Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Eén jaar maximumstraf (1940)

Informatie terzijde

Titelpagina van Eén jaar maximumstraf
Afbeelding van Eén jaar maximumstrafToon afbeelding van titelpagina van Eén jaar maximumstraf

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.83 MB)

Scans (4.34 MB)

ebook (3.00 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
detective


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Eén jaar maximumstraf

(1940)–André Weber–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 21]
[p. 21]

Hoofdstuk II.

In den prachtigen, schaduwrijken tuin van het hotel ‘De Wilgentak’ zit hoofdinspecteur Hart met zijn Amsterdamschen vriend Bonnema een kop koffie te drinken.

Na eenige zware regendagen is dit de eerste mooie zonnige morgen. Bonnema maakt weer zijn jaarlijksche visite bij de familie Hart en toen het weer vanmorgen mooi was, heeft hij voorgesteld een ritje met zijn nieuwe auto door de prachtige omgeving te maken. Mevrouw Hart heeft met het een of andere smoesje omtrent huiselijke bezigheden bedankt, en zoo zijn de heeren in gezelschap van de nu ruim vierjarige Loekie er op uitgetrokken. Na een gezellig ritje zitten ze nu gezellig met elkaar te praten. Dat wil zeggen, Loekie zit te praten en de twee vrienden doen hun best, af en toe ook iets in het midden te brengen. Het succes is echter matig.

Totdat Loekie plotseling aan den overkant een groentekar met een paardje er voor ontdekt.

‘Mag ik er even naar toe, Pappie?’

‘Als je goed uitkijkt, kun je je gang gaan,’ is het antwoord en weldra staat het kleine meisje een vies, ruig paardje te aaien en te streelen.

[pagina 22]
[p. 22]

‘Heb je het druk?’ vraagt Bonnema.

‘Nogal. Ik heb een speciale afdeeling gefokt en die heeft aardig wat te doen.’

‘Wat is dat voor een afdeeling?’

‘Dat zal ik je zeggen. Je weet, hoe ik op die lui gebeten ben, die dronken in een auto langs den weg jakkeren. Je weet ook, dat ze die menschen geen behoorlijke straf kunnen geven. Nou heb ik iets nieuws bedacht. Ik wil zulke misdadigers - want in mijn oogen zijn het zelfs heel erge misdadigers - het leven zoo onaangenaam mogelijk maken,’

‘En heb je daar werkelijk iets op gevonden?’ vraagt Bonnema verbaasd.

‘Dat heb ik inderdaad,’ zegt de hoofdinspecteur grimmig. ‘Het heeft me heel wat moeite gekost, maar de commissaris heeft eindelijk toegegeven.’

Bonnema glimlacht.

‘Allicht heeft de commissaris toegegeven. Tenminste, als je zoo kwaad als nu gekeken hebt.’

‘Keek ik kwaad?’ vraagt Hart verwonderd. ‘Enfin, ik heb het klaargespeeld.’

‘Wat?’

‘Dat zal ik je zeggen. De afdeeling, die ik gefokt heb, bestaat uit 'n man of tien. Zoodra iemand, die dronken achter het stuur heeft gezeten en daarvoor veroordeeld is, weer op vrije voeten wordt gesteld, wordt hij door een der mannen van deze afdeeling scherp in het oog gehouden en voor de kleinste overtreding onmiddellijk bekeurd. Loopt hij aan den linkerkant van den weg - 'n bekeuring. Loopt hij op het fietspad - 'n bekeuring. Speelt hij 's avonds na twaalf uur piano of 'n ander instrument - 'n be-

[pagina 23]
[p. 23]

keuring. Kort en goed, ik doe mijn best, hem het leven tot een hel te maken. En elke bekeuring komt met dikke letters in de krant en achter al die berichten staat: ‘de bekeurde persoon heeft op die en die datum beschonken achter het stuur van een auto gezeten en dat ongeluk veroorzaakt. En dat zal ik volhouden, tot ze er gek van worden.’

‘Is dat je eenige bedoeling?’ vraagt Bonnema.

De hoofdinspecteur kijkt hem een beetje achterdochtig aan en zegt dan:

‘Ik heb er inderdaad nog een andere bedoeling bij. En ik hoop, dat ik gelijk krijg.’

‘Je krijgt natuurlijk gelijk,’ zegt Bonnema met groote beslistheid. Opeens kijkt hij om.

‘Waar is Loekie gebleven?’

‘Hè?’ schrikt de hoofdinspecteur uit zijn overpeinzingen op.

De groentekar is verdwenen en van het kleine meisje is eveneens geen spoor meer te bekennen.

‘Als ik daar iets van begrijp,’ mompelt Bonnema en komt uit zijn stoel overeind.

Ook de hoofdinspecteur is opgesprongen, maar hij hoeft zich niet ongerust te maken.

Uit een zijpad van het bosch naderen twee landloopers en tusschen hen loopt druk pratend en gesticuleerend het dochtertje van Hart.

‘Ze schijnt een paar vrienden gevonden te hebben,’ zegt de hoofdinspecteur. ‘Ik ben nieuwsgierig, wat er verder gaat gebeuren.’

Hij wordt niet lang in het onzekere gelaten.

Het vreemde drietal stevent lijnrecht op hem af en weldra klinkt de heldere stem van Loekie:

[pagina 24]
[p. 24]

‘Pappie, deze twee leuke ooms hebben honger en geen centjes. Ik heb gezegd, dat jij ze wel wat te eten geeft. Maar ze gelooven het niet.’

Geamuseerd kijkt de hoofdinspecteur naar de twee vagebonden en vraagt quasi verwonderd:

‘Waarom gelooven ze het niet, Loekie?’

Maar zijn dochtertje komt niet aan het woord, want een van de twee landloopers zegt:

‘Die kleine meid heeft ons verteld, dat U een hooge oome van de politie was. Nou, dan weten we het wel.’

‘O ja?’ glimlacht Hart. ‘Waarom? Je hebt toch niks op je kerfstok?’

‘Niks,’ zegt Dook.

‘Niks,’ zegt Krook.

‘Zie je nou wel,’ zegt Hart, ‘dat dacht ik al. Hier heb je tien gulden en maak nou maar, dat je weg komt.’

‘Dank je wel, meester,’ zegt Dook, maar Krook geeft hem 'n por in zijn rug en adviseert: ‘Kijk eerst of het brieffie wel echt is. We hebben ze vroeger precies zoo gemaakt, toen we nog......’

‘Hou je kop!’ snuift zijn makker, herhaalt nog eens ‘Dank je wel, meester,’ en sleurt Krook haastig mee uit de gevaarlijke zône.

‘'n Lekkere meid,’ mompelt Dook, als ze op zoek naar een goedkoop café zijn.

‘'n Schat,’ beaamt Krook.

Enkele dagen later bewijzen de twee landloopers, dat deze paar woorden van harte gemeend zijn.

 

‘Man, wat ben je royaal!’ grinnekt Bonnema

[pagina 25]
[p. 25]

inmiddels en de hoofdinspecteur weet eigenlijk niet, wat hij hierop moet zeggen. In elk geval is hij blij, dat zijn dochtertje weer gezond en wel op zijn schoot zit. En daar heeft hij nog veel meer dan tien gulden voor over.

‘Heb je anders nog interessante dingen onderhanden?’ vraagt Bonnema nieuwsgierig. Zijn vriend is tamelijk zwijgzaam en dat is in het algemeen een teeken, dat hij met belangrijke zaken bezig is.

‘Inderdaad,’ antwoordt Hart langzaam. ‘Je zou haast zeggen, dat we in de buurt van ons rustige Deventer een stelletje Amerikaansche gangsters gekregen hadden. Ze werken nog wel niet met automatische pistolen en gasbommen, maar ze dreigen al met revolvers alsof het niks is.’

‘Is er al eentje afgegaan?’ vraagt Bonnema, die er van overtuigd is, dat zijn vriend een beetje overdrijft.

Maar de hoofdinspecteur glimlacht heelemaal niet. Hij strijkt met de hand langs zijn voorhoofd en Bonnema merkt nu pas, dat de politieman er buitengewoon zorgelijk uitziet. ‘Neem me niet kwalijk,’ mompelt hij, ‘ik begrijp nu pas, dat je werkelijk zorgen hebt.’

Hart kijkt plotseling op.

‘Zie ik er zoo beroerd uit?’ vraagt hij grimmig. ‘Dat is een slecht teeken. Als jij het ziet, kunnen mijn tegenstanders - zij kennen mij en ik ken ze helaas niet - het ook zien en dat bevalt me niet. Ofschoon het ook zijn voordeelen kan hebben. Zoolang zij denken, dat ik er niets van begrijp, zullen

[pagina 26]
[p. 26]

zij rustig verder gaan en misschien te roekeloos worden. En dan krijg ik mijn kans, want...’

Op hetzelfde oogenblik weerklinkt een scherpe knal en het kopje, dat de hoofdinspecteur net aan de lippen wil brengen, spat in duizend scherven uiteen.

Bonnema schiet overeind, maar voordat hij Loekie heeft kunnen wegtrekken, heeft Hart haar reeds op den grond laten glijden en trekt zijn revolver. Het schot moet van den overkant van den weg zijn afgevuurd en terwijl Bonnema het meisje tracht te kalmeeren, is de hoofdinspecteur over de heg gesprongen en in het bosch aan de overzijde van den hoofdweg verdwenen.

Ofschoon hij begrijpt, dat de man, die dit onverwachte schot gelost heeft, allen tijd heeft gehad, om zich uit de voeten te maken, wil hij toch probeeren, een spoor van hem te ontdekken. Hij ziet en hoort echter niets.

Nadat hij eenigen tijd tevergeefs heeft gezocht en op het punt staat, naar den tuin terug te keeren, ziet hij op den grond iets schitteren. Het is een revolver.

De hoofdinspecteur haalt een zakdoek te voorschijn en raapt het wapen voorzichtig op. En meteen blijft hij onbeweeglijk staan.

De revolver is namelijk van hemzelf en behoort in een mahoniehouten kistje te liggen, dat thuis op zijn bureau staat.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken