Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Eén jaar maximumstraf (1940)

Informatie terzijde

Titelpagina van Eén jaar maximumstraf
Afbeelding van Eén jaar maximumstrafToon afbeelding van titelpagina van Eén jaar maximumstraf

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.83 MB)

Scans (4.34 MB)

ebook (3.00 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
detective


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Eén jaar maximumstraf

(1940)–André Weber–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 165]
[p. 165]

Hoofdstuk XXI.

Verbluft kijken de twee politiemannen elkaar aan.

Dan zegt Hart:

‘We moeten toegeven, dat hij zin voor humor heeft.’

‘En dat hij over een buitengewone koelbloedigheid beschikt’, vult Mander aan. ‘Hij weet, dat we hem vlak op de hielen zitten en schrijft desondanks nog rustig een briefje.’

‘Het was een goed idee van jou, om de benzinetank leeg te laten loopen. Te voet kan hij niet ver komen. We zullen nu even naar mijn chauffeur gaan. Als hij tenminste inmiddels niet is doodgeschoten en de auto verdwenen is.’

Maar dit is niet het geval.

De wagen staat nog op dezelfde plaats en de chauffeur is springlevend.

De hoofdinspecteur is kennelijk opgelucht en geeft verschillende instructies, waarna de chauffeur zijn auto keert en in zijn bekende halsbrekende tempo verdwijnt.

‘Wij kunnen hier voorloopig niets meer doen’,

[pagina 166]
[p. 166]

merkt Hart op. ‘Ik heb opdracht gegeven, deze bosschen in een wijden kring af te zetten en met politiehonden te doorzoeken. Ik geloof niet, dat de gezochte ons nu nog kan ontsnappen. Als de chauffeur deze boodschap heeft doorgegeven, zal hij hierheen terugkeeren, om ons af te halen. En nu zullen we eens gaan hooren, wat onze jeugdige geliefden te vertellen hebben.’

‘Als ze daar tenminste tijd voor hebben’ luidt het sceptische commentaar van inspecteur Mander, terwijl ze naar het gewezen hoofdkwartier van den bendeleider terugkeeren.

Miep en Kees hebben ergens twee stoelen vandaan gehaald en zitten op het grasveld naast het huis met elkaar te praten.

‘Je ziet gelukkig niet zoo bleek meer’, roept inspecteur Mander vroolijk en wijst op de roode gezichten van het tweetal. ‘Nou, mijnheer Martens, U heeft er toch niet heelemaal naast geschoten. Maar vertelt U es, wat er precies gebeurd is.’

‘Dat is gauw verteld. Toen ik ongeveer tien minuten had gewacht, zag ik plotseling een man om den hoek van het huis rennen en mijn kant uitkomen. Naar Uw beschrijving te oordeelen was het de man, dien U zocht en ik stapte manmoedig naar voren, hief mijn revolver op en brulde: Handen omhoog! Ik was er van overtuigd en hoopte ook hartgrondig, dat hij onmiddellijk zou gehoorzamen, maar hij dacht er blijkbaar heel anders over. In een ommezien had hij een revolver te voorschijn gehaald en toen dacht ik aan Uw woorden: Schiet hem desnoods neer. Ik mikte op zijn beenen, haalde

[pagina 167]
[p. 167]

de trekker over en... verder weet ik me niets meer te herinneren.’

‘Dan heb je hem dus in een van zijn beenen geraakt, Martens’, knikt inspecteur Mander, die nu al weer lang genoeg ‘mijnheer’ en ‘U’ heeft gezegd. ‘We konden zijn bloedsporen tot aan zijn auto volgen. Daar hielden ze op. Dus heeft hij zijn wond daar waarschijnlijk verbonden.’

‘Dan heb ik hem toch niet goed geraakt’, zegt Kees Martens spijtig, ‘anders had hij niet meer kunnen loopen. Maar ja, ik heb nog nooit op een mensch geschoten en daarom...’

‘En het is te hopen, dat U het nooit meer hoeft te doen’, valt hoofdinspecteur Hart hem in de rede. ‘U heeft in elk geval moedig aan de bevrijding van Uw meisje meegeholpen en daarvoor bent U uiteindelijk meegegaan. - En juffrouw Veldmans, wat heeft U allemaal beleefd, sinds U vanmorgen om zeven uur met Hermans in de auto stapte. En onder welk voorwendsel heeft hij U eigenlijk meegekregen?’

‘Och, dat was tamelijk eenvoudig. Kees heeft me zooeven verteld, dat mijn vroegere patroon een berucht misdadiger is, maar dat wist ik vanmorgen nog niet. Toen ik gisteren zooals gewoonlijk om vijf uur weg ging, zei hij, dat ik pas Maandagmorgen terug hoefde te komen, omdat hij Zaterdag niet aanwezig was.’

‘Is U daar gisteren nog iets opgevallen?’ valt de hoofdinspecteur haar in de rede.

‘Hij was den heelen dag erg verstrooid en zag er slecht uit. Ik vroeg hem nog, of hij ziek was. En toen

[pagina 168]
[p. 168]

ik de deur uitging, kwam er net een soort operazanger binnen. Maar dat zal dan wel een medeplichtige van hem zijn geweest.’

Hier krijgt Hart het op zijn zenuwen.

Hij moet zoo onbedaarlijk lachen, dat Miep bang wordt, dat hij zal stikken en hem op den rug klopt. Met het succes, dat het lachen overgaat in een ontzettende hoestbui.

Maar ook die gaat voorbij en de hoofdinspecteur steunt, terwijl hij de tranen uit zijn oogen veegt:

‘Heb je het gehoord, Mander? Daar gaat je reputatie.’

Miep kijkt verbaasd van den een naar den ander, tot de Zutphensche inspecteur plechtig verklaart:

‘Juffrouw Veldmans, die operazanger en medeplichtige was ik.’

Miep kijkt hem een beetje verlegen aan, maar de inspecteur is heelemaal niet beleedigd en grinnikt:

‘In elk geval heeft U me niet voor een inspecteur van politie gehouden en dat is de hoofdzaak’.

Na dit incident vervolgt Miep Veldmans haar verhaal:

‘Vanmorgen om kwart voor zeven werd er bij me gebeld. Ik trok een peignoir aan en ging naar beneden, ofschoon ik er van overtuigd was, dat het niet voor mij bestemd was. Tot mijn groote verbazing stond mijnheer Hermans voor de deur en vroeg, of ik onmiddellijk met hem mee naar Zutphen wilde gaan. ‘Het is voor mij van het grootste belang’, zei hij. ‘Ik zal wel in de auto op U wachten.’ Hij wachtte mijn antwoord niet af en ik zag hem

[pagina 169]
[p. 169]

in een afgetakelde Fordwagen stappen, die voor de deur stond.

‘Ik koesterde niet het minste wantrouwen, kleedde me vlug aan en zat een kwartier later naast hem. ‘U moet noodzakelijk een paar belangrijke brieven voor me typen’, zei hij kort. ‘Het zal hoogstens een uur duren. Dan breng ik U met den wagen weer naar huis. We hoeven niet heelemaal naar Zutphen te gaan, want ik heb 'n zomerhuisje in de Gorsselsche bosschen en daar heb ik ook 'n schrijfmachine.’ Inmiddels waren we weggereden en het viel me op, dat hij ontzettend snel reed. Ik maakte daar nog een opmerking over, maar hij gaf geen antwoord en bleef in het zelfde hooge tempo doorrijden. Gelukkig waren de wegen op het vroege uur nog stil en we kwamen bijna niemand tegen.

‘Even voorbij Gorssel zwenkte hij linksaf. Hier minderde hij eindelijk vaart, maar dat moest wel, want de weg was smal en hobbelig. Na 'n minuut of tien op dezen zijweg te hebben gereden, stopte hij en zei: “Verder moeten we te voet gaan. Het is maar een paar minuten loopen.” Hij hielp me bij het uitstappen en ik voelde, dat zijn handen koortsachtig heet waren. Maar verder was hij heel gewoon en toen we bij dit huis kwamen en hij zei: “Hier is het”, koesterde ik nog geen argwaan. Ik vond het alleen een aardsleelijk oud gebouw, maar de omgeving was prachtig en misschien was het van binnen erg gezellig.’

Miep zwijgt even en Kees Martens, die het verhaal al gehoord heeft en weet, dat nu het onaange-

[pagina 170]
[p. 170]

naamste gedeelte komt, drukt haar bemoedigend de hand.

‘Hij deed de deur open’, gaat ze verder, ‘en liet me voor hem naar binnen gaan. Toen ik in de kale, muffige gang stond, aarzelde ik voor de eerste maal. Maar hij zei rustig: “Rechtuit, juffrouw Veldmans” en ik liep door. Toen hij aan het einde van de gang weer een deur opende en mij beduidde, de trap af te gaan, werd ik mij opeens van een naderend gevaar bewust, maar hij liep vlak achter mij en ik had geen keus. Beneden gekomen knipte hij het licht aan en toen ik de leege ruimte zag, wist ik, dat ik in een val was geloopen. Maar ik had nog geen flauw idee, wat hij van plan was.’

Opnieuw onderbreekt ze haar verhaal en verzoekt Kees Martens een glas water voor haar te halen.

‘Beneden in den kelder is een waterkraan en er zal ook wel ergens een glas staan.’

Kees snelt het huis binnen en blijft een eeuwigen tijd weg. Als hij eindelijk weer verschijnt, draagt hij voorzichtig een kopje zonder oor en annonceert triomfantelijk:

‘Ik had het zóó! 'n Kwestie van speurderstalent. Ik denk, dat ik ook maar bij de politie ga.’

‘Laat die kwajongen maar kletsen, juffrouw Veldmans’, zegt de hoofdinspecteur. ‘We zijn nieuwsgierig, wat er verder gebeurd is.’

Miep drinkt haar kopje leeg en begint aan het laatste gedeelte van haar verhaal.

‘De rest is gauw verteld - en dat is maar goed ook. Hij vertelde me zonder omwegen, dat hij een

[pagina 171]
[p. 171]

misdadiger was en dat de politie van geheel Holland naar hem zocht. Dat hij van plan was, naar het buitenland te vluchten en dat hij alle noodige voorbereidingen reeds had getroffen. “Ik moet nog even naar huis, om het een en ander te halen”, ging hij voort. “Het zal wel door de politie bewaakt worden, maar daar ben ik niet bang voor. Gisteren werd heel Deventer bewaakt, en tóch ben ik binnengekomen. Die brave hoofdinspecteur moest eens weten, hoe ik dat gedaan heb.” En hierbij lacht hij zelfvoldaan.’

‘Dat zou ik inderdaad graag weten’, merkt Hart hier op. ‘Heeft hij het niet verteld?’

‘Neen. En toen kwam het ergste. Hij vroeg me, of ik met hem mee wilde gaan. In hartstochtelijke bewoordingen verklaarde hij, dat hij me liefhad. - Daar was ik al eenigen tijd bang voor, zooals ik den hoofdinspecteur trouwens een paar dagen geleden al heb verteld. - Hij sprak zoowat een kwartier lang achter elkaar door en al dien tijd waren mijn hersens koortsachtig aan het werk, om een uitweg te vinden. Toen hij eindelijk zweeg en me vol verwachting aankeek, had ik een besluit genomen. Ik zei hem, dat dit allemaal erg onverwacht kwam en ik er eerst rijpelijk over na moest denken. Ik probeerde door te laten schemeren, dat ook hij mij niet onverschillig was, en hij scheen me te gelooven. Hij zei: “Ik moet nu eerst even weg en dan zullen we wel verder praten.” Toen bracht hij me naar het kamertje, waar U mij gevonden heeft. Daar stond een veldbed en hij zei: “Gaat U maar 'n uurtje rusten, want U bent vroeg op geweest.” Daarna

[pagina 172]
[p. 172]

vertrok hij. Zooals ik al gevreesd had, was de deur afgesloten en nu kon ik alleen maar hopen, dat men mij hier zou vinden. Ik hoorde Hermans later terugkomen en in de kamer boven mij stommelen, maar ik heb hem gelukkig niet teruggezien. Toen bent U gekomen - en dit is alles.’

‘Juffrouw Veldmans’, zegt de hoofdinspecteur met eerlijke bewondering, ‘U heeft zich kranig gehouden. Direct zal mijn chauffeur wel hier zijn en die zal U en Uw verloofde in een kalm gangetje door de mooie omgeving naar huis brengen. Dan slapen jullie maar lekker uit en vergeet de heele geschiedenis zoo gauw mogelijk.’

‘'n Kalm gangetje is niet slecht’, merkt Kees Martens glimlachend op. ‘Onder de honderd kilometer per uur kan die chauffeur van U, geloof ik, niet rijden.’

‘Nou moet je niet nog praatjes hebben, jongeman’, wijst inspecteur Mander hem terecht, ‘anders breng ik je meisje naar huis en jij kunt op je groote platvoeten gaan loopen.’

Martens kijkt naar de geweldige voeten van den reusachtige inspecteur en zegt grijnzend:

‘Dat is lef’.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken