn, zouden we nog veel meer namen hier aan kunnen toevoegen. Men zal deze lijst ziende begrijpen dat we naar volledigheid niet kunnen streven, hoeveel interessante zaken en zijden van Bacchus ook door Giraldi gegeven worden. We behandelen in het voetspoor van de auteur één cognomen in zijn geheel, en van enkele andere zullen we het belangrijkste materiaal geven.

Liber PaterGa naar eind72.

Het uitgangspunt wordt gevormd door twee regels van TibullusGa naar eind73.:

 
Candide Liber ades, sic sit tibi mystica vitis,
 
Sic hedera semper tempora vincta feras.
 
Kom hier, blanke Liber, zowaar als gij de mystieke wijnrank
 
bezit, zowaar als ge altijd klimopomwonden slapen hebt....

Deze dichterlijke inleiding, die de naam Liber herbergt, wordt gevolgd door de eerste verklaring van deze bijnaam: het vrijelijk

[pagina 96]
[p. 96]

praten (linguae licentia), wellicht ook: het ongebonden spreken. Dan volgt een wijnallegorie die ons ondertussen wel zeer goed bekend is: wijn maakt de mensen vrij van zorgen en verdrijft de neerslachtigheid. Als illustratie deze ovidiaanse verzenGa naar eind74.:

 
Cura fugit multo diluiturque mero:
 
Tunc veniunt risus, tunc pauper cornua sumit,
 
Tunc dolor et curae, rugaque frontis abit.
 
De zorgen vluchten heen en worden door veel wijn opgelost.
 
Dan komen de lachbuien, dan gaat de arme zich heel wat verbeelden, dan snellen smart en zorgen heen en de rimpels van het voorhoofd verdwijnen.

Ook Horatius wordt genoemd, die eveneens meent dat Liber het gesloten hart openmaaktGa naar eind75., een plaats ondersteund door een citaat uit SenecaGa naar eind76.. Daarmee is de eerste paragraaf van de inhoud van de naam Liber gegeven.

In de tweede afdeling handelt Giraldi over een politieke kant van de naam: Liber wordt vereerd in de civitates liberae. In Diodorus SiculusGa naar eind77. staat te lezen, dat er een stad, Eleutherae, gesticht is, ter nagedachtenis aan vader Liber. Dit Diodoruscitaat wordt weer ondersteund door een citaat uit PlutarchusGa naar eind78.: Waarom noemen ze Bacchus Liber? Omdat hij drinkenden vrijheid geeft? Want de drank maakt zeer vrij. Of omdat hij de libatio, het plengoffer heeft uitgevonden? Of, zoals Alexander zegt, omdat hij voor de vrijheid van Boeotie heeft gevochten? En zelf ἐλευϑέριος, dat is Liber of bevrijder is genoemd?

In dit verband noemt Giraldi ook nog Pausanias en Hesychius.

Er is nog een andersoortige vrijheid die Liber geeft aan de mensen: de god bevrijdt de mannen van hun zaad, zoals Augustinus leertGa naar eind79.. De vrouwen worden door Libera mutatis mutandis bevrijd. En, nog steeds Augustinus, de schaamdelen van de mensen worden in de tempels van Liber en Libera tentoongesteld.

Over de tot nu toe onbekende Libera krijgen we maar spaarza-

[pagina 97]
[p. 97]

melijk te horen. Het belangrijkste lijkt een citaat uit TacitusGa naar eind80., over een tempel gewijd aan Liber, Libera en Ceres, terwijl AugustinusGa naar eind81. meedeelt dat Libera zowel Venus als Ceres betekent. En Cicero weet te vertellen dat de wijngod Liber niet dezelfde is als deze Liber, die met Libera en Ceres een trits vormt: immers Liber en Libera zijn kinderen van Ceres, die ‘liberi’ kinderen zijn genoemd.

Giraldi eindigt met een grapje als hij opmerkt dat Liber samenhangen kan met het werkwoord labi, uitglijden. Liber heet dan voor dit geval Laber, maar wie dit beweert, aldus Giraldi, glijdt zelf uit.

Aan het slot van Giraldi's Bacchus-artikel bewaarheidt zich wat we in het begin reeds opmerkten: de belangstelling voor het detail en de opsomming. Wat toch is het geval? Als grandioze afsluiting vinden we bij Giraldi (Kol. 290 B-F) afgedrukt een uit de Anthologia afkomstig epigram met Bacchus-epitheta dat de 24 letters van het Griekse alfabet achtereenvolgens te pas brengt. Alleen van de éérste regel geeft Giraldi een vertaling in het Latijn: Μέλπωμεν βασιλῆα, φιλήνιον (i) εἰραφιώτην = Cantemus regem, Philenion, Eraphioten; wij geven de overige 24 regels naar G. in de griekse tekst (A.P. ix, 524).

 
Ἁβροϰόμην, ἀγροῖϰον, ἀοίδιμον, ἀγλαόμορφον,
 
Βοιωτόν, βρόμιον, βαϰχεύτορα, βοτρυοχαίτην,
 
Γηϑόσυνον, γονόενντα, γιγαντολέτην, γελόωντα,
 
5 Διογενῆ, δίγονον, διϑυραμβογενῆ. Διόνυσον,
 
Εὔιον,εὐχέτηνGa naar voetnoot(2.), εὐάμπελον, ἐγρεσίϰωμον,
 
Ζηλαῖον, Ζάχολον, Ζηλήμονα, ζηλοδοτῆρα,
 
ᾜπιον, ἡδυπόδηνGa naar voetnoot(3.), ἡδυϑροον, ἠπεροπῆα,
 
Θυρσοφόρον, ϑρήϊϰαGa naar voetnoot(4.), ϑ;ιασώτην, ϑυμολέοντα,
 
10 Ἰνδολέτην, ἱμερτόν, ἰοπλόϰον, εἰραφιώτην,
 
Κ;ωμαστήν, ϰεραόν, ϰισσοστέφανον, ϰελαδεινόν,
 
Λυδόν, ληναῖον, λαϑιϰήδεαGa naar voetnoot(5.), λυσιμέριμνον,
 
Μύστην, μαινόλιον, μεϑοδώτηνGa naar voetnoot(6.), μυριόμορφον,
 
Νυϰτέλιον, νόμιον, νεβρώδεα, νεβριδόπεπλον,
 
Ga naar voetnoot(1.)
[pagina 98]
[p. 98]
 
15 Ξυστοβόλον, ξυνόν, ξενοδώτην, ξανϑοϰάρηνον,
 
Ὀργίλον, ὀβριμόϑυμον, ὀρέσϰιον, οὐρεσιφοίτην,
 
ΠονλνπόδηνGa naar voetnoot(7.), πλαγϰτῆρα, πολνστέφανον, πολύϰωμον,
 
῾Ρηξίνοον, ῥαδινόν, ῥιϰνώδεα, ῥηνοχορῆαGa naar voetnoot(8.),
 
Σϰιρτητήν, Σάτνρον, Σεμεληγενέτην, Σεμελῆα,
 
20 Τερνόν, ταυρωγόνGa naar voetnoot(9.), τυρρηνολέτην, ταχύμηνιν,
 
Ὑπνοφόβην, ὑγρόν, ὑμενήιον, ὑλήεντα,
 
Φηρομανῆ, φριϰτόν, φιλομειδέα, φοιταλιώτην,
 
ΧρνσόϰερονGa naar voetnoot(10.), χαρίεντα, χαλίφρονα, χρνσεομίτρην,
 
Ψνχοπλανῆ, ψεύστην, ψοφομηδέα, ψυχοδαϊϰτήν,
 
25 Ὥριον, ὠμηστήν, ὠρεσίτροφονGa naar voetnoot(11.), ὠρεσίλοιγονGa naar voetnoot(12.)

Dit gedicht kan omstreeks 500 na Chr. zijn ontstaan. Het dateert van de tijden ná Nonnus. Ieder vers heeft vier woorden. Wij komen in ons volgend boekje op dit gedicht uitvoerig terug.

BougenesGa naar eind82.

Wij willen Giraldi volgen bij zijn uiteenzettingen over een van de bekendste bijnamen van Bacchus: Bougenes, door de auteur grieks geschreven, en door hem aldus vertaald: bove genitus, uit een koe geboren.

Vier Dionysusnamen volgen, die alle met de stier te maken hebben:

ταυρομόρφος, tauriformis, stiervormig;

ταυροϰέφαλος, tauriceps, stierkoppig;

ταυρωπός, zonder latijns equivalent, met stierenuiterlijk: Cornutus, De Natura Deorum, 22; zoon van Zeus en PersephoneGa naar eind83..

en tenslotte ταῦρος, zonder meer: stier.

Van de stier naar de gehorende Dionysus:

ταυροϰέρως, tauricornis, de stierhoornigeGa naar eind84.;

βουϰέρως, bucerus, de koehoornige;

διϰέρως, bicornis, de tweehoornigeGa naar eind85..

[pagina 99]
[p. 99]

Nog een algemeen horencitaat uit OvidiusGa naar eind86.:

 
Accedant capiti cornua, Bacchus eris.
 
Laten er nog horens bijkomen en ge zult Bacchus zijn.

Er volgen antwoorden op de vraag: waarom draagt Bacchus horens?Ga naar eind87.

1.Diodorus SiculusGa naar eind88. legt verband tussen deze voorstelling en het feit dat Bacchus als eerste de ossen voor de ploeg spande, zoals ook OsirisGa naar eind89. zou gedaan hebben.
2.DiodorusGa naar eind90. is ook de schrijver die het verhaal vertelt van Bacchus verdorstend in de woestijn en die gered wordt door Jupiter (H)ammon ter ere van wie Bacchus dan een beeld met ramshorens opricht.Ga naar eind91.
3.CornutusGa naar eind92. geeft een overdrachtelijke uitleg: cornua geven audacia, stoutmoedigheid aan, wat geillustreerd wordt met de bekende woorden van OvidiusGa naar eind93.:
 
Tunc pauper cornua sumit.
4.Nog een getuige volgtGa naar eind94. die de horens van vader Liber en van anderen aldus verklaart: wijnzucht vergroot driestheid en onverzettelijkheid, wat door horens uitgedrukt wordt. Ongeveer hetzelfde heeft ook FestusGa naar eind95. gezegd.
5.De horens betekenen cristae, helmbossen. Voor deze explicatie citeert Giraldi VergiliusGa naar eind96.:
 
et rubrae cornua cristae...
 
de helmkam met de rode helmbos
Maar Giraldi concludeert cornua = cristae, terwijl Vergilius spreekt over de helmkam, die de helmbos draagt. Giraldi gaat op deze fout door en schrijft cornua = cristae = comae, haar, = ϰέρατα, horens, welk woord naar aanleiding van één HomerusplaatsGa naar eind97. verschillend geïnterpreteerd wordtGa naar eind98..
6.Weer anderen, aldus Giraldi, menen dat de horens cincinni, haarkrullen, waren en hij verwijst naar het MozesverhaalGa naar eind99. waar in de vulgaat staat: Cumque descenderet Moyses de monte Sinai... ignorabat quod cornuta esset facies sua ex consortio sermonis Domini.
[pagina 100]
[p. 100]

Deze horens van Mozes zijn voor Giraldi pijpekrullen, die hij ook bij Armeniërs en Lydische priesters te Rome gezien heeft.
7.Een grieks werkwoord ϰεράσαι, duidelijk door Giraldi in verband gezien met ϰέρας, maar vertaald als miscere, mengen; voorts met ϰεράτηρ, ϰρατήρ, mengvat. De grondgedachte is dat de horen als drinkbeker gebruikt wordt. Steunpunt is HyginusGa naar eind100.: Er was een zekere Cerasius die in Aetolië wijn met water gemengd heeft; vandaar dat miscere = ϰεράσαι.
8.Tenslotte worden de cornua in verband gebracht met riviergoden, die vaak met horens voorgesteld wordenGa naar eind101..

eind47.
Wij raadpleegden en citeerden uit de uitgave van Giraldi's Opera Omnia van Johannes Jensius, Leiden, 1696. Het betreft hier Syntagma Octavum. De Baccho, Priapo, aliis; kol. 267-290.
Over Giraldi (en Conti) zie Franck L. Schoell, Les Mythologistes Italiens de la Renaissance et la poésie élisabéthaine. Rev. Lit. comp. Tome iv, 1924, 5-25.
eind48.
Zie Jean Seznec, passim.
eind49.
Synt. vii, p. 251 (Seznec, p. 251).

eind50.
Vita Apoll. Tyan. (ii, 9).
eind51.
iii, 62, 2; 63, 3; 64, 1; 64, 3.
eind52.
Ammon of Hammon, een naam van Jupiter; treedt ook op in de gedaante van Bacchus, op indische veldtocht, die in de woestijn een tempel opricht voor Jupiter Ammon.
eind53.
De Nat. Deor. iii, 58.
eind54.
Zie Diod. Sicul. i, 15, 6.
eind55.
Ling. Lat. vii, 87.
eind56.
Giraldi verwijst naar Eustathius op Ilias. vi. 132 = p. 629, 29: ἐπεὶ ἐϰεῖνος Βάϰχος ἀπὸ τοῦ βάζω βέβαχα, πλεονάσαντος τοῦ ϰ διὰ τραχυφωνίαν ϰαιρίαν.
eind57.
271, B.-C.
eind58.
Cratyl. 23, p. 406c.
eind59.
Corn. 13, p. 173 Osann.
eind60.
Sat. i, 18, 15, waar aan toegevoegd is: quia solem mundi mentem esse dixerunt.
eind61.
i, 18, 15. Daarna voor de orphische verzen: Orph. Frgm. 1677 Abel.
eind62.
Ook hier is Macrobius de zegsman (i, 18, 14).

eind63.
270 D.e.v.
eind64.
p. 178 Osann.
eind65.
Bron: Tibullus (i, 4, 37-38).
eind66.
Met. iv, 17-18.
eind67.
Ov. Heroïd. xv, 24.

eind68.
270 E.e.v.
eind69.
Strabo x (p. 717).
eind70.
Cornutus 30, p. 176 Osann. - enkele fouten bij C. zijn hier stilzwijgend hersteld.
eind71.
Hom. Il. xviii, 590-592. Zie ook Prop. El. ii, 3, 18.
Vgl. Heinsius Lofz. p. 141.

eind72.
271 F.
eind73.
iii, 6, 1-2.
eind74.
Ars. Am. i, 238-240.
eind75.
Hor. Sat. i, 4, 89.
eind76.
De Tranq. An. xvii.
eind77.
iv, 2.
eind78.
Plutarchus, Quaest. Romanae, 104.
eind79.
De Civ. Dei vi, 9. Id. in M.V. iii.
eind80.
Ann. ii, 49, 1.
eind81.
De Civ. Dei vii, 3.
voetnoot(2.)
εὐχαίτην.
voetnoot(3.)
ἡδυπότην.
voetnoot(4.)
θρήϊϰα.
voetnoot(5.)
λαϑιϰηδὲα.
voetnoot(6.)
μεϑυδώτην.
voetnoot(1.)
φιλεύιον.
voetnoot(7.)
Πουλυπότην.
voetnoot(8.)
ῥηνοφορῆα.
voetnoot(9.)
ταυρωπόν.
voetnoot(10.)
Χρυσοϰέρων.
voetnoot(11.)
ὠρείτροφον.
voetnoot(12.)
ὠρεσίλοιπον.

eind82.
279 G-280 A.
eind83.
Orph. Hymne 29, 4; Cornutus N.D., 22.
eind84.
Orph. Hymne 52, 2; Eur. Ba. 100.
Nicander Alexipharmaca, 424 vermeldt het kruid βούϰερας, waarvan het zaad op hoorntjes lijkt.
Nicander is een griekse dichter uit de tweede eeuw voor Christus.
eind85.
Hom. Hymne 19, 2; A.P. 6, 32. - G. verwijst naar de orphiek (Orph. Frgm. 274).
eind86.
Heroïd. xv, 24.
eind87.
Als grondslag wel de niet door G. genoemde uitspraak van Athenaeus, xi, 51, p. 476a: ἔτι τε ταῦρον ϰαλεῖσϑαι ὑπὸ πολλῶν ποιητῶν, ἐν δὲ Κυζίϰῳ ϰαὶ ταυρόμορφος ἵδρυται.
eind88.
Diod. Sicul. i, 15, 6: Osiris is φιλογέωργος.
eind89.
De overeenkomsten tussen Dionysus en Osiris worden in de literatuur talloze malen uiteengezet. - Hoofdbron blijft Plutarchus' geschrift Isis en Osiris. - Zie ook Diod. Sicul. i 17 en 18. Enkele overeenkomsten zijn: Osiris, zoon van Jupiter, man v. Isis, en een voornaam egyptisch god, bracht beschaving en wetten en onderwees de landbouw. Hij verlaat Egypte terwille van een wijde cultuurspreiding, o.a. begeleid door Pan. - Eerst trok hij door Ethiopië, waar de Satyrs zich bij hem voegen. Daarna gaat hij naar Arabië en grote delen van Azië en Europa. Thuisgekomen wordt hij door zijn broer Typhon vermoord en in stukken gesneden en in een koffer op de Nijl gezet. Osiris wordt vaak met een ossekop afgebeeld en zo aanbeden. Maar Osiris is ook de zon. Wij zagen bij ons Dionysusverhaal veelal dezelfde opvattingen. Heel belangrijk is het dat én Dionysus én Osiris de zon zijn. Voor Osiris als vinder van de ploeg: Tibullus i, 7, 29 en Serv. op Verg. Georg. i, 147.
eind90.
Diod. Sic. iv.
eind91.
iii, 73.
eind92.
Corn. 30.
eind93.
Ars Am. i, 239.
eind94.
De scholiast Porphyrio op Hor. Carm. ii, 19 lemma aureo cornu decorum.
eind95.
Festus grammaticus, de verbor. signif. p. 33 ed. Lindsay i.v. cornua.
eind96.
Verg. Aen. xii, 89 enz. (foute interpretatie).
eind97.
Ilias xi, 385.
eind98.
Bijv. Hesychius i.v. ϰέρας ϑρίξ (= haar).
eind99.
Ex. 34:29.
eind100.
Hyginus, fab. 274.
eind101.
Zie bijv. Ov. Met. xiv, 602; Verg. Aen. viii, 77.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken