Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Eén jaar maximumstraf (1940)

Informatie terzijde

Titelpagina van Eén jaar maximumstraf
Afbeelding van Eén jaar maximumstrafToon afbeelding van titelpagina van Eén jaar maximumstraf

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.83 MB)

Scans (4.34 MB)

ebook (3.00 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
detective


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Eén jaar maximumstraf

(1940)–André Weber–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 27]
[p. 27]

Hoofdstuk III.

‘En?’ vraagt Bonnema, als de hoofdinspecteur met een verwonderd gezicht terugkeert.

‘Blijkbaar een poging tot zelfmoord,’ antwoordt Hart grimmig. ‘Dat wil zeggen, het schot, dat ongetwijfeld voor mij was bedoeld, werd uit mijn eigen revolver gelost. We zullen nu maar naar huis gaan. Ik ben nieuwsgierig, wie daar intusschen op visite is geweest.’

‘Ik heb al geprobeerd af te rekenen,’ grinnikt Bonnema, ‘maar de kellner is niet achter die dikke boom vandaan te krijgen. Hij denkt zeker, dat ze het op hem gemunt hadden.’

‘Moord uit minnenijd,’ grinnekt nu ook Hart, als een oud, gebocheld kellnertje voorzichtig naar hun tafeltje komt sluipen en met bevende handen afrekent.

‘Heeft U ze te pakken gekregen, mijnheer?’ vraagt hij zenuwachtig.

‘Ik heb er maar drie neer kunnen schieten,’ antwoordt Hart onverschillig. ‘De rest is tot mijn spijt ontkomen. Ga de lijken maar halen, je krijgt ze van me cadeau. Dag, ober.’

[pagina 28]
[p. 28]

Ze laten den kleinen man onthutst achter en stappen in de auto.

Zoodra zij de woning van den hoofdinspecteur hebben bereikt, valt Loekie met de deur in huis:

‘Ze hebben op Pappie geschoten’ roep ze triomfantelijk. ‘Maar Pappie heeft...’

‘Ja, hou je mond nu maar,’ valt Hart haar in de rede, die er al spijt van heeft, dat hij het grapje tegen den kellner in het bijzijn van zijn dochtertje heeft gemaakt. ‘Is er nog iemand voor me geweest?’

Zijn vrouw is niet zoo bar geschrokken. Ze weet, dat zijn vak veel risico meebrengt en kan ook nu weer tot haar vreugde constateeren, dat het goed is afgeloopen.

‘Behalve inspecteur van Santen is hier niemand geweest,’ luidt haar antwoord.

Dat had de hoofdinspecteur allerminst verwacht.

‘Van Santen?’ vraagt hij langzaam. ‘En wat had hij te vertellen?’

‘Hij vroeg, of je vanmiddag om drie uur even bij den commissaris kon komen.’

‘Anders niet?’

‘Vijf minuten later kwam hij nog eens terug, om het pakje te halen, dat je voor hem had klaargelegd.’

‘Welk pakje?’

‘Dat weet ik ook niet. Ik kon nergens een pakje vinden. We hebben zelfs in je werkkamer gezocht.’

‘Wie - wij?’

‘Toen ik niets kon vinden, heb ik hem boven geroepen. Maar hij vond het ook niet en is toen maar

[pagina 29]
[p. 29]

weggegaan. Ik wist overigens niet, dat hij zoo een dandy was.’

‘Van Santen - een dandy? Dat is me ook nog nooit opgevallen,’ zegt Hart. ‘Zag hij er dan zoo dandy-achtig uit?’

‘Hij had tenminste bij dit warme weer nog lichte grijze handschoenen aan.’

‘Bij zijn eerste bezoek ook?’ vraagt de hoofdinspecteur onmiddellijk.

Zijn vrouw denkt even na en zegt dan:

‘Dat zou ik niet met zekerheid durven te zeggen. Ik heb hem toen maar even gezien.’

‘Ja, ja,’ knikt Hart. De zaak is hem thans duidelijk.

‘Ik heb honger,’ onderbreekt Loekie zijn gedachtengang en hij zegt glimlachend:

‘We komen direct hoor. Hans, ga je even mee naar boven? Ik moet je iets laten zien.’

Op zijn werkkamer aangekomen loopt hij naar zijn bureau en maakt het mahoniehouten kistje open. Hij denkt, dat het leeg is, maar hierin vergist hij zich. De revolver ligt er inderdaad niet meer in, maar wel een velletje papier.

Hij leest:

‘Wanneer U dit ziet, zult U onze eerste waarschuwing reeds ontvangen hebben. Het is ook onze laatste. Wanneer U ons niet met rust laat, zal Uw dochtertje ontvoerd worden. Wij zullen doen, wat wij ons voorgenomen hebben en laten ons niet dwarsboomen. Daarvoor hebwij te veel pleizier in ons vak.
The Merrymakers.’
[pagina 30]
[p. 30]

Zwijgend kijken de twee vrienden elkaar aan. Eindelijk zegt Bonnema:

‘Als dit soms een grap moet verbeelden, dan...’

Maar de hoofdinspecteur valt hem in de rede.

‘Dit is geen grapje, Hans. Dat hebben ze zooeven al bewezen. Ze zeggen, dat ze pleizier in hun vak hebben. Dat heb ik toevallig ook - het kan dus een lollige boel worden. Maar als ze het ooit in hun hoofd zouden halen, hun bedreiging tegenover Loekie ten uitvoer te brengen, dan moge de hemel hen bijstaan.’

‘Hetgeen ik betwijfel,’ meent Bonnema. ‘Overigens ben ik er van overtuigd, dat het heele briefje niets dan bluf is. Wat denk jij er eigenlijk van?’

Maar Hart schudt het hoofd.

‘Ik hoop, dat je gelijk hebt. Maar ik betwijfel het. Waarschijnlijk zit de gangsterbende er achter, waarover ik je vanmorgen al gesproken heb. Enfin, we zullen zien.’

 

's Middags om drie uur laat de hoofdinspecteur zich bij commissaris Van der Hoek aandienen en wordt door dezen onmiddellijk ontvangen.

Van der Hoek heeft veel met den hoofdinspecteur op en is er in hooge mate verantwoordelijk voor, dat Hart betrekkelijk snel promotie heeft gemaakt. En hij heeft zich niet in den man vergist. Hart is wat je noemt een ‘kei’.

Maar nu is den commissaris iets ter oore gekomen, dat hem toch wat al te fantastisch lijkt. Hij zou het zelfs belachelijk hebben gevonden, wanneer het nieuws niet van Hart afkomstig ware geweest.

[pagina 31]
[p. 31]

Na de begroeting vraagt Hart:

‘Heeft U een prettige vacantie gehad, commissaris?’

‘Dank U, Hart. Ik heb me uitstekend geamuseerd. En nu ik weer terug ben, doet U blijkbaar Uw best, mijn pleizier zoo gauw mogelijk te bederven.’

De hoofdinspecteur glimlacht even, want hij weet, waar de commissaris heen wil. Maar hij vraagt doodonschuldig:

‘Ik zou Uw pleizier willen bederven? Ik begrijp niet, wat U bedoelt, commissaris.’

‘O nee? U bent toch anders niet zoo traag van begrip. U moest verhaaltjes gaan schrijven in den trant van “Ali Baba en de vijftig roovers.” Want..’

‘Veertig,’ valt Hart hem in de rede.

‘Als U het geschreven had, zouden het er minstens vijftig geweest zijn,’ zegt de commissaris grimmig. ‘En vertelt U mij nu maar 's dat gangstersprookje.’

‘O, bedoelde U dat?’, vraagt de hoofdinspecteur quasi verbaasd. ‘Dat sprookje... is werkelijkheid. Ik ben vandaag nog iets nieuws te weten gekomen. Ik ken nu de naam van de bende.’

‘Prachtig! En hoe noemen ze zich? De Zwarte Hand of de Bloeddorstige Wrekers?’

‘Niet bepaald. De naam klinkt heel onschuldig. Ze noemen zich “The Merrymakers.” Hoe vindt U dat?’

‘O, 'n jazzband?’ is het op verachtelijken toon gegeven antwoord. ‘Met zoo'n krankzinnige slag-

[pagina 32]
[p. 32]

werker, die zijn trommelstokken door de lucht slingert?’

‘Vanmorgen heeft hij zelfs kogels door de lucht geslingerd. Dat wil zeggen: één kogel, en die kwam onaangenaam dicht bij mijn hoofd terecht. Maar zooals U tot Uw vreugde zult kunnen constateeren: ik leef nog.’

De commissaris laat nu zijn spottenden toon varen, want hij begint te begrijpen, dat de zaak inderdaad niet zoo onschuldig is als hij gedacht had.

‘Vertelt U maar op, Hart. Ik luister.’

'n Kwartier later zegt hij:

‘Hoe is het mogelijk? Hier in Holland en dan nog wel in Deventer? Hoe verklaart U overigens die geschiedenis met inspecteur van Santen? 'n Dubbelganger, hè?’

‘Tenminste de tweede keer. Mijn vrouw heeft hem pas een paar maal gezien en kent hem dus niet zoo goed. In elk geval had de man zich goed gegrimeerd. Het was een verduiveld brutaal stukje.’

De commissaris knikt peinzend.

‘En?’ vraagt hij.

‘Heb ik volmacht, commissaris?’

‘Natuurlijk.’

‘Dank U.’

En na dit onderhoud begint een gevecht op leven en dood tusschen den hoofdinspecteur en ‘the Merrymakers.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken