Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bacchus. Lyrisch leesboek over de god Bacchus, met aantekeningen en vertalingen, tevens een illustratie van het translatio-imitatio-aemulatio-principe. Deel 2 (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bacchus. Lyrisch leesboek over de god Bacchus, met aantekeningen en vertalingen, tevens een illustratie van het translatio-imitatio-aemulatio-principe. Deel 2
Afbeelding van Bacchus. Lyrisch leesboek over de god Bacchus, met aantekeningen en vertalingen, tevens een illustratie van het translatio-imitatio-aemulatio-principe. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Bacchus. Lyrisch leesboek over de god Bacchus, met aantekeningen en vertalingen, tevens een illustratie van het translatio-imitatio-aemulatio-principe. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

Scans (15.70 MB)

XML (0.67 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bacchus. Lyrisch leesboek over de god Bacchus, met aantekeningen en vertalingen, tevens een illustratie van het translatio-imitatio-aemulatio-principe. Deel 2

(1971)–L.Ph. Rank, J.D.P. Warners–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 13]
[p. 13]

2. Orphische Hymnen

Met een korte bespreking van de Dionysusgedichten uit de orphische hymnenGa naar eind1. wagen we ons op zeer, ja al te glad ijs: de teksten zijn moeilijk te begrijpen, de interpretatie is nog steeds in het beginstadium, terwijl de teksten zelf nog vol raadsels zijn. Maar het is nu eenmaal zo dat de renaissance een grote belangstelling voor deze hymnen aan de dag heeft gelegd: de oudste drukken zijn nog incunabelen. Pléiadedichters en bijvoorbeeld Daniel Heinsius hebben de gedichten gelezen en meerdere malen gebruikt, nooit daarbij de teksten werkelijk in hun geheel gebruikend of interpreterend, maar wel Dionysusbenamingen, waar de hymnen mee vervuld zijn, overnemend en vertalend. Wij zouden ons er dus wel mee tevreden kunnen stellen alleen daarop te wijzen, maar bij nader inzien wilden we toch verder gaan. De teksten werden zo goed mogelijk vertaald, zonder dat we in staat waren alle moeilijkheden die zich daarbij voordeden tot een goede oplossing te brengen; een korte kommentaar volgt daarop.

 

Over de tijd van ontstaan is niet veel en niets zeker bekend, maar men veronderstelt dat de hymnen tussen 200 en 500 na Christus geschreven zijn. Als land van herkomst fungeert Klein-Azië.

De mytische Orpheus is het merkwaardige uitgangspunt van een even merkwaardige orphische religie.Ga naar eind2. In ons verband hebben we helaas niets te maken met de tocht van Orpheus naar de onderwereld om zijn gestorven geliefde Eurydice terug te halen, een geschiedenis die in oorsprong een zeer gelukkige afloop heeft. Eén detail van de Orpheusmytologie zou hier met reden vermeld kunnen worden: in sommige overleveringen wordt Orpheus door thracische vrouwen of door Maenaden in stukken gescheurd, een tragisch einde dat hij mutatis mutandis gemeen heeft met de zeer jonge Dionysus, zoals dadelijk zal blijken. Natuurlijk is het voor ons eveneens interessant dat Maenaden genoemd worden als moordenaressen van Orpheus: zij toch horen bij Dionysus thuis en zijn ook degenen die Pentheus doodden in Euripides' Bacchanten. Misschien is deze samenhang mede

[pagina 14]
[p. 14]

de oorzaak dat in de orphische hymnen Dionysus zulk een grote plaats inneemt.

Over de duistere orphische religie en mytologie slechts het volgende. Twee aspekten zijn hier wel te onderscheiden, een kosmogonie en een anthropogonie. Allereerst de kosmogonie. In den beginne bestond de nooit ouder wordende Kronos, uit wie Aether, Chaos en Erebos geboren werden. In Aether formeerde Kronos een ei en daaruit kwam Phanes voort, die ook Protogonos, eerstgeborene, heet. Phanes nu is de schepper van alles wat bestaat. Hij is tweegeslachtelijk, schitterend van licht en goudgevleugeld. Zijn dochter heet Nacht en is de moeder van Gaia en Uranos. Een andere naam van deze Phanes is Erikepaios, een duistere benaming. Deze god is ook natuurlijk de eerste en tegelijk koning der goden.

Daarna is er ook sprake van Zeus, die bij Demeter een kind verwekt: Persephone, met als andere naam Kore. Persephone wordt de moeder van de eerste Dionysus. Zeus is van plan om al zijn oppergoddelijke macht over te dragen op het kind van Persephone, wat de Titanen mishaagt: zij gaan met speelgoed naar de jonge god, scheuren hem in stukken en verslinden zijn ledematen. Athene redt het hart van Dionysus, en brengt het aan Zeus, die het opeet. Daarna wordt Dionysus opnieuw geboren, nu als zoon van Semele en Zeus, in ons verband dus de tweede Dionysus.

We zullen geen poging ondernemen een redelijke oplossing voor deze gegevens te ontwerpen: dat zou een onmogelijkheid zijn, daar deze mytische verhalen dit niet dulden.

Een enkele opmerking: tot tweemaal toe is Zeus de vader van Dionysus, maar zijn eerste leven krijgt hij van de godin van de onderwereld, de tweede maal van een aardse vrouw. Het feit dat Bacchus kind is van Persephone is voor de orphische hymnen wel heel belangrijk, zoals we ook de hierboven vermelde gegevens alle in de hymnen terugvinden.

Er moet nog éen gegeven meegedeeld worden: Zeus neemt wraak op de moordlustige Titanen en verbrandt hen met zijn vuur en uit hun as wordt de mens geformeerd.

Hier zijn we beland bij de overgang naar de anthropogonie, de ontstaansgeschiedenis van de mens uit de as der Titanen. Dit ontstaan heeft vergaande gevolgen voor de mens gehad:

[pagina 15]
[p. 15]

de Titanen hadden een goddelijk kind verscheurd en opgegeten en derhalve heeft de mens een goede en een slechte komponent: het lichaam is slecht, de ziel is goed. En in die mens is een altijd durende strijd gaande tussen het kwaad en het goede.

We laten nu de Dionysushymnen volgen.

 

De eerste Dionysushymne bestaat bijna alleen uit een reeks belangrijke benamingen van de god, die aldus gekarakteriseerd wordt op vele wijzen, misschien nog wel het meest door de aanduiding: door geen naam te noemen, passend bij een zo hoge god. Paradoxaal is het wel, als de dichter het juist zoekt in vele benamingen, die dan echter geen van alle het meest wezenlijke van de god raken.

De naam eerstgeborene duidt er op dat Dionysus geïdentificeerd wordt met Phanes, die dezelfde naam draagt, zoals de inleiding op deze hymnen te lezen gaf: Dionysus is dan de eerste god, de oorsprong van alles en allen. Deze gedachte wordt versterkt door de daarop volgende aanduiding: god met de twee gedaanten, manlijk en vrouwelijk, zoals ook Phanes was. In de Dionysusliteratuur wordt met deze dubbele hoedanigheid van de god duidelijk rekening gehouden. Over de driemaalgeborene het volgende: Dionysus is de zoon van Persephone, van Semele en tenslotte is hij ook geboortig uit de dij van Zeus. Over het moederschap van Persephone spreekt het laatste deel van de hymne. Nog éen belangrijke naam zij hier met nadruk naar voren geschoven: Eubouleus, Goede Raad, in oorsprong ook een orphische god. Samenvattend kunnen we zeggen dat de volgende reeks identifikaties in deze hymne plaats grijpt: Dionysus=Protogonos=Eubouleus=Phanes, de oorsprong van alles en allen.

Het geweldige en niet noembare van de god wordt door allerlei benamingen met nadruk gepredikt. We wijzen op de namen wilde en verborgene, heilige en eeuwige. Als we deze aanduidingen naast elkaar lezen, beluisteren we de mystieke vervoering van de dichter die alle grootheid en geweldigheid niet gelijktijdig onder woorden weet te brengen. Er zijn ook traditionele gegevens zonder meer: tweehoornige, vol klimop, stierkoppige, druifdrager; en daarbij als in éen

[pagina 16]
[p. 16]

adem: oorlogsman, juichkreetslaker en dergelijke die dynamiek en macht aangeven. Het gedicht sluit met een direkte aanroep, waarin alles lieflijkheid en vrede wordt: de uiteindelijke syntese van de hymne.

[pagina 18]
[p. 18]

30 Διονόσου, ϑυμίαμα στύραϰα

 
Κιϰλήσϰω Διόνυσον ἐρίβρομον, εὐαστῆρα,Ga naar voetnoot1 Ga naar voetnoot1
 
πρωτόγονον, διφυῆ, τρίγονον, Βαϰχεῖον ἄναϰτα,Ga naar voetnoot2
 
ἔγριον, ἔρρητον, Κρύφιον, δικέρωτα, δίμορφον,Ga naar voetnoot3
 
ϰισσόβρυΟν, ταυρωπόν, Ἀρήιον, εὔιον, ἁγνόν,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
ὠμάδιον, τριετῆ, βοτρυηφόρον, ἐρνεσίπεπλον.Ga naar voetnoot5
 
Εὐβουλεῦ, πΟλύβονλε, Διύς ϰαὶ ΠερσεφονείηςGa naar voetnoot6
 
ἀρρήτοις λέϰτρΟισι τεϰνωϑείς, ἄμβροτε δαῖμον·Ga naar voetnoot7
 
ϰλῦϑι, μάϰαρ, φωνῆς, ἡδὺς, δ·ἐπίπνευσον ἀμεμφήςGa naar voetnoot8
 
εὐμενὲς ἦτορ ἔχων, σὺν ἐυζώνοισι τιϑήναις.Ga naar voetnoot9
[pagina 19]
[p. 19]

Ter ere van Dionysus reukwerk van welriekende hars

 
Ik roep Dionysus aan, god van het machtig geraas, juichkreetroeper, de als eerste geborene, god met de twee gedaantenGa naar voetnoot2 (mannelijk en vrouwelijk), driemaalgeborene,Ga naar voetnoot3 Bacchisch vorst, wilde, door geen naam te noemen, verborgene,Ga naar voetnoot4 tweehoornige, met twee gestalten, vol onder de klimop,Ga naar voetnoot5 stierhoofdige, Ares-man, juichkreetslaker, heilige, rauwvlees-verslinder,Ga naar voetnoot6 de om het andere jaar weerkerende, druifdragerGa naar voetnoot7 in wijnrankengewaad. Goede Raad, Veel Raad, de uit de mystieke verbintenis van Zeus en Persephone verwekte, eeuwige god. Luister, gebenedijde, naar mijn stem en adem me zacht en minzaam toe, met genadig hart, tezamen met uw welgegorde voedsters (nimfen).
[pagina 21]
[p. 21]

De godin MiseGa naar eind3. is een uiterst onbekende figuur en buiten de orphische hymnen wordt haar naam nauwelijks genoemd. In deze tekst is Mise weer de twee-geslachtelijke en ze lijkt geïdentificeerd te worden met Dionysus, althans worden de godin en deze god ten nauwste op elkaar betrokken.

De verlosser Iakchos kwamen we ook reeds eerder tegen, toen Heinsius verband legde tussen Iakchos en Jehova.Ga naar eind4. Iakchos is soms een zoon van Demeter, soms van Persephone, een enkele keer zelfs weer een zoon van Dionysus. In onze hymne houden we het er voor dat er sprake is van een ineenstrengeling van Dionysus, de zoon van Persephone, en van Mise. Ook de dionysische naam Eubouleus verschijnt weer in deze hymne.

Misschien zouden we het aldus onder woorden kunnen brengen: de hymne roept indirekt Mise-Dionysus/Iakchos aan, waarbij Mise het vrouwelijk deel is van de androgyne Dionysus/Iakchos, wat ons sterk doet denken aan de eerder genoemde Phanes.

Maar daarmee zijn de moeilijkheden nog niet onder woorden gebracht: Isis treedt ten tonele als de moeder van Mise, egyptische invloed wordt nu manifest, en dat niet voor de eerste keer, want in ons eerste Bacchusdeel zijn we Isis reeds tegengekomen.Ga naar eind5. De godin Isis is de vrouw van Osiris en wordt in de hellenistische tijd in het gehele middellandsezeegebied bekend en vereerd en tot ver na de renaissance komen we deze godin tegen, tot in Mozart's Zauberflöte toe. Wie deze hymne nog eens en dan weer doorleest, zo synkretistisch mogelijk ingesteld, zal wellicht minder moeite hebben met het verbanden leggen tussen Mise, Dionysus en Mozes.

Nog enkele aantekeningen over deze hymne. Dionysus krijgt weer een groot aantal benamingen die zijn macht en kracht dienen te illustreren: niet de onbelangrijkste zijn de namen wetgever, verlosser of vrijmaker. Als cultusplaatsen krijgen we Eleusis, Phrygië, Cyprus, het eiland van Aphrodite, en Egypte genoemd.Ga naar eind6. Het slot is weer de roep om de god tot aanwezigheid op te roepen.

[pagina 22]
[p. 22]

40 Μίσης, ϑυμίαμα στύραϰα

 
Θεσμοφόρον ϰαλέω ναρϑηϰοφόρον Διόνυσον,
 
σπέρμα πολύμνηστον, πολυώνυμον Εὐβονλῆα,Ga naar voetnoot2
 
ἁγνήν εὐίερόν τε Μίσην ἄρρητον ἄνασσαν,
 
ἄρσενα ϰαὶ ϑῆλυν, διφυῆ, λύσειον Ἴαϰχον·Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
εἴτ᾽ἐν Ἐλευσῶνος τέρπηι νηῶι ϑυόεντι,Ga naar voetnoot5
 
εἴτε ϰαὶ ἐν Φρυγίηι σὺν Μητέρι μυστιπολεύεις,Ga naar voetnoot6
 
ἢ Κύπρωι τέρπηι σὺν ἐυστεφάνωι Κυϑερείηι,Ga naar voetnoot7
 
ἢ ϰαὶ πυροφόροις πεδίοις ἐπαγάλλεαι ἁγνοῖςGa naar voetnoot8
 
σὺν σῆι μητρὶ ϑεᾶι μελανηφόρωι Ἴσιδι σεμνῆι,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Αἰγύπτου παρὰ χεῦμα σὴν ἀμφιπόλοισι τιϑήναις·Ga naar voetnoot10
 
εὐμενέουσ᾽ἔλϑοις ἀγαϑοὺς τελετῆς ἐπ᾽ἀέϑλους.
[pagina 23]
[p. 23]

Ter ere van Mise reukwerk van welriekende hars

 
Wetgever, narthexdrager Dionysus roep ik aan, wijdvermaardeGa naar voetnoot1 telg, aan namen rijke, Goede Raad, en kuise hoogheiligeGa naar voetnoot2 Mise, onnoembare koningin, manlijk en vrouwelijkGa naar voetnoot3 tegelijk, twee-geslachtelijk, Iakchos, god van bevrijdingGa naar voetnoot4 (verlossing). Hetzij ge u in Eleusis' wierookrijke tempel vermeit,Ga naar voetnoot5 hetzij ge in Phrygie samen met de Magna MaterGa naar voetnoot6 (Rhea) mysteriën viert, of u op Cyprus amuseert met de schoonbekranste godin van Cythera (Aphrodite), of ge uGa naar voetnoot8 laat voorstaan op de gewijde tarwevlakten tezamen met uwGa naar voetnoot9 moeder, de godin in het zwarte gewaad gehuld, de vererenswaardige Isis, langs de boorden van de Nijl in verenigingGa naar voetnoot11 met uw dienaressen-voedsters, moge ge welgezind voor een heilzame wedkamp komen in de mysterieplechtigheid.
[pagina 25]
[p. 25]

Een eenvoudige hymne met ons bekende gegevens van de moeder, de tweede moeder van Dionysus, de schone en lieflijk gelokte Semele, met een fraaie herinnering aan haar al te vroege dood en haar godin-worden nadat ze door het vuur van de oppergod omkwam. De hymne vereert haar duidelijk mede om haar moederschap van Dionysus, de vreugdevolle. Merkwaardig is wel de verering van Persephone, die andere moeder van Dionysus, vóor Semele. We lezen voorts over het verblijf van de god in de onderwereld bij Persephone, een verblijf dat steeds om het jaar plaatsvindt. Daarna keert Dionysus naar de bovenwereld terug en worden de orphische mysteriefeesten telkens gevierd door de sterfelijke mensen.

Weer sluit de hymne met de bede dat de godin zacht zal zijn voor de ingewijden.

[pagina 26]
[p. 26]

44 Σεμέλης, ϑυμίαμα στύραϰα

 
Κιϰλήσϰω ϰούρην Καδμηίδα παμβασίλειαν,Ga naar voetnoot1
 
εὐειδῆ Σεμέλην, ἐρατοπλόϰαμον, βαϑύϰολπον,Ga naar voetnoot2
 
μητέρα ϑυρσοφόροιο Διωνύσου πολυγηϑοῦς,Ga naar voetnoot3
 
ἥ μεγάλας ὠδῖνας ἐλάσσατο πυρφόρωι αὐγῆιGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
ἀϑανάτη τευχϑεῖσα Διὸς βουλαῖς Κρονίοιο·Ga naar voetnoot5
 
τιμάς τευξαμένη παρ᾽ἀγαυῆς ΠερσεφονείηςGa naar voetnoot6
 
ἐν ϑνητοῖσι βροτοῖσιν ἀνὰ τριετηρίδς ὤρας,
 
ἡνίϰα σοῦ Βάϰχου γονίμην ὠδῖνα τελῶσινGa naar voetnoot8
 
εὐίερόν τσ τράπεζαν ἰδὲ μυστήριά ϑ᾽ἁγνά.Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
νῦν σέ, ϑεά, λίτομαι, ϰούρη Καδμηίς, ἄνασσα,
 
πρηύνοον ϰαλέων αἰεὶ μύσταισιν ὑπάρχειν.Ga naar voetnoot11
[pagina 27]
[p. 27]

Ter ere van Semele reukwerk van welriekende hars

 
Ik roep de dochter van Cadmus aan, de machtige koningin, de fraaigestaltige Semele, de lieflijk gelokte, gij, met diepe plooien in uw kleed, moeder van de thyrsusdragende, vreugdevolle Dionysus, gij die door de vurige bliksem onderGa naar voetnoot4 heftige weeën het ongeboren kind ter wereld bracht, tot eenGa naar voetnoot5 onsterfelijke geworden door het raadsbesluit van Kronos' zoon Zeus, ge hebt u verering verworven van de hoge Persephone, temidden der sterfelijke mensen tijdens het anderjaarse feest, wanneer deze (mensen) de verjaardag van uwGa naar voetnoot9 eigen kind Bacchus, met ceremoniën vieren in een heilige maaltijd en in de gewijde mysteriën. Nu dan, godin, smeek ik u, dochter van Cadmus, vorstin, u aanroepend, immer zachtgezind voor uw ingewijden te zijn.
[pagina 29]
[p. 29]

Een hymne, die ons, evenmin als de vorige, voor onoplosbare raadsels stelt, maar die wel weer de veelzijdigheid en de ambiguïteit van de god op de voorgrond schuift. Uitgangspunt, zoals de titel aangeeft, is weer de om het jaar terugkerende god, in het vossevel gehuld. De opbouw is, zoals we telkens opnieuw kunnen konstateren, een groot aantal veelbetekenende namen, uitlopend op de direkte aanroep van de god, met de bede dat hij de mensen vreugde zal brengen. Ook hier is Dionysus weer de veelnamige, korresponderend met zijn geweldig gamma van krachten en machten. Niet het minst belangrijk, hoe vaak ook genoemd, is het feit dat de god voortgekomen is uit het vuur van Zeus; daarmee hangt wel de aanduiding: gij die alles vermoogt, samen. Dit alvermogen heeft ook zijn vreselijke kant: hij is de god van woede en bloed, de god ook van de woedende Maenaden. Maar daarnaast is hij eveneens de op de Olympus jubelende god, die alle goden in vreugde brengt met zijn uitgelatenheidGa naar eind7.; het klassieke voorbeeld is Dionysus' aanwezigheid op de godenberg toen hij de Giganten hielp verslaan. Zo kan Dionysus vereerd door alle goden heten, maar in dezelfde regel is hij weer de god van wrok: de god die zich op zijn vijanden wreekt. Maar ook alle mensen die de wereld bewonen eren Dionysus: een waar oecumenische god.

[pagina 30]
[p. 30]

45 Ὕμνος Διονύσου Βασσαρέως ΤριετηριϰοῦGa naar voetnoot

 
Ἐλϑέ, μάϰαρ Διόνυσε, πυρίσπορε, ταυρομέτωπε,Ga naar voetnoot1-2 Ga naar voetnoot1
 
Βάσσαρε ϰαὶ Βαϰχεῦ, πολυώνυμε, παντοδυνάστα,Ga naar voetnoot2
 
ὃς ξίφεσιν χαίρεις ἠδ᾽ αἵματι Μαινάσι ϑ᾽ἁγναῖς,
 
εὐάζων ϰατ᾽Ὄλυμπον, ἐρίβρομε, μαινόλα Βάϰχε,
5[regelnummer]
ϑυρσεγχής, βαρύμηνι, τετιμένε πᾶσι ϑεοῖσιGa naar voetnoot5 Ga naar voetnoot5-6
 
ϰαὶ ϑνητοῖσι βροτοῖσιν, ὅσοι χϑόνα ναιετάουσιν·Ga naar voetnoot6
 
ἐλϑέ, μάϰαρ, σϰιρτητά, φέρων πολὺ γῆϑος, ἅπασι.Ga naar voetnoot7
[pagina 31]
[p. 31]

Ter ere van Dionysus Bassareus, op zijn feest om het jaar

 
Kom, gezaligde Dionysus, uit vuur gesprotene, stierkoppige, Bassaros en Bakcheus, veelnamige, gij die alles vermoogt, die vreugde hebt in zwaarden, bloed en in uw gewijde Maenaden, als ge op de Olympus jubelt, luid razende, uitzinnigeGa naar voetnoot4 Bacchus, gij wiens lans een thyrsus is, gij vol wrok,Ga naar voetnoot5 geëerde bij alle goden en bij de sterfelijke mensen zovelen als er de aarde bewonen. Kom, gezaligde, Springer, en breng allen de volle vreugde.
[pagina 33]
[p. 33]

Een hymne voor de god van de wan, die we ook bij Vergilius (Georg. i, 166) vinden. Een volledig irenisch gedicht in het begin, waar de lang verwachte god aangeroepen wordt, de vurig verbeide, die komen moet, de welgezinde, die met nimfen en met Aphrodite te maken heeft, de danspassen makende bosgod.

Dan volgt de wending: de razernij die Dionysus en de zijnen eigen is, en ook de god die verbonden is met Persephone.

[pagina 34]
[p. 34]

46 Λιϰνίτου, ϑυμίαμα μάνναν

 
Λιϰνίτην Διόνυσον ἐπευχαῖς ταῖσδε ϰιϰλήσϰω,Ga naar voetnoot1 Ga naar voetnoot1-2
 
Νύσιον, ἀμφιϑαλῆ, πεποϑημένον, εὔφρονα Βάϰχον,Ga naar voetnoot2
 
νυμφῶν ἔρνος ἐραστὸν ἐυστεφάνου τ᾽ Ἀφροσίτης.Ga naar voetnoot3
 
ὅς ποτ᾽ ἀνά δρυμοὺς ϰεχορευμένα βήματα πίλλες
5[regelnummer]
σὺν νύμφαις χαρίεσσιν ἐλαυνόμενος μανίῃσι,
 
ϰαὶ βουλαῖσι Διὸς πρὸς ἀγαυὴν Φερσεφὸνειαν
 
ἀχϑεὶς ἐξετράφης φίλος ἀϑανάτοισι ϑεοῖσιν.Ga naar voetnoot7
 
εὔφρων ἐλϑέ, μάϰαρ, ϰεχαρισμένα δ᾽ ἱερὶ δέξαι.Ga naar voetnoot8
[pagina 35]
[p. 35]

Ter ere van de god van de wan een manna-reukoffer

 
Dionysus de god van de wan roep ik in dit gebed aan, de godGa naar voetnoot1 van Nysa, de ringsom ombloeide, de vurig verbeide, welgezindeGa naar voetnoot2 Bacchus, lieflijke telg der nimfen en van schoonbekranste Aphrodite, gij die eens midden in het struweel danspassen maakte samen met de gracieuze nimfen en in razernijGa naar voetnoot5 Ga naar voetnoot5 werd opgejaagd en die volgens het plan van Zeus naar de hoge Persephone gebracht werd, daar opgevoed als eenGa naar voetnoot7 vriend van de onsterfelijke goden. Kom welgezind, gezaligde, neem de offers in ontvangst die uw hartewens vervullen.
[pagina 37]
[p. 37]

Deze hymne is ondenkbaar zonder Euripides' Bacchanten. Het toneel is Pentheus' paleis en Dionysus wordt hier voorgesteld als éen van zijn bekendste attributen: het klimop. Vandaar de titel: zuilomwinder. Dionysus, de wijngod, wordt hier getekend in de onheilspellende omgeving van het thebaanse koningspaleis, dat door brand en aardschokken verwoest en door aardbevingen geteisterd werd, toen Pentheus niet wenste te geloven in de uit het Oosten komende, nieuwe god.

[pagina 38]
[p. 38]

47 Περιϰιονίον, ϑφμίαμα ἀρώματα

 
Κιϰλήσϰω Βάϰχον περιϰιόνιον, μεϑφδώτην,Ga naar voetnoot1
 
Καδμείοισι δόμοις ὃς ἑλισσόμενος πέρι πάντη
 
ἔστησε ϰρατερῶς βρασμοὺς γαίης ἀποπέμψας,
 
ἡνίϰα πφρφόροφς αὐγὴ ἐϰίνησε χϑόνα πᾶσανGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
πρηστῆρος ῥοίζοις· ὃ δ᾽ ἀνέδραμε δεσμὸς ἁπάντων.
 
ἐλϑέ, μάϰαρ, βαϰχεφτά, γεγηϑφίαις πραπίδεσσι.Ga naar voetnoot6
[pagina 39]
[p. 39]

Ter ere van de zuilomwinder een welgeurend reukoffer

 
Ik roep Bacchus aan, omwinder van de zuil, wijngever, dieGa naar voetnoot1 in Cadmus' paleis overal rondkringelend op krachtdadige wijze een einde maakte aan de aardschokken en die eenGa naar voetnoot3 einde stelde toen vurige bliksemgloed het hele land in bewegingGa naar voetnoot4 bracht met bliksemgekletter (of desnoods: windhoosgekraak).Ga naar voetnoot5 Hij, de god, schoot omhoog, band van alles en allen. Kom, gezaligde, Bacchusvierder, met vreugdevol hart.
[pagina 41]
[p. 41]

Sabazius is eigenlijk een thracisch-phrygische godheid, door de Grieken soms met Dionysus gelijkgesteld, soms ook geidentificeerd met Zeus, de vader van Dionysus. Het laatste is in deze hymne kennelijk het geval, gezien de toespelingen op de god, die het kind in zijn dij naait. De dichter richt zich dus tot Zeus, die Dionysus op zulk een ongewone wijze met zich droeg. Daarna gaat het kind naar de voedster Hipta (Hippa), naar het Tmolusgebergte in Lydië; over deze Hipta handelt de volgende hymne.

In de laatste regels richt de hymnedichter zich tot Dionysus Sabazius, weer met de bede om het feest der ingewijden te bezoeken.

[pagina 42]
[p. 42]

48 Σαβαζίοφ, ϑφμίαμα ἀρώματα

 
Κλῦϑι, πάτερ, Κρόνοφ φἱέ, Σαβάζιε, ϰύδιμε δαῖμον,Ga naar voetnoot1
 
ὃς Βάϰχον Διόνφσον, ἐρίβρομον, εἰραφιώτην,Ga naar voetnoot2
 
μηρῷ ἐγϰατέραψας, ὅπως τετελεσμένος ἔλϑῃGa naar voetnoot3
 
Τμῶλον ἐς ἠγάϑεον παρὰ Ἵπταν ϰαλλιπάρῃον.
5[regelnummer]
ἀλλά μάϰαρ, Φρφγίης μεδέων, βασιλεύτατε πάντων,
 
εὐμενέων ἐπαρωγὸς ἐπέλϑοις μφστιπόλοισιν.Ga naar voetnoot6
[pagina 43]
[p. 43]

Ter ere van Sabazius een welgeurend reukoffer

 
Hoor ons aan, vader, Kronos' zoon, Sabazius, roemrijkeGa naar voetnoot1 god, gij die Bacchus Dionysus, de luide donderaar(?), de uitGa naar voetnoot2 de dij geborene(?) in de dij genaaid hebt, opdat hij, tot volleGa naar voetnoot3 wasdom gekomen, zou gaan naar het zeer goddelijke Tmolusgebergte, naar Hipta, de schoonwangige. Maar gij, gezaligde, vorst van Phrygië, allerkoninklijkste van allen, moge gij welgezind als helper toekomen naar hen die u als ingewijden vieren.
[pagina 45]
[p. 45]

Hipta, of de minder korrekte nevenvorm Hippa, is de weinig bekende goddelijke aarde-moeder, die het kind Dionysus beschermde tegen de wraak van Hera, vlak na zijn geboorte, door hem in een wan op haar hoofd te dragen en aldus voor de dood te behoeden.Ga naar eind8. Door deze goede daad is zij de helpster geworden van Zeus Sabazius, die we tevoren leerden kennen.

In deze hymne is Hipta een mede-ingewijde in de Dionysusmysteriën wat na het voorgaande niet zo verwonderlijk is. Haar benaming onderaardse moeder identificeert haar met Rhea. Twee geografische aanduidingen tenslotte: Phrygië, waar veel van deze orphische mytologieën vandaan komen, en Tmolus, in Lydië te zoeken, zowel de naam van een berg aldaar als van Tantalus' vader, naar wie de berg is genoemd.

[pagina 46]
[p. 46]

49 Ἵπτας, ϑφμίαμα στύραϰα

 
Ἵπταν ϰιϰλήσϰω, Βάϰχοφ προφίν, εὐάδα ϰούρην,Ga naar voetnoot1
 
μφστιπόλον, τελεταῖσιν ἀγαλλομένην Σάβοφ ἁγνοῦGa naar voetnoot2
 
νφϰτερίοις τε χοροῖσιν ἐριβρεμέταο Ἰάϰχοφ.
 
ϰλῦϑί μοφ εὐχομένοφ, χϑονία μήτηρ, βασίλεια,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
εἴτε σὐ γ᾽ ἐν Φρφγίη ϰατέχεις Ἴδης ὄρος ἀγνὸν
 
ἢ Τμῶλος τέρπει σε, ϰαλὸν Λφδοῖσι ϑόασμα·
 
ἔρχεο πρὸς τελετὰς ἱερῷ γήϑοφσα προσώπῳ.Ga naar voetnoot7
[pagina 47]
[p. 47]

Ter ere van Hipta reukwerk van welriekende harsGa naar voetnoot+

 
Hipta roep ik aan, Bacchus' min, bacchantische jonkvrouw, deelhebster aan de mysteriën, u in de wijdingen van de heiligeGa naar voetnoot2 Sabos (Zeus) verheugende, en in de nachtelijke korenGa naar voetnoot3 van de luiddreunende Iakchos. Luister naar mijn bede,Ga naar voetnoot4 onderaardse moeder, koningin, hetzij ge u ophoudt in Phrygië op de gewijde berg Ida, of Tmolus u verheugt,Ga naar voetnoot6 luisterrijke residentie van Lydië. Kom naar de feesten toe en laat uw heilig gelaat van vreugde stralen.
[pagina 49]
[p. 49]

Een hymne die duidelijk bestemd is voor de wijngod Dionysus en wij vermoeden voor de god van de mystieke wijn, de wijn die gedronken wordt door ingewijden. Zo is Dionysus in de titel aangeduid als de bevrijder, de verlosser van de mensheid. Weer zijn het de namen die de god naar zijn wezen karakteriseren. Ook nu weer zien we Dionysus genoemd: de god met de vele namen. We lezen enkele mytologische toespelingen op de wonderbaarlijke geboorte van de god.

Verlossend en jubelend zijn de adjektieven die het begin beheersen, naast de aanduiding: heilig. De lezer zij er nog eens van bewust over welk een god deze hymne zingt!

Daarna komen de benamingen die verwant zijn aan de druif en wijn, de zo belangrijke gaven van Dionysus. De druif wordt zegenrijk genoemd en dan is het ook weer de plaats om de geweldige kracht van de god te bezingen: hij die de aarde scheurt, de krachtige. En daar tegenover: de god die door de wijn een einde maakt aan het lijden van de mensheid, aan de rampen die de mensen treffen. En een warreling van namen volgt nog, de god typerend zowel naar zijn innerlijk als naar zijn uiterlijk. En de hymne eindigt in de direkte aanroep, waar we het woord lieflijk ontmoeten.

[pagina 50]
[p. 50]

50 Λυσίου Ληναίου

 
Κλῦϑι, μάϰαρ, Διὸς υἷ᾽, ἐπιλήνιε Βάϰχε, διμάτωρ,Ga naar voetnoot1
 
σπέρμα πολύμνηστον, νολυώνυμε, λύσιε δαῖμον,Ga naar voetnoot2
 
ϰρυψίγονΟν μαϰάρων ἑερὸν ϑάλος, εὔιε Βάϰχε,
 
εὐτραφές, εὔϰαρπε, πολυγηϑέα ϰαρπὸν ἀέξων,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
ἕηξίχϑων, ληναῖε, μεγασϑενές, αἐολόμορφε,Ga naar voetnoot5
 
παυσίπονον ϑνητοῖσι φανεὶς ἄϰος, ἱερὸν ἄνϑος,
 
χάρυα βροτοῖς φιλάλυπον, ἐπάφιε, ϰαλλιέϑειρε,Ga naar voetnoot7
 
λύσιε, ϑυρσομανές, βρόμι᾽, εὔιε, π᾵σιν ἐύφρων,Ga naar voetnoot8
 
οἷς ἐϑέλεις ϑνητῶν ἠδ᾽ ἀϑανάτων σὲ πιφαύσϰειν,
10[regelnummer]
νῦν σε ϰαλῶ μύσταισι μολεῖν ἡδύν, φερέϰαρπον.Ga naar voetnoot10
Ga naar voetnoot+

ἐὰν... ὀλιγωρήσῃ τὴν ἄμπελον ϰαὶ μὴ ποίησῃ αὐτὴν ἔπαφον (misschien: ‘in goede staat’) biedt een papyrus uit Kurdistan van de 1e eeuw v. Chr.

Dit alles is vrij onzeker.

[pagina 51]
[p. 51]

Ter ere van de bevrijder en de god van de wijnpers

 
Hoor ons aan, gezaligde, Zeus' zoon, wijnpersgod Bacchus, met twee moeders, befaamde telg, met uw vele namen, verlossende godheid, heimelijk geboren, heilig kind der onsterfelijken, jubelende Bacchus, welgevoede, rijk aan vruchten, gij die de zegenrijke wijnvrucht doet gedijen, aarde-vaneenscheurder,Ga naar voetnoot5 god van de wijnpers, krachtige, bont van gedaanten, u manifesterend voor de stervelingen als een aan rampenGa naar voetnoot7 een einde makende remedie, heilige bloesem, leedloosheid minnende lafenis voor het mensdom, handoplegger(?),Ga naar voetnoot9 schoongelokte, verlosser, thyrsusdrager, rumoerverwekker, jubelaar, allen welgezind, voor wie, stervelingen of onsterfelijken, gij u wilt openbaren, u roep ik aan temidden der ingewijden te komen als een lieflijke, vruchtdragende.
Ga naar voetnoot+
[pagina 53]
[p. 53]

Deze aan namen rijke hymne behoeft na het voorafgaande nauwelijks meer kommentaar. Grote overeenkomsten zijn er in opbouw aan te wijzen met het gedicht uit de Anthologia Palatina, dat ook bijna geheel uit namen bestaat en voor een keer vooruitlopend op renaissancedichters mogen we wel vaststellen dat deze wijze van schrijven door Scaliger, Ronsard en Heinsius met vurige voorliefde gevolgd wordt. De aanduiding ‘Nachteling’ heeft wel een zeer bijzondere aantrekkingskracht op latere dichters gehad.

[pagina 54]
[p. 54]

52 Τριετηριϰοῦ, ϑυμίαμα ἀρώματα

 
Κιϰλήσϰω σε, μάϰαρ, πολυώνυμε, μαινόλα, Βαϰχεῦ,Ga naar voetnoot1
 
ταυρόϰερως, ληναῖε, πυρισπόρε, Νύσιε, λυσεῦGa naar voetnoot2
 
μηροτρεφής, λιϰνῖτα, πυριπόλε ϰαί τελετίρχα,Ga naar voetnoot3
 
νυϰτέρι᾽, Εὐβουλεῦ, μιτρηφόρε, ϑυρσοτινάϰτα,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
ὄργιον ἄρρητον, τριφυές, ϰρύφιον Διὸς ἔρνος,Ga naar voetnoot5
 
πρωτόγον᾽, Ἠριϰεπαῖε, ϑεῶν πάτερ ἠδὲ ϰαὶ υἱἑ,Ga naar voetnoot6
 
ὠμάδιε, σϰηπτοῦχε, χοροιμανές, ἁγέτα ϰώμων,Ga naar voetnoot7
 
βαϰχεύων ἁγίας τριετηρίδας ἀμφὶ γαληνάς,Ga naar voetnoot8
[pagina 55]
[p. 55]

Ter ere van de om het jaar weerkerende een welriekend offerGa naar eind9.

 
Ik roep u aan, gezaligde, veelnamige, uitzinnige, Baccheus,Ga naar voetnoot1 stierhoornige, wijnpersgod, uit vuur geborene, man vanGa naar voetnoot2 Nysa, verlosser, in de dij grootgebrachte, wangod, heer vanGa naar voetnoot3 het vuur(?), leider der offerfeesten, nachteling, Goede Raad, mitradrager, thyrsuszwaaier, geheime orgie-god(?), god vanGa naar voetnoot5 drie gedaanten, verborgen kind van Zeus, eerstgeborene,Ga naar voetnoot6 Erikepaios, der goden vader en zoon, rauw-vleeseter, scepterdrager, razend in de reidans, aanvoerder der koren,Ga naar voetnoot8 die bij feesten om het andere jaar bacchantisch de minnenGa naar eind9
[pagina 56]
[p. 56]
 
ῥηξίχϑων, πυριφεγγές, ἁπάφιε, ϰοῦρε διμάτωρ,Ga naar voetnoot9 Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
οὐρεσιφοῖτα, ϰερώς, νεβριδοστόλε, ἀμφιέτηρε,Ga naar voetnoot10
 
Παιάν ϑυρσγχής, ὑποϰόλπιε, βοτρυόϰοσμε,Ga naar voetnoot11
 
Βάσσαρε, ϰισσοχαρής, πολυπάρϑενε, ϰύδιμε ϰοῦρε·Ga naar voetnoot12
 
ἐλϑέ, μάϰαρ, μύσταισι βρύων ϰεχαρημένος αἰεί.Ga naar voetnoot13
[pagina 57]
[p. 57]
 
omjubelt, aarde-vaneen-scheurder, vuurstralende, handoplegger(?),Ga naar voetnoot10 zoon van twee moeders, bergdwaler, gehoornde,Ga naar voetnoot11 met huiden beklede, in jaarlijkse feesten vereerde, Paian,Ga naar voetnoot12 die de thyrsus als lans draagt(?), in de moederschoot schuilende, druivenversierder, Bassareus, klimopminnaar, aan jonkvrouwen rijke en ordenaar(?), kom, gezaligde, immer voor uw ingewijden overlopend van genadegiften.
[pagina 59]
[p. 59]
 
Nergens duidelijker dan in deze hymne is het mede vegetatieve karakter van Dionysus weergegeven: na zijn verblijf bij Persephone, de winter, keert hij terug naar de aarde met zijn gezelschap en met de zijnen. De benamingen leveren geen nieuwe aspekten op.
[pagina 60]
[p. 60]

53 Ἀμφιɛτοῦς, ϑυμίαμα πάντα πλὴν λιβάνου ϰαὶ σαένδε γάλα.

 
Ἀμφιετῆ ϰαλέω Βάϰχον, χϑόνιον Διόνυσον,Ga naar voetnoot1
 
ἐγρόμɛνον ϰούραις ἅμα νύμφαις εὐπλοκάμοισιν,
 
δς παρὰ περσεφόνης ἑεροῖσι δόμοισιν ἐαύωνGa naar voetnoot3
 
ϰοιμίζει τριɛτῆρα χρόνον, Βαϰχήιον ἁγνόν.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
αὐτός δ᾽ ἡνίϰα τὸν τριετῆ πάλι ϰῶμο7gn ἐγείρηι,Ga naar voetnoot5
 
εἰς ὕμνον τρέπεται σὺν ἐυζώνοισι τιϑήναιςGa naar voetnoot6
 
εὐάζων ϰινῶν τε χοροὺς ἐνὶ ϰυϰλάσιν ὥραις.Ga naar voetnoot7
 
ἀλλί, μίϰαρ, χλοόϰαρπε, ϰερασφόρε, ϰίρπιμε Βάϰχε,Ga naar voetnoot8
 
βαῖν᾽ ἐπὶ πάνϑειον τελετὴν γανόωντι προσώπωιGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
εὐιέροις ϰαρποῖσι τελεσσιγόνοισι βρυάζων.Ga naar voetnoot10
[pagina 61]
[p. 61]

Ter ere van Amphietes alle reukwerken behalve wierook

 
Ik roep Bacchus aan, aan wie jaarlijks geofferd wordt, de onderaardse Dionysus, tegelijk ontwakend met de jonge meisjes, de nimfen met hun schone vlechten, de god die rust in de heilige woning van Persephone en zo om het jaar de tijd verslaapt, de heilige Bacchusnacht. Maar wanneer hij in eigen persoon de twee-jaarlijkse feeststoet weer tot nieuw leven brengt, wendt hij zich in het gezelschap van zijn goedgegordeGa naar voetnoot7 nimfen tot de zang, jubelend, en in de kring der jaargetijden de koren opwekkend. Op dan, gezaligde, groene-vruchten-maker,Ga naar voetnoot9 hoorndrager, vruchtdragende Bacchus, ga naar het algodenfeest met stralend gelaat, vol hoogheilige, volrijpe vruchten.
[pagina 63]
[p. 63]

3. De Dionysushymne uit de Anthologia Palatina

Deze zeer late en even merkwaardige Dionysushymne kwamen we in het voorbijgaan reeds tegenGa naar eind1.. Laat mogen we dit gedicht wel noemen: vermoedelijk omstreeks het jaar 500 na ChristusGa naar eind2.; merkwaardig is de hymne eveneens door zijn struktuur: het gedicht telt 26 regels, begint en eindigt met de oproep Dionysus te bezingen in dezelfde bewoordingen, en daar tussen in 24 regels, die telkens vier namen van de wijngod geven, en dat nog wel alfabetisch geordend, zodat per regel steeds vier Dionysusbenamingen met dezelfde letter beginnen. Het daarop volgende gedicht in de Anthologia is een evenzo gevormde hymne op Apollo.

Welgeteld zijn er dus 96 dionysische benamingen en omschrijvingen van de god, terwijl de eerste en de laatste regel tweemaal drie evokaten geven. Alles bij elkaar dus 99 verschillende aanduidingen, door niets anders bij elkaar gehouden, syntaktisch gezien, dan door de werkwoordsvorm die eerste en laatste regel opent: μέλπωμεν. Het gedicht is aldus éen geheel, waarbij we de eerste punt na de op éen na laatste regel vinden.

Een dergelijke opzet zouden we in onze nationale literatuur bij rederijkers kunnen verwachten. Een hymne lijkt een groot woord als men zich de werkwijze van de dichter voorstelt: de brede adem van een eerbiedig lied voor een god lijkt te ontbreken, al dienen we op te merken dat ook de orphische hymnen min of meer alleen bestonden uit aanroepen, zij het dan ook met meer vrijheid voor de dichter. Wij maken bij deze opmerking twee aantekeningen, in chronologisch onjuiste volgorde.

Giraldi heeft deze hele hymne als besluit van zijn Dionysusbespiegelingen afgedrukt en wij hebben op de oprechte renaissance-voorliefde gewezen voor de veelheid, voor de lange opsomming, zonder interpretatie, het naast elkaar van woorden en namen, die op zichzelf een feest vormden. Naar onze mening was dat een essentieel kenmerk voor de renaissance en zonder hier verder op in te gaan was, dachten wij, een dergelijke wijze van schrijven of dichten typisch grieks. De voorliefde voor het opgestapelde vele, de aandacht voor het veelzijdige heeft in ieder geval de renais-

[pagina 64]
[p. 64]

sancegeleerden en -dichters zeer aangetrokken. Hoe dan ook: de griekse dichter van deze hymne heeft in zijn tijd waarschijnlijk even veel plezier beleefd aan deze werkwijze, die tot tweemaal toegepast werd, als zijn herontdekkers in de vroege renaissance.

Er is nog een andere, meer algemene kant die korte overweging verdient: de zo uitgebreide omschrijving van het wezenlijke en meer bijkomstige van Dionysus, het zo ononderbroken bezig zijn met deze god, kan toch zeker ook hymnisch genoemd worden, het gebed is toch vaak een op uiteenlopende wijzen aanroepen van de god, tot wie de sterveling zich richt; elke evokatie brengt een kant van de alzijdige god naar voren, en door de som der evokaties wordt juist de onuitsprekelijke grootheid van hem duidelijk gemaakt en dit bonte beeld van rijkgeschakeerde namen roept het wezenlijke van de god voor de lezer op. De bouw van het gedicht geeft een zeer uiterlijke ordening, de veelheid der namen een essentiële veelvormigheid.

 

Laten we trachten enige innerlijke ordening aan te brengen in het omstandige materiaal, dat de hymne ons biedt.

Een aantal namen is ontleend aan de Dionysusmytologie in strikte zin: wie geen kennis van deze feiten heeft, zal het gedicht niet kunnen begrijpen en het is dus aannemelijk dat, zo laat, de dichter nog lezers veronderstelt die deze kennis hebben. Tweemaal in éen regel wordt de god als zoon van Semele genoemd (vs. 19); de dijmyte vinden we in vers 1, terwijl de dubbele geboorte en het zoonschap van Zeus ook in vers 5 te lezen staat. Voorts is Dionysus aangeduid als doder van de Giganten, de tyrreense zeerovers en van de Indiërs tijdens de grote indische veldtocht. (vss. 4, 20, 10). Driemaal wordt de wijngod aangeduid met geografische namen, die met zijn leven op aarde te maken hebben: Boeotiër, Thraciër en Lydiër (vss. 3, 9, 12).

Maar veruit het belangrijkste zijn de namen die of met het uiterlijk en de gedaante van de god te maken hebben, of met zijn eigenschappen die de mens tot heil of tot ondergang voeren en waarbij wij getuige zijn van de ongelooflijke rijkdom van het dionysische.

Het zou niet veel moeite kosten een voorbeeld uit de beel-

[pagina 65]
[p. 65]

dende kunsten van de renaissance hier te reproduceren, waar Dionysus geheel te zien zou zijn zoals de dichter hem ons hier voorstelt: prachtige haardos (vs. 2), getooid door druiven (vs. 3), de thyrsus in de hand (vs. 9), klimop om het voorhoofd (vs. 11), het lichaam bedekt met een vel van een ree of een schaap (vss. 14, 18), een gulden hoofdband (vs. 23) en nog meer dat we nu maar aan lezer overlaten: het signalement van de god staat de lezer, door niets afgeleid, helder en zuiver voor ogen.

De plaatsen waar Dionysus vertoeft, een steeds terugkerend onderwerp, zijn hier natuurlijk kort aangeduid: Dionysus hoort op het land, ver van de steden, thuis (vs. 2); hij is de bewoner van bergen (vss. 16 en 25) en wouden (vs. 21); hij is de zwerver (vs. 17) en een vagebond (vs. 22), waarmee de oude vegetatiegod zijn ruimte toegewezen krijgt; hij de god van vruchten (vs. 4) en natuurlijk in de eerste plaats van de wijn (vs. 6).

Voor de donkere kant van Dionysus is betrekkelijk weinig ruimte; hij is prikkelbaar, brengt de jalouzie onder de mensen (vs. 7); hij brengt zielen in gevaar en is een bedrieger (vs. 24). En dergelijke aanduidingen liggen natuurlijk alle in de wijnsfeer en de verdere uitwerking daarvan.

Eindeloos schier is de opsomming van de vreugdige zijden van de god. We geven een bescheiden bloemlezing. Dionysus is vrolijk (vs. 4) en een lacher (vs. 4, 22); hij formeert de feeststoeten (vs. 6), is verzot op drinken en is mild; hij is zoetgevooisd en houdt voor de gek (vs. 8). Hij is een losbol en een rumoermaker (vs. 11); hij bant de zorgen (vs. 12) en raast (vs. 13); hij hoort bij de nacht (vs. 14) en is een feestvierder (vs. 17); hij is een springer (vs. 19) en hij schenkt geluk (vs. 20); hij verjaagt de slaap en is de god van het huwelijk (vs. 21).

[pagina 66]
[p. 66]

Anthologia Palatina ix 524.

 
Μέλπωμεν βασιλῆα φιλεύιον, εἰραφιώτην,Ga naar voetnoot1
 
ἁβροϰόμην, ἀγροῖϰον, ἀοίδιμον, ἀγλαόμορφον,
 
Βοιωτόν, βρόμιον, βαϰχεύτορα, βοτρυοχαίτην,
 
γηϑόσυνον, γονόεντα, γιγαντολέτην, γελόωντα,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Διογενῆ, δίγονον, δι7gjυραμβογενῆ, Διόνυσον,Ga naar voetnoot5
 
Εὔιον, εὐχαίτην, εὐάμπɛλον, ἐγρεσίϰωμον,
 
ζηλαῖον, ζάχολον, ζηλήμονα, ζηλοδοτῆρα,
 
ἤπιον, άδυπότην, άδύϑροον, ἠπεροπῆα,Ga naar voetnoot8
 
ϑυρσοφόρον, Θ;ρήιϰα, ϑιασώτην, ϑυμολέοντα,
10[regelnummer]
Ἰνδολέτην, ἑμερτόν, ἐοπλόϰον, ἐραφιώτην,Ga naar voetnoot10
 
ϰωμαστήν, ϰεραόν, ϰισσοστέφανον, Κελαδεινόν,
 
Λυδόν, ληναῖον, λαϑιϰηδέα, λυσιμέριμνον,Ga naar voetnoot12
 
μύστην, μαινόλιον, μεϑυδώτην, μυριόμορφον,
 
νυϰτέλιον, νόμιον, νεβρώδεα, νεβριδόπεπλον,
15[regelnummer]
ξυστοβόλον, ξυνόν, ξενοδώτην, ξανϑοϰάρηνοη,Ga naar voetnoot15
 
ὀργίλον, ὀβριμόϑυμον, ὀρέσϰιον, οὐρεσιφοίτην,Ga naar voetnoot16
 
πουλυπότην, πλαγϰτῆρα, πολυστέφανον, πολύϰωμον,
[pagina 67]
[p. 67]

Hymne op Dionysus

 
Laat ons bezingen de vorst, euoi-roepminnaar, de in de dij genaaide,
 
weeldrig gelokte, bewoner van het platte land, bezongene, met zijn stralende gedaante,
 
Boeotiër, Bromios, Bacchant, met druiven in het haar,
 
vrolijke, vruchtenrijke, Gigantendoder, lacher,
 
zoon van Zeus, tweemaal geboren, dithyrambusgeboren, Dionysus,
 
Euios, schoon gelokte, brenger van de wijnstok, feeststoet-formeerder,
 
zeloot, prikkelbare, ijveraar, jaloezieverwekker,
 
mildgezinde, op drinken verzotte, zoetgevooisde, voor-degek-houder,
 
thyrsusdrager, Thraciër, leider der thiasoi, Leeuwenhart,
 
Indiërdoder, vurig verlangde, viooltjesvlechter, in de dij genaaide,
 
losbol, gehoornde, klimopbekranste, rumoermaker,
 
Lydiër, van de wijnperse, zorgenbanner, zorgenverlosser,
 
ingewijde, razende, wijngever, van duizenderlei gedaante,
 
nachteling, herdersgod, reebonte, in reevel gehulde,
 
speerwerper, allemansvriend, vreemdengeleider, blondkop,
 
driftkop, sterk van geestkracht, bergman, over de bergen dwalende,
 
rinkelrooier, zwerver, veel bekranste, feestvierder,
 
geestesbreker, slanke, wulpse danser, in schaapshuid geklede,
[pagina 68]
[p. 68]
 
ῥηξίνοον, ῥαδινόν, ῥιϰνώδεα, ῥηνοφορῆα,Ga naar voetnoot18
 
σϰιρτητήν, Σάτυρον, Σεμεληγενέτην, Σεμελῆα,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
τερπνόν, ταυρωπόν, Τυρρηνολέτην, ταχύμηνιν,
 
ὑπνοφόβην, ὑγρόν, ὑμενήιον, ὑλήεντα,Ga naar voetnoot21
 
γηρομανῆ, φριϰτόν, φιλομειδέα, φοιταλιώτην,
 
χρυσόϰερων, χαρίεντα, χαλίφρονα, χρυσεομίρρην,Ga naar voetnoot23
 
ψυχοπλανῆ, ψεύστην, ψοφομηδέα, ψυχοδαϊϰτήν,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
ὥριον, ὠμηστήν, ὠρείτροφον, ὠρεσίλοιπον.Ga naar voetnoot25
 
μέλπωμεν βασιλῆα φιλεύιον, εἐραφιώτην.
[pagina 69]
[p. 69]
 
springer, Satyr, Semelegeborene, Semeleër,
 
gelukgever, stierblikkige, zeeroverdoder, lichtgeraakte,
 
slaapverjager, natte, huwelijksgod, woudbewoner,
 
dol op wilde dieren, huiveringwekkende, graag lachende, vagebonderende,
 
goudgehoornde, gracieuze, loszinnige, met gulden hoofdband prijkende,
 
geestenopholbrenger, bedrieger, wie gedruis ter harte gaat, zielenvernietiger,
 
bloeiende, eter van rauw vlees, in de bergen opgevoede, bergenverlatende(?)
 
laat ons bezingen de vorst, euoi-roepminnaar, de in de dij genaaide.
[pagina 70]
[p. 70]

De tekst verder nog bij:

Eugenius Abel, Orphica, accedunt Procli Hymni. Hymni Magici, Hymnus in Isim aliaque eiusmodi Carmina. Leipzig-Praag, Freytag-Tempsky 1885, pp. 284-285 (zonder komm.).
Hugo Stadtmüller, Anthologia Graeca Epigrammatum Palatina cum Planudea. Vol. iii, pars prior, Leipzig 1906, pp. 523-529 (met uitvoerig tekstkritisch apparaat en kommentaar).
eind1.
Vertaling van J.O. Plassmann: Orpheus, altgriechische Mysteriengesänge, Jena 1928.
Orphei Hymni iteratis curis edidit Guilelmus Quandt, Berlijn 1955, alwaar pp. 58-61 een bibliografie.
M.A. Koops, Observationes in hymnos Orphicos, diss. Leiden 1932.
L. van Liempt, De vocabulario hymnorum Orphicorum atque aetate, diss. Rheno-Traiectina 1930.
eind2.
Zie lemma Orphism in The Oxford Classical Dictionary, Oxford 1964.

voetnoot1
Vgl. H.H. 26, 1: Κισσοϰόμην Διόνυσον ἐρίβρομον.
voetnoot1
ἐρίβρομον: H.H. 7, 56; 26, i; Anacreon frg. ii; Panyassis 13, 2; Dionysius (in het vervolg afgekort Dion.) Periegetes, 576; O.H. 45, 4; 48, 2; vgl. Ov. Met. 4, 11: Bromium.
- εὐαστῆρα: Anthologia Palatina vi, 154, 1; ix, 246, 7; Inscripties, Papyri, vgl. Jessen, Pauly-Wissowa, Real Enzyklopädie, vi, 993; Naast εὐαστήρ: εὐαστής (O.H. 54, 5 en Proclus, Epigr. 2, 1). εὐάστειρα: O.H. 51, 8; 69, 1; εὐάς: O.H. 49, 1.
voetnoot2
πρωτόγονον, διφυῆ: vgl. O.H. 6, 1: Πρωτόγονον ϰαλέω διφυῆ.
- τρίγονον: vgl. O.H. 52, 5: τριφυές (gebezigd van Bacchus).
- Βαϰχεῖον ἄναϰτα: = Aristophanes (in het vervolg afgekort Arist.) Ranae 1259.
voetnoot3
ἄρρητον, ϰρύφιον: = O.H. 6, 5, vgl. O.H. 52, 5: ἄρρητον, τριφυές, ϰρύφιον Διὸς ἔρνος.
- διϰέρωτα, δίμορφον: vgl. δίϰερως, δίμορφε bij Firmicus Maternus, De error. prof. relig. 21, 2, p. 55, 4 Ziegler; δίϰερως van Adonis: O.H. 56, 6.
voetnoot4
ϰισσόβρυον: vgl. A.P. ix, 524, 11: ϰισσοστέφανον: O.H. 53, 10: ϰαρποῖσι τελεσσιγόνοισι βρυάζων.
- ταυρωπόν: Ion lyr. 9, Cornutus De Natura Deorum, 22; vgl. O.H. 45, 1: ταυρομέτωπος.
- Ἀρήιον: vgl. Ov. Met. 4, 15: Eleleusque parens.
voetnoot5
ὠμάδιον: = ὠμηστήν, O.H. 52, 7.
- βοτρυηφόρον: Philo De insomniis II, § 171 (= ed. Colson en Whitaker, Loeb, T.V, p. 520): ἄμπελος β. vgl. O.H. 52, 11: βοτρυόϰοσμε; Arist. Pax 520: βοτρυόδωρος.
voetnoot6
Εὐβουλεῦ: O.H. 29, 8; 52, 4 (van Bacchus); 56, 3 (van Adonis).
voetnoot7
ἀρρήτοις λέϰτροισι: O.H. 29, 7: ἀρρήτοισι γοναῖς.
- ἄμβροτε δαῖμον: Ov. Met. 4, 18: puer aeternus.
voetnoot8
ϰλῦϑι, μάϰαρ, φωνῆς: vgl. O.H. 39, 9: ϰλῦϑι, μάϰαρ, φωνῶν.
- ἡδὺς δ᾽ ἐπίπνευσον ἀμεμφής: vgl. Ov. Met. 4, 31: Placatus mitisque... adsis.
voetnoot9
εὐμενὲς ἦτορ ἔχων: O.H. 64, 13; H.H. 22, 7, vgl. ook O.H. 26, 11.
- σὺν ἐυζώνοισι τιϑήναις: = O.H. 53, 6.

voetnoot2
διφυῆ: De orphische oerwezens zijn bisexueel: Orph. frgm. 81 Kern.
- τρίγονον: Wij volgden Gesner's explicatie: ‘natus ex Proserpina, Semele, femore patris sui’. Zie echter Koops, 43.
voetnoot3
ϰρύφιον: vgl. O.H. 50, 3: ϰρυψίγονον μαϰάρων ἱερὸν ϑάλος; 52, 5: ϰρύφιον Διὸς ἔρνος. Het verborgene van de geboorte van Bacchus beklemtonen ook: H.H. 1, 6-7: σὲ δ᾽ ἔτιϰτε πατὴρ ἀνδρῶν τε ϑεῶν τε // πολλὸν ἀπ᾽ ἀνϑρώπων, ϰρύπτων λευϰώλενον Ἥρην; Euripides (in het vervolg afgekort Eur.) Bacchae, 96: ϰατὰ μηρῷ δὲ ϰαλύψας χρυσέαισιν συνερείδει περόναις ϰρυπτὸν ἀφ᾽ Ἥρας; zie ook Koops, 18-20.
voetnoot4
ϰισσόβρυον: voor het verband klimop-Dionysus zie reeds Eur. Bacch. 81.
- ταυρωπόν: Niet alleen Bacchus doch ook andere goden in de Orphiek hebben een stiergedaante, vgl. Koops op O.H. 1, 6 (pp. 5-7).
voetnoot5
ὠμάδιον: Hier eerder te denken aan omofagie dan aan de Dionysus gebrachte mensenoffers op Chios en Tenedos. (dit laatste Liddell-Scott i.v.)
voetnoot6
Εὐβουλεῦ: specifieke benaming van Dionysus als zoon van Persephone, vgl. Diodorus Siculus (in het vervolg afgekort Diod. Sic.), iii, 64, 1; v, 75, 4. De wijngod heet zo als ‘gever van goede raad’. Voor het βουλεύεσϑαι παρ᾽ οἷνον zie Plutarchus (in het vervolg afgekort Plut.) Quaestiones Convivales, vii, 9, p. 714 C. De betiteling geldt ook ϰατ᾽ εὐφημισμόν (schol. Nicander Alexiph. 14) van Hades. 6-7 Voor de identifikaties het orphisch fragment bij Macrobius (in het vervolg afgekort Macr.), Saturnalia 1, 18, 12, vss. 3-5 = Orph. frgm. 237 Kern.
voetnoot7
Zeus naderde Persephone in slangengedaante: Orph. frgm. 58 Kern.
eind3.
Zie onze Bacchus i, p. 124.
eind4.
Id., p. 131.
eind5.
Id., p. 124; 128 vv.; 134 vv.
eind6.
In de orphische en andere hymnen zijn opsommingen van cultusplaatsen van verschillende goden zeer frekwent, men vergelijke de plaatsenverzameling bij Fr. Adami, De poetis scaenicis graecis hymnorum sacrorum imitatoribus, Jahrb. f. class. Philol. 26e Supplementband, Leipzig 1901, pp. 227-229.

voetnoot2
σπέρμα πολύμνηστον: O.H. 50, 2 (ook van Bacchus).
voetnoot4
ἄρσενα ϰαὶ ϑῆλυν: vgl. O.H. 9, 4: ϑῆλύς τε ϰαὶ ἄρσην (van Luna), 32, 10: ἄρσην μὲν ϰαὶ ϑῆλυς (van Athene).
voetnoot5
vgl. H.H. op Ceres, 97, 490: Ἐλευσῖνος ϑυοέσσης.
voetnoot6
μυστιπολεύεις: Nonnus (in het vervolg afgekort Nonn.) Dionysiaca 30, 122; 33, 229; Paraphrasis Johannis Evangelie, 2, 23; Musaeus, 142.
voetnoot7
ἐυστεφάνῳ Κυϑερείῃ: H.H. Venus 287.
voetnoot8
πυροφόροις πεδίοις: vgl. Hom. Il. 21, 602.
- ἐπαγάλλεαι: vgl. Hom. Il. 16, 91; Tryphiodorus, 662; Quintus Smyrnaeus, 7, 326.
voetnoot9
μελανηφόρῳ Ἴσιδι: Hymnus in Isim 3, 34: μελανηφόρε Ἶσι; zie Quandt op O.H. 42, 9.
voetnoot10
σὺν ἀμφιπόλοισι τιϑήναις: vgl. Hom. Od. 1, 362.

voetnoot1
Merkwaardigerwijs draagt hier Dionysus het epiteton bij uitstek van Demeter: Θεσμοφόρος. Gruppe, i.v. Phanes bij Roscher, Mythologisches Lexikon iii, 2, 2270 vergelijkt Phanes, die bij Nonn. 12, 33 alle ϑέσφατα heeft opgeschreven.
voetnoot2
Volgens de overlevering: Εὐβουλῆος is Dionysus hier voorgesteld als zoon van Eubouleus. Met Gruppe (bij Roscher, M.L. iii, 2, 2260) leest Quandt: Εὐβουλῆα. Wij zijn hen hierin gevolgd.
voetnoot3
Over de ons verder nagenoeg onbekende phrygische godin Mise, vrouwelijke paredros (pendant) van Dionysus Iakchos vgl. A. Dieterich, Kl. Schrift. p. 125. Marie Delcourt, Hermaphrodite, Parijs 1958, pp. 48-49 geeft een vertaling van deze hymne.
- ἄρρητον ἄνασσαν: bedoeld is Kore. Voor de gelijkstelling van Kore en Mise: inscriptie van Pergamum bij Joh. Schmidt, Athenische Mitteilungen, 6, 1881, 138 n. 14: Ἀνϑὶς ἱέρεια Μίση Κόϱη τὸν βωμὸν ἀνέϑηϰε.
- Het chthonisch karakter van Mise is buiten kijf, vgl. de oudste vermelding van de godin bij Herodas, Mime 1, 56: ϰαϑόδῳ τῆς Μίσης, waar van een onderwereldafdaling sprake is.
voetnoot4
Over androgyne wezens vgl. van Liempt, 26 die o.a. citeert: Lactantius (in het vervolg afgekort Lact.) Institutiones Divinae iv, 8, 4: Deum... Orpheus putavit et marem esse et feminam, quod aliter generare nequiverit. Kern, Hermes 74, 1939, 207 e.v. vergelijkt met Mise de eveneens bisexuele orphische Mêtis.
voetnoot5
Mise in Eleusis: Asclepiades van Tragilos, frgm. 4 Jacoby (Fragmente der griech. Histor., I, 1 p. 168, comment. p. 485). In Eleusis geldt Mise (met Protonoe samen) als dochter van Dusaules en Baubo; we bevinden ons hier in de sfeer der eleusinische aardgeborenen: Orph. frgm. 52 Kern.
voetnoot6
Voor Mise en Phrygië zie de summiere glosse bij Hesych. i.v. Μισατίς: Μίσα τῶν περὶ τὴν μητέϱα τις, ἣν καὶ ὀμνύουσι. Uit μητέρα blijkt dat de phrygische moeder bedoeld is, zodat Schneiders gissing: τῶν περὶ Δημήτεϱα (sic!) onnodig is. Met Latte delge men bij Hesychius de orthografie Μισατίς.
voetnoot8
Tümpel, P.W., R.E. 1, 2763, 62 ev. lokaliseert de tarwevlakten aan de Kanobische Nijlmond.
voetnoot9
De om de dood van Osiris rouwende Isis draagt een zwart gewaad. Isis: dochter van de nacht; zo is O.H. 35, 1 Latona: ϰυανοπέπλος en Papyrus Magicus, 4, 2551 Luna: μελανείμων.
voetnoot11
De korrupte overlevering ἀγαϑοῖς τελέουσ᾽ ἐπ᾽ ἀέϑλοις verbeteren we met Theiler en Maas tot: ἀγαϑοὺς τελετῆς ἐπ᾽ ἀέϑλους. Het woord τελετή is hier vereist, vgl. 7, 12; 43, 10; 79, 12.

voetnoot1
παμβασίλειαν: vgl. O.H. 10, 16; 11, 2; 14, 7; 16, 2 en 9; 18, 6; 36, 11; 68, 1; op inscripties: Inscriptiones graecae 12(5), 310, 15 (van Persephone te Paros).
voetnoot2
ἐρατοπλόϰαμον: vgl. O.H. 29, 5 (van Persephone); 55, 10 (van Aphrodite); ἐρατοπλόϰαμος = ἐρασιπλόϰαμος: Ibycus, 9; Pind., Pythische Ode, 4, 136; Koops, 42.
- βαϑύϰολπον: vgl. Hom. Il. 18, 122: Δαρδανίδων βαϑυϰόλπων, 18, 339; 24, 215.
voetnoot3
ϑυρσοφόροιο Διωνύσου: vgl. Nonn. Dion. 27, 147: ϑυρσοφόρος Διόν.
- Διωνύσου πολυγηϑοῦς: vgl. Hes. Op. 614; O.H. 75, 1.
voetnoot4
πυρφόρῳ αὐγῇ: vgl. O.H. 47, 4.
voetnoot5
Διὸς βουλαῖς: vgl. Hom. Il. 13, 524: Διὸς βουλῇσιν; O.H. 46, 6.
voetnoot6
ἀγαυῆς Περσεφονείης: Hom. Od. 11, 213, 226, 635: ἀγαυὴ Περσεφόνεια; H.H. 2, 348; O.H. 41, 5, 46, 6: ἀγαυὴν Περσεφόνειαν.
voetnoot8
γονίμην ὠδῖνα: O.H. 35, 3, vgl. Hymne op Asclepius van Isyllus van Epidaurus D 17-18: γονίμαν δ᾽ ἔλυσεν ὠδῖνα Διὸς παῖς.
voetnoot9
μυστήρια ϑ᾽ ἁγνά: O.H. 79, 10.
voetnoot11
πρηύνοον: vgl. O.H. 69, 17: πραΰνοον; Simias frgm. 24 (Powell, p. 116); Apollin. Metaphr. Psalm. 24, 16.

voetnoot4
ὠδῖνας ἐλάσσατο: Gesner: partum expulit, vgl. Callimachus hymne Delos, 120: ὠμοτόϰους ὠδῖνας ἀπηρείσαντο λέαιναι; anders Koops, 53.
voetnoot5
Voor de korrupte(?) overlevering ἀϑανάτου τεχϑεῖσα lezen we met Maas en Theiler: ἀϑανάτη τε<υτ;χϑεῖσα, vgl. Nonn. Dion. 7, 366.
Voor de prokreatieve functie van de bliksem: K. Kerenyi, Ἀστεροβλῆτα ϰεραυνός in: Arch. f. Rel. Wiss. 1927, p. 323.
voetnoot9
Over de heilige kommunie van Dionysus' verjaarsfeest uitvoerig Koops, 54-55.
eind7.
Een fraaie illustratie vormt Pindarus' thebaanse dithyrambus, behandeld door C.M. Bowra, Pindar (Oxford 1964), pp. 62-64.

voetnoot
Διονύσου Βασσαρέως: Hor. Carm. 1, 18, 11: candide Bassareu.
voetnoot1-2
Ἐλϑέ... παντοδυνάστα: vgl. inscriptie uit Duris (3e E.n. Chr.: ϰαὶ σύ, μάϰαρ, μόλε παντομέδων ϰάλεσον Βρόμιε (H.N. Porter, Americ. Journ. of Philol. 69, 1948, 30).
voetnoot1
πυρίσπορε: Oppianus (in het vervolg afgekort Oppian.) Cynegetica 4, 304 (van Bacchus).
voetnoot2
Βάσσαρε ϰαὶ Βαϰχεῦ: vgl. O.H. 52, 12: Βάσσαρε; Eur. Bacch. 145: ὁ Βαϰχεύς; O.H. 52, 1: Βαϰχεῦ.
- πολυώνυμε: 14 x in O.H.; vgl. Sophocles (in het vervolg afgekort Soph.) Antigone 1115 (van Bacchus).
- παντοδυνάστα: vgl. O.H. 12, 4 (van Heracles) en zie adn. op vss. 1-2: παντομέδων.
voetnoot5
ϑυρσεγχής: vgl. O.H. 52, 11: χρυσεγχής; Nonn. Dion. 42, 404: ϑύρσον ἔχεις ἐμὸν ἔγχος; v. Liempt, 49, 50.
voetnoot5-6
τετιμένε πᾶσι ϑεοῖσι // ϰαὶ ϑνητοῖσι βροτοῖσιν: O.H. 54, 2 (van Silenus).
voetnoot6
ὅσοι χϑόνα ναιετάουσιν: Oracula Sibyllina 3, 518 p. 75 Geffck.; Quint. Smyrn. Posthomerica 3, 649, vgl. ook O.H. 37, 5.
voetnoot7
ἐλϑέ, μάϰαρ, σϰιρτητά: O.H. 11, 4 (van Pan); vgl. O.H. 46, 7: εὄφρων ἐλϑέ, μάϰαρ, 47, 6: ἐλϑέ, μάϰαρ; 52, 13.
- σϰιρτητά: A.P. ix, 524, 19.

voetnoot4
De overlevering μανιϰὲ Βάϰχε (zo ook 52, 1) is nauwelijks aanvaardbaar. Wij lezen met G. Hermann: μαινόλα Βάϰχε. Μαινόλα kan zijn geglosseerd door μανιϰὲ, vgl. Photius en Sudas i.v. ϑιάσῳ μαινόλη· χορῷ μανιϰῷ. Het alternatief is (Hermann, v. Blumenthal): μαν<ττ;ιϰέ, vgl. Oppian. Cyn. 2, 545.
voetnoot5
We lezen met Ruhnken ϑυρσεγχής in plaats van de overlevering ϑυρσεχϑῄς. Gesner's ϑυρσαχϑής is aanlokkelijk, gelet op Hor. Carm. 11, 19, 8: gravi metuende thyrso.

voetnoot1
Λιϰνίτην: vgl. O.H. 52, 3: λιϰνῖτα.
voetnoot1-2
Διόνυσον... Νύσιον: vgl. H.H. 26, 1-5: 1 Διόνυσον... 5 Νύσης ἐν γυάλοις.
voetnoot2
ἀμφιϑαλῆ: vgl. Aeschylus (in het vervolg afgekort Aesch.) Choephori 394: ἀμφιϑαλὴς Ζεύς.
voetnoot3
νυμφῶν ἔρνος ἐραστὸν: vgl. vs. 5; Arist. Ran. 335 van Dionysus: χαρίτων πλεῖστον ἔχουσαν μέρος.
- ἐυστεφάνου τ᾽ Ἀφροδίτης = Hom. Od. 8, 267.
voetnoot7
φίλος ἀϑανάτοισι ϑεοῖσιν = Hom. Il. 20, 347 (van Aeneas).
voetnoot8
εὔφρων ἐλϑέ, μάϰαρ: vgl. O.H. 9 11: ἐλϑέ, μάϰαιρ᾽, εὔφρων.
- ϰεχαρισμένα δ᾽ ἱερὰ δέξαι = O.H. 29, 2, vgl. Hom. Il. 2, 420: ἀλλ᾽ ὔ γ᾽ ἔδεϰτο μὲν ἱρὰ Od. 16, 184: ἀλλ᾽ ἵληϑ᾽, ἵνα τοι ϰεχαρισμένα δώομεν ἱρὰ.

voetnoot1
Liknites: Dionysus als god van de wan en de wieg: τὸ λιϰνόν;; vgl. Kruse i.v. Liknites bij P.-W. R.E. xiii koll. 536-538. Voor het wekken van de god: Plutarchus (in het vervolg afgekort Plut.) De Iside et Osiride c. 35: ὅταν αἱ Θυάδες ἐγειρώσι τὸν Λιϰνίτην.
- We lezen met Theiler: ἐπευχαῖς i.p.v. ἐπ᾽ εὐχαῖς. De voorstelling is dat de god komt op het gebed: Koops, 46.
voetnoot2
ἀμφιϑαλῆ: lett. ringsom ombloeid. Over dit duistere hieratische woord zie E. Fraenkel op Aesch. Agamemnon 1144 (Comm. deel 111 pp. 522-523).
voetnoot5
νύμφαις χαρίεσσιν: opmerkelijk het maskuliene adjektivum bij het vrouwelijke substantivum, vgl. misschien O.H. 78, 4: ζοφόεντα (coniect.) πορείην. Maas, Rh. Mus. 97, (1954), 378, adn. 1: χαλεπαῖσιν (te trekken bij μανίῃσι).
voetnoot5
Vgl. Eur. Cycl. 3-4: πρῶτον μὲν, ἡνίϰ᾽ἐμμανὴς Ἥρας ὓπο // Νύμφας ὀρείας ἐϰλιπὼν ᾤχου τροφούς·
voetnoot7
Naast φίλος is er de variant φόβος, door Koops, 57 gevolgd.

voetnoot1
Περιϰιόνιον: vgl. Mnaseas frgm. 18 in het Scholion op Eur. Phoen. 651.
- μεϑφδώτην = A.P. ix, 524, 13.
voetnoot4
πφρφόρος αὐγή: O.H. 44, 4.
voetnoot6
ἐλϑέ, μάϰαρ, βαϰχεφτά: vgl. O.H. 11, 21: ἀλλά, μάϰαρ, βαϰχεφτά.
Litt: Kern, Archäol. Jahrb. 11 (1896), 113 v.v.; C. Robert, Götting. Gel. Anz. 1913 p. 369 v.v.

voetnoot1
Dionysus Perikionios is een specifiek thebaanse overlevering, de god zelf is gedacht in de vorm van een ἔρνος of ϑάλος, d.w.z. als het alles omrankend klimop. De passieve bet. van de naam: ‘door zuilen omgeven’ bespreekt Höfer bij Roscher, M.L. iii, 2, 1965-1967 uitvoerig.
voetnoot3
ἀποπέμψας = ἀποπαύσας (zo giste Theiler).
voetnoot4
ἐϰίνησε: zekere emendatie v. Scriverius voor ἐνίϰησε.
voetnoot5
Koops, 58: Deus vincit, sed etiam ipse vinculum est.

voetnoot1
ϰλῦϑι: formulaire dicite vanaf Homerus: Il. 1, 37 (= 451), vgl. O.H. 49, 4; 50, 1.
- ϰύδιμε δαῖμον: vgl. O.H. 34, 5: ϰύδιμε ϰοῦρε (van Apollo).
voetnoot2
ἐρίβρομον, εἰραφιώτην = Dion. Perieg. 576.
voetnoot3
μηρῷ ἐγϰατέραψας: vgl. Nonn. Dion. 9, 3.
voetnoot6
μφστιπόλοισιν: vgl. van Liempt, 55 voor de passages uit inscripties en het late Grieks.

voetnoot1
Σαβάζιε: vgl. Schol. Arist. Av. 874: Διόνφσος ϰαὶ Σαβάζιος εἷς ἐστι ϑεός; hier is hij Dionysus' vader.
voetnoot2
εἰραφιώτην: wegens het in vs. 3 volgende μηρῷ ἐγϰατέραψας verdient hier de verklaring: ‘in de dij genaaid’ de voorkeur.
Voor explikaties vgl. b.v. v. Liempt, 10; P.W., R.E. v, 2118; Hjalm. Frisk, Et. Wörterb. 1, 468/9.
voetnoot3
τετελεσμένος: niet met Kern weer te geven door ‘geheiligd’, ‘gewijd’ doch met von Wilamowitz (Glaub. d. Hell. 11, 513 adn. 2): ‘ausgetragen’.
Vgl. Eur. Bacch. 99-100: ἔτεϰεν δ᾽, ἁνίϰα Μοῖραι / τέλεσαν, ταφρόϰερων ϑεόν.
eind8.
Zo Proclus op Timaeus geciteerd bij Orph. frgm. 199 Kern. Uitvoerige commentaar en vertaling van fr. 199 bij A.J. Festugière, Proclus, Commentaire sur le Timée, traduction et notes (Paris 1967), T. ii pp. 280-281. Hieruit leren we dat bij Proclus Ἵπτα de snelle kosmische rotatie is (de naam Hipta af te leiden van ἵπταμαι = πέτομαι), die Dionysus ϰραδιαῖος bij zich opneemt (mogelijk = Het Hart van de Wereld) en door deze naar de bron van alles, de Moeder der Goden wordt teruggebracht.

voetnoot1
εὐάδα ϰούρην: vgl. Nonn. Dion. 43, 98: εὐάδι Βάϰχῃ.
voetnoot2
Σάβον = Σαβαζίοφ.
voetnoot4
ϰλῦϑι μοῦ εὐχομένοφ: O.H. 28, 11.
voetnoot7
ἔρχεο πρὸς τελετὰς: vgl. O.H. 27, 11: ἔρχεο πρὸς τελετήν (van de Magna Mater).
- ἱερῷ γήϑοφσα προσώπῳ: O.H. 16, 10: ϰαλῷ γήϑοφσα προσώῶ; 55, 16; 75, 4: νέῳ γήϑοντα προσώπῳ.

voetnoot+
Over Hipta: Orph. frgm. 199; O. Kern, i.v. Hipta bij P.W.R.E., viii, kol. 1930. Twee lydische inscripties ter ere van Bacchus' voedster aangehaald bij Quandt t. pl. Een derde, zeer recent gevonden, bij Festugière, o.c. p. 280, adn. 3: ἱερόδουλον Τρόφιμο[ν Μη]τρὸς Ἵπτα (sic) ϰαὶ Διὸς Σαβαζίου ϰ.τ.λ.
voetnoot2
Wij lezen met de overlevering: μυστιπόλον, τελεταῖσιν; Maas: μυστιπόλοις (μυστιπόλων) τελεταῖσιν.
voetnoot3
De zinledige overlevering: νυϰτερίοισι πυριβρεμέτοις ἰάχοισι verbeteren Schenkl (bij Abel) en Hermann in: νυϰτερίοις τε χοροῖσιν ἐριβρεμέταο Ἰάϰχου.
voetnoot4
Hipta is hier a.h.w. de Magna Mater zelve. De twee bovengenoemde inscripties citeren haar in de omgeving van de Magna Mater en Sabazios.
voetnoot6
ϑόασμα: ongebruikelijk; eerder dansplaats dan residentie.

voetnoot1
ἐπιλήνιε: vgl. Maximus van Tyrus 30, 4: ἐπιλήναιοι ϑεοί.
voetnoot2
σπέρμα πολύμνηστον: O.H. 42, 2; 6, 4.
- λύσιε δαῖμον: vgl. 50, 8 en 52, 2: λυσεῦ.
voetnoot4
εὔϰαρπε: vgl. 50, 10: φερέϰαρπον; A.P. vi, 31, 1: εὐϰάρπῳ Διονύσῳ; A.P. vii, 394, 3 (Demeter); Soph. fr. 847 Pears. (Aphrodite).
- πολυγηϑέα ϰαρπόν ἀέξων: vgl. O.H. 26, 10: ϰαρποὺς αὔξοις πολυγηϑεῖς; Quint. Smyrn. 14, 199: πολυγηϑής, vgl. reeds Hes. Op. 614.
voetnoot5
ῥηξίχϑων: vgl. O.H. 52, 9, meer vvbb. uit papyri bij van Liempt, 64.
- αἰολόμορφε: 9 x in O.H., Orph. Argon. 975; Nonnus.
voetnoot7
φιλάλυπον: vgl. bv. A.P. xii, 80 (Meleager): φιλάβουλος.
- ϰαλλιέϑειρε: vgl. Nonn. parafr. Jo. 11, 4: ϰαλλιέϑειρα; Pind. Ol. Od. 2, 28: τανυέϑειρα Σεμέλα (meer bij v. Liempt, 50).
voetnoot8
ϑυρσομανές: vgl. Eur. Phoen. 798; Nonn., Dion. 18, 309.
voetnoot10
vgl. O.H. 44, 11; Papyrus Argentoratensis 1313 (saec. iii p) v. 29 evv.: μάϰαρ... μύσταις ὁμοῦ ϰαὶ μύστισι<ντ; μόλοις.
- ἡδύν: vgl. A.P. v, 109, 3 (Marcus Argentarius): τὸν ἡδὺν Βάϰχον.
- φερέϰαρπον: vgl. O.H. 26, 3 (Gê), 38, 25 (Koureten); v. Liempt, 69.
voetnoot+
Zie voor 7 ἐπάφιε ook M.L. West, Class. Quart. 18, 1968, p. 294 en het supplement van Liddell-Scott i.v. ἔπαφος.

voetnoot5
ῥηξίχϑων: heeft verschillende uitleggingen bv. die van Stephanus in Thesauro: terram rumpens saltando(?). Koops 58-59: qui terram delet (et exstruit); Liddell-Scott i.v.: ‘bursting forth from earth’.
voetnoot7
vgl. Hom. Il. 14, 325: ἡ δὲ Διώνυσον Σεμέλη τέϰε χάρμα βροτοῖσιν. - ἐπᾶφιε: vgl. O.H. 52, 9: † ἐπάφριε. Wij handhaven de tekst en leggen met Koops 59 uit: de bij aanraking met de hand genezende; Hermann: ἐφάπτορ, vgl. de etymologie van Epaphos bij Aesch. Suppl. 45 en 315; Theiler: ἐλαφρίε.
voetnoot9
In plaats van ἐπιφαύσϰων (lectio tradita) lezen we met Hermann: δὲ πιφαύσϰειν.
voetnoot+
Lysius tit. en vs. 2, vgl. O. Weinreich, Archiv f. Religionswiss. 17 (1914), 527 evv.; Koops, 59-61. Gesner verklaart: 'nam in ληνί, torculari, solvitur et liberatur Bacchus a vinculis illis succi crassioris et pelliculae, quae impediunt vim inebriandi. Voor het letterlijk losmaken van de banden vgl. Eur. Bacch. 443 vv., 497.

voetnoot1
ϰιϰλήσϰω σε, μάϰαρ: vgl. O.H. 86, 1 (van Oneiros).
- Βαϰχεῦ: Eur. Bacch. 145: ὁ Βαϰχεύς; Soph. Antig. 1121: ὦ Βαϰχεῦ.
voetnoot2
ταυρόϰερως: Eur. Bacch. 100; Euphorion, frgm. 14 Pow.; vgl. ταυρομέτωπος O.H. 45, 1.
- ληναῖε: vgl. Diod. Sic. 3, 63; A.P. ix, 519, 1.
- πυρίσπορε: vgl. O.H. 52, 3: πυριπόλε(?), 9: πυριφεγγής; Pap. Mag. iv, 597: πυρισπόρος.
- Νύσιε: Arist., Lysistr. 1282 vv.
- λυσεῦ: vgl. 50, 2 en 8: λύσιος; Orph. fr. 232 Kern: ὅτι ὁ Διόνυσος λύσεώς ἐστιν αἴτιος· διὸ ϰαὶ Λυσεὺς ὁ ϑεός. Zie voor formaties op -ευς bv. Ov. Met. 4, 15: Eleleus = Ἐλελεύς; Eur. Bacch. 1192: ἀγρεύς.
voetnoot3
μηροτρεφής: vgl. Strabo xv p. 687: μηροτραφής; A.P. xi, 329, 4; zie ook O.H. 48, 2/3: εἰραφιώτην // μηρῷ ἐγϰατέραψας.
- λιϰνῖτα: vgl. O.H. 46, 1.
- πυριπόλε: onzeker; Koops, 61 handhaaft de tekst; Hermann en Abel: πυρίπνοε.
- τελετάρχα: vgl. O.H. 54, 4.
voetnoot4
μιτρηφόρε: vgl. Diod. Sic. 4, 4, 4.
- ϑυρσοτινάϰτα: vgl. Eur. Bacch. 80; Nonn. Dion. 24, 158.
voetnoot5
ἄρρητον... ϰρύφιον: vgl. O.H. 6, 5; 30, 3.
- τριφυές: vgl. O.H. 30, 2: τρίγονον.
voetnoot6
πρωτόγον᾽, Ἠριϰεπαῖε: vgl. O.H. 6, 1 + 4: Πρωτόγονον ϰαλέω... Ἠϱιϰεπαῖον; Orph. frgm. 167a vs. 1: πρωτογόνοιο... Ἠριϰεπαίου.
voetnoot7
σϰηπτοῦχε: vgl. Nonn. Dion. 48, 18: νόϑον σϰηπτοῦχον Ὀλύμπου (woorden van Tellus over Bacchus).
- ϰοροιμανές: vgl. Arist. Thesm. 961: ϰορομανής, meer bij van Liempt, 70.
- ἁγέτα ϰώμων: A.P. xii, 119, 1 evv. (Meleagr.): ἅγεο, ϰώμων ἄρχε (van Bacchus).
voetnoot8
γαληνάς: sc. νύμφας, vgl. 54, 11: γαληνιόων ϑιάσοισιν.

eind9.
Een grote moeilijkheid in deze hymne brengt ons er toe de vertaling van Plassmann voor enkele regels te gebruiken, die ook in deze vertaling niet doorzichtig werden.
voetnoot1
We lezen met Hermann μαινόλα i.p.v. †μανιϰέ, vgl. O.H. 45, 4; 51, 15.
voetnoot2
De god van de verlossing (λυσεῦ), rijmend op Βαϰχεῦ (vs. 1), is hier niet te missen. Onjuist daarom Lobeck: ϰισσεῦ, Stadtmüller: Λυδέ, Blumenthal: λυσσεῦ (vgl. λῦσσα = razernij), cf. Quandt. Hermes 81, 1953, 123 vv.
voetnoot3
Met Koops, 61 handhaven we πυριπόλε.
- τελετάρχα. De god speelt hier de mensenrol van leider bij de plechtigheden.
voetnoot5
ὄργιον ἄρρητον vatten wij met Koops, 62 als masculinum op, niet als onzijdig. Plassmann: ‘Geheimnisdunkele Zauberfeier’.
voetnoot6
Synkretisme met het uit het orphische ei tevoorschijn springende androgyne oerwezen Phanes, dat ook Erikepaios heette, een naam voor het eerst genoemd op een papyrus uit 3e Eeuw v. Chr., naar het schijnt een lydische betiteling, vgl. Kern, Religion 11, 152.
voetnoot8
γαληνάς ziet op de opgewekte nimfen. Misleidend is hier Quandt's index, die hier biedt: γαλήνη 52, 8. Het moet zijn: γαληνός = serenus, helder, vrolijk. Het substantivum windstilte heeft hier niets te zoeken.
eind9
ῥηξίχϑων zeer passend voor een vegetatiegod, die de aarde ‘doorbreekt’. Gesner: ‘cum de terra producit fontes vini, mellis’.
- Dat er naast ϰοῦρε διμάτωρ de variant μοῦνε διμάτωρ kan hebben bestaan blijkt mogelijk uit Ovidius' solumque bimatrem, vgl. W. Theiler, Philol. 94, 1941, p. 243 adn. 3.
- We lezen ἐπάφιε als in 50, 7.
voetnoot9
ῥηξίχϑων: vgl. O.H. 50, 5.
- πυριφεγγές: vgl. O.H. 52, 2: πυρίσπορε; Orph. Argon. 214; Pap. Mag. iv, 960; v. Liempt, 64.
voetnoot9
ϰοῦρε διμάτωρ: Ov. Met. 4, 12: solumque bimatrem.
voetnoot10
οὐρεσιφοῖτα: A.P. ix, 524, 16, meer bij v. Liempt, i.v. οὐρεσίφοιτος, 57-58.
- ϰερώς: vgl. Nicander (in het vervolg afgekort Nic.) Alexipharmaca 31; A.P. ix, 524, 11; Eusebius Praeparatio Evangelica iii, p. 109 d4 = 1, 145 Gifford.
- νεβριδοστόλε: vgl. νεβριδόπεπλος A.P. ix, 524, 14; νεβροχίτων Simias 3 (11 258 D.); Nonn. Dion. 26, 28, vgl. Orph. fr. 238, vs. 8.
- ἀμφιέτηρε: vgl. πενταέτηρος (Homer.), πενϑέτηρος (Paean Philodami in Dion. vs. 131: Powell p. 169), v. Liempt, 36.
voetnoot11
ὑποϰόλπιε vgl. o.a. Orph. frgm. 31, 24: ϑεὸς διὰ ϰόλπου, meer vvbb. bij Quandt ad loc., Liddell-Scott i.v.
- βοτρυόϰοσμε: vgl. O.H. 30, 5: βοτρυηφόρον; βοτρυοστέφανος: Plut. Quaest. Graec. 15 (p. 295A); βοτρυόδωρος: Arist. Pax 520.
voetnoot12
ϰισσοχαρής: vgl. bv. Chariton 751: ϰεδροχαρής, meer samenstellingen op -χαρης bij v. Liempt, 37. i.v. ἀντροχαρής.
(Voor het overgeleverde ϰαὶ διάϰοσμε lezen we met Wiel en Abel ϰύδιμε ϰοῦρε.)
voetnoot13
ἐλϑέ, μάϰαρ, μύσταισι: O.H. 56, 12.
- ϰεχαρημένος αἰεί: vgl. O.H. 27, 14: ϰεχαρισμένη εὐσεβίῃσιν; O.H. 83, 8: ϰεχαρισμένος αἰεί.
voetnoot10
<ϰτ;ερώς: zekere emendatie van Scaliger voor ὤρως, dat een onmogelijke hiaat geeft. Overigens unieke kontraktie van ϰεραός.
voetnoot11
Bij ὑποϰόλπιε denken we aan de god in slangengedaante, zie Dieterich, Kl. Schr. 98 vv. en Mithraslit.3 1913, p. 123 vv.
- We lezen met Hermann i.p.v. χρυσεγχής: ϑυρσεγχής, vgl. O.H. 45, 5.
voetnoot12
διάϰοσμε: korrupt, verkeerdelijk herhaald uit βοτρυόϰοσμε van vorige regel?
- Abel leest met Wiel: ϰύδιμε ϰοῦρε i.p.v. ϰαὶ διάϰοσμε; Hermann: ποιϰιλόϰοσμε.

voetnoot1
ἀμφιετῆ: vg. O.H. 52, 10 ἀμφιέτηρε; Call. Hymn. Del. 278; Orph. fr. 232.
- χϑόνιον: vgl. Nonn. Dion. 31, 144: χϑονίοιο Λυαίου.
voetnoot3
Vgl. O.H. 57, 5: ὃς παρὰ Περσεφόνης ἱερὸν δόμον ἀμφιπολεύεις.
voetnoot4
τριετήρ = τριέτης.
voetnoot5
πάλι = πάλιν, vgl. nog O.H. 3, 10.
- vgl. Aristonous Hymne Apollo 1b37 (11 300D): τριέτεσιν φαναῖς Βρόμιος.
voetnoot6
σὺν ἐυζώνοισι τιϑήναις: O.H. 30, 9.
voetnoot7
ἐνὶ ϰυϰλάσιν ὥραις: vgl. O.H. 56, 5 ἐν ϰυϰλάσιν ὥραις; v. Liempt, 25.
voetnoot8
χλοόϰαρπε: O.H. 29, 13; 40, 5; 58, 6.
- ϰερασφόρε: Nonn. Dion. 20, 314: ϰερασφόρε Βάϰχε; O.H. 30, 3: διϰέρωτα; 45, 1: ταυρομέτωπε.
- ϰάρπιμε Βάϰχε: vgl. O.H. 8, 12: ϰάρπιμε Παιάν = O.H. 11, 11.
voetnoot9
βαῖν᾽ ἐπὶ πάνϑειον τελετὴν: vgl. Arist. Ran. 324 vv.; βαῖν᾽ ... τελ. = O.H. 35, 7, vgl. O.H. 54, 7.
- γανόωντι προσώπῳ: vgl. Eur. Bacch. 1021.
voetnoot10
τελεσσιγόνοισι: vgl. Nonn. parafr. Joh. 3, 16; Proclus Hymne 5, 9; v. Liempt, 67.
- ϰαρποῖσι ... βρυάζων: vgl. O.H. 29, 10; O.H. 40, 18: ϰαρποῖς βρίϑουσα ϑερείοις.

voetnoot7
Wij lezen met Plassmann: εὐάζων ϰινῷν τε χορούς i.p.v. εὐνάζων ϰινῷν τε χρόνους, vgl. vs. 4: ϰοιμίζει τριετῆρα χρόνον.
voetnoot9
vgl. F. Jacobi, Πάντες ϑεοί, diss. Halle 1930, 72 vv. Voor de hele hymne zie men v. Wilamowitz, Glaube d. Hellen., 11, 375, noot 3.
eind1.
Zie ons eerste deel, p. 97 vv.
eind2.
Wij reproduceren: Hermann Beckby, Anthologia Graeca, Tusculum-Bücherei, München 1958, T. 111, p. 320 vv. Zie aldaar aantekeningen, p. 797.

voetnoot1
εἰραφιώτην: onzeker van betekenis. Wij volgen de explikatie van Hesychius, e.a.: παρὰ τὸ ἐρράφϑαι τί μηρί τοῦ Διός, verscheidene andere uitleggingen bij Jessen, P.W., R.E. v (1905), koll. 2119-2120 i.v. Eiraphiotes.
voetnoot4
γιγαντολέτην: of. Hor. Carm. 11, 19, 21; ook Apollo-epiteton: A.P. ix, 525, 4; Nonnus: γιγαντοφόνος.
- γελόωντα: Hor. Carm. 11, 19, 25: choreis aptior et jocis ludoque dictus.
voetnoot5
δίγονον: O.H. 50, 1: Βάϰχε διμῆτορ; O.H. 52, 9: ϰοῦρε διμῆτορ; Ov. Met. 4, 12: ... satumque iterum solumque bimatrem.
- διϑυραμβογενῆ: Sudas: Διϑύραμβος. ὁ Διόνυσος, παρὰ τὸ δύο ϑύρας βῆναι, τὴν τε τῆς μητρὸς Σεμέλης, ϰαὶ τῷν μηρῷν τοῦ Διός; Eur. Bacch. 526: ἴϑι, Διϑύραμβ᾽, ἐμὰν ᾄρσενα τάνδε βᾶϑι νηδύν. Betekenis dus: hij die door twee deuren gaat = 2x geboren.
voetnoot8
ἤπιον: Eur. Bacch. 861: ϑεὸς δεινότατος, ἀνϑρώποισι δ᾽ ἠπιώτατος.
voetnoot10
ἰραφιώτην: εἰραφιώτην, Ronsard: Iraphiot.
voetnoot12
Λυδόν: Schol. t.pl. verwijst naar Eur. Bacch. 13: λιπών δὲ Λυδῶν τοὺς πολυχρύσους γύα‥
voetnoot15
ξενοδώτην: af te leiden van ξένος + ὁδοῦν: die gids is van vreemden.
voetnoot16
ὀρέσϰιον: niet (zo Beckby) ‘Bergbeschattet’ want het grondwoord is hier niet: σϰία, maar = ὀρεσϰῷος, ὀρέσϰοος (grondwoord ϰεῖμαι).

voetnoot18
ῥιϰνώδεα: niet (zo Liddell en Scott) ‘shrivelled-looking’, cf. Xenarchus 4, 8 (Kock, Comicorum Atticorum Fragmenta 11, 469) bij Athenaeus 569B, maar gekromd van een ontuchtige dans (ῥιϰνοῦσϑαι = zich krommen).
voetnoot19
σϰιρτητήν: O.H. 11, 4: van Pan gezegd.
voetnoot21
ὑπνοφόβην: niet: qui per somnum terrificat (Thes. Ling. Graec.) maar: qui somnum pellit ob sacra nocturna (Jacobs).
voetnoot23
χρυσόϰερων: cf. Hor. Carm. 11, 19, 29-30: aureo cornu decorum.
voetnoot24
ψυχοδαϊϰτήν: reeds Hom. Od. 13, 320: δεδαϊγμένον ἦτορ.
voetnoot25
ὠμηστήν: O.H. 30, 5: ὠμάδιον; O.H. 52, 7: ὠμάδιε.
- ὠρεσίλοιπον: vreemd: Thes. Ling. Graec.: montes relinquens; Beckby: ‘Berglassender’. Aantrekkelijk is ὠρεσίδουπον (Scaliger, Brunck) d.w.z. in de bergen dreunend.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken