Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Eén jaar maximumstraf (1940)

Informatie terzijde

Titelpagina van Eén jaar maximumstraf
Afbeelding van Eén jaar maximumstrafToon afbeelding van titelpagina van Eén jaar maximumstraf

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.83 MB)

Scans (4.34 MB)

ebook (3.00 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
detective


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Eén jaar maximumstraf

(1940)–André Weber–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 158]
[p. 158]

Hoofdstuk XX.

Als Mander zich bij den hoofdinspecteur heeft gevoegd, sluit hij de deur zoo geruischloos mogelijk en de twee beambten sluipen voorzichtig verder.

Hart besluit eerst den kelder te onderzoeken, want dit ljkt hem de meest waarschiinlijke schuilplaats.

De deur aan het einde van de gang is nu echter gesloten en weer komt de looper er aan te pas. Het moet echter uiterst voorzichtig gebeuren, want het geringste geluid kan hen verraden.

De hoofdinspecteur blijkt echter een model-inbreker te zijn, want als nog geen twee minuten later de deur centimeter voor centimeter opengaat, heeft Mander, die doodstil stond te wachten, niet het minste geluid gehoord.

Eindelijk is de deur ver genoeg open en voetje voor voetje dalen ze de trap af, waar zich, zooals de hoofdinspecteur zich herinnert, een tweede deur bevindt.

Deze staat open en het vertrek er achter ligt in het donker. Er is geen geluid te hooren en terwijl Hart met zijn hand langs de muur tast, om den schake-

[pagina 159]
[p. 159]

laar van het licht te vinden, begint hij te vreezen, dat zij een vergeefschen tocht hebben gemaakt.

Eindelijk heeft hij het knopje gevonden en het licht aangedraaid.

Er is niemand te bekennen!

Inspecteur Mander is eveneens binnengekomen en wil iets gaan zeggen, als Hart een vinger op de lippen legt.

Ingespannen luisteren de twee beambten en dan hooren ze het duidelijk:

Een zacht gekraak.

Het schijnt achter een deur vandaan te komen, die zich aan de andere zijde van het vertrek bevindt.

Ze hooren het nu heel duidelijk, maar als ze de deur bereiken, komen ze tot de ontdekking, dat deze stevig op slot is.

Ondanks zijn groote handigheid kan de hoofdinspecteur haar niet open krijgen, te meer, waar hij zijn uiterste best moet doen, elk gerucht te vermijden.

Op dit oogenblik kijkt inspecteur Mander toevallig naar boven en redt hierdoor waarschijnlijk hun beider leven.

In de zoldering ziet hij een geopend luik, en een door woede verwrongen gelaat staart naar beneden. Maar hij ziet ook de hand met den revolver, die op hen gericht is, en zonder zich een oogenblik te bedenken, richt hij zijn eigen wapen op den aanvaller.

Maar deze wacht het schot niet af.

Voordat de inspecteur heeft geschoten, wordt het luik dichtgegooid en ze hooren haastige voetstappen boven zich.

[pagina 160]
[p. 160]

‘Blijf hier!’ schreewt de hoofdinspecteur. ‘Ik zal zien, hem boven te pakken te krijgen.’

En hij rent de trap weer op, terwijl Mander met de revolver in de vuist beneden de wacht houdt.

Hij stormt een kamer binnen, die boven den kelder moet liggen, maar het vertrek is leeg.

Een raam staat wijd open en daar de man onmogelijk den tijd kan hebben gehad, ergens anders heen te gaan, moet hij door het venstergevlucht zijn.

De hoofdinspecteur neemt denzelfden weg, want het raam ligt aan den achterkant van het huis, terwijl Kees Martens aan den voorkant op wacht staat. De kans is dus groot, dat de man hun op het laatste oogenblik toch nog ontsnapt.

Nauwelijks staat hij buiten, og hij hoort twee revolverschoten vlak na elkaar.

Ze komen van den voorkant van het huis en Hart snelt er heen. Op den plaats, waar ze Kees Martens hebben achtergelaten, ligt een roerlooze gedaante. De ‘scherpschutter’ heeft er dus blijkbaar toch naast geschoten, maar dit verwondert den hoofdinspecteur heelemaal niet. Er is een groot verschil tusschen het schieten op een schijf of op een mensch, temeer, wanneer deze laatste eveneens met een revolver gewapend is

Hij onderzoekt vluchtig de hoofdwond, die de jongeman in den strijd heeft opgeloopen en constateert, dat het maar een schamschot is. Maar hij kan het toch niet over zijn hart verkrijgen, den jongen hier te laten liggen en besluit de achtervolging

[pagina 161]
[p. 161]

nog even uit te stellen en eerst den gewonde te verzorgen.

‘Je zult niet ver komen, kereltje’, bromt hij tusschen de tanden, ‘en je zondenregister wordt steeds langer.’ Daarna neemt hij Martens in zijn sterke armen en draagt hem zonder inspanning naar het huis, waar hij hem op het gras neerlegt.

In een wip heeft hij de voordeur weer open en loopt de gang in.

‘Mander!’ roept hij naar beneden. ‘Kom mij even helpen.’

De inspecteur stormt naar boven.

Hij heeft de revolver nog steeds in de hand en roept:

‘Wat is er gebeurd? Ik hoorde schieten, maar je had gezegd, dat ik beneden moest blijven.’

‘Had ik het maar niet gezegd’, is het spijtige antwoord van Hart. ‘Dan hadden we hem nu misschien gehad. En nu hebben we alleen maar een gewonde.’

‘Martens? Is het erg?’

‘Gelukkig niet. Help me even, hem naar binnen te dragen. Hij zal wel gauw weer bijkomen.’

Ze dragen den gewonde de eerste beste kamer binnen en leggen met hun zakdoeken een noodverband aan.

‘Ik geloof, dat we hem rustig even alleen kunnen laten’, zegt de hoofdinspecteur, nadat hij zijn jas heeft uitgetrokken en deze als provisorisch kussen onder het hoofd van Kees Martens heeft geschoven. ‘Ik geloof niet, dat Hermans - want het was ongetwijfeld Hermans - hier terug durft te komen. En als ik me niet vergis, hebben we voor dezen veelbe-

[pagina 162]
[p. 162]

lovenden jongen man, zoodra hij weer wakker wordt, een aardige verrassing in petto. Ga mee naar beneden.’

‘Ik denk het ook’, glimlacht Mander, terwijl hij hem naar beneden volgt.

Hart klopt nu op de deur, waarachter zij zooeven een geluid meenden te hooren.

‘Bent U daar, juffrouw Veldmans? Hier is hoofdinspecteur Hart.’

‘Ja’, klinkt een stem half huilend en half lachend. ‘Maar ik kan de deur niet openkrijgen.’

‘Dan zal ik het nog eens probeeren. Ik hoef nu niet meer zoo geruischloos te werk te gaan.’

Maar het lukt niet.

Het schijnt een ingewikkeld slot te zijn en eindelijk geeft de hoofdinspecteur zijn pogingen op.

‘Is de kamer groot genoeg, dat U naast de deur tegen den muur kunt gaan staan? Dan zal ik het slot er uit schieten.’

‘Ja, dat gaat best.’

‘Mooi zoo. Bent U klaar?’

‘Ja.’

Hij neemt zijn revolver, die naast Martens op den grond lag en waaruit een schot was gelost, en na twee schoten, die in den kelder als donderslagen klinken, is de deur open.

Miep rent naar buiten en terwijl de tranen langs haar bleeke wangen loopen, vliegt ze den hoofdinspecteur om den hals en zoent hem op beide wangen.

Dan wordt zij inspecteur Mander gewaar en deze wakkere beambte knikt bemoedigend.

[pagina 163]
[p. 163]

‘Goed zoo, juffrouw. Maar ik heb ook meegeholpen.’

Waarna ook hij zijn deel krijgt.

‘En eer U ons nu gaat vertellen, wat U heeft meegemaakt’, stelt de hoofdinspecteur voor, ‘zullen we naar boven gaan. Er is namelijk nog een vechtersbaas bij geweest, en U zult hem ook wel willen bedanken. Hij heeft een wondje aan zijn hoofd, maar het is niet gevaarlijk. Gaat U maar mee. Hier, deze trap op.’

In de gang gekomen opent Hart de deur van de kamer, waar ze Kees Martens hebben achtergelaten.

Zooals hij verwacht had, is de gewonde inmiddels bijgekomen. Hij zit overeind en kijkt 'n beetje suffig voor zich uit.

‘Hier is bezoek voor U’, zegt Hart en trekt Miep Veldmans de kamer in. ‘Wij komen dadelijk terug.’

Hij laat de gelukkige jongelui alleen en glimlacht tegen Mander.

‘In elk geval zijn we niet heelemaal voor niets gekomen. We zullen nu buiten gaan kijken, of we iets wijzer kunnen worden. Martens heeft ook geschoten en misschien heeft hij den vluchteling wel geraakt.’

Ze zoeken nauwkeurig de omgeving at en reeds na enkele oogenblikken vinden ze wat ze zoeken.

Bloedsporen!

‘Dan heb ik den “scherpschutter” toch onrecht gedaan,’ grinnikt de hoofdinspecteur. ‘Hij heeft zijn mannetje wel degelijk geraakt. Ik geloof wel, dat ik weet, waar die sporen heen zullen leiden.’

[pagina 164]
[p. 164]

‘Naar zijn auto, hè?’

Hart knikt.

En inderdaad.

De bloedsporen leiden in een rechte lijn naar de plek, waar de Fordwagen nog steeds staat.

En ook zonder die sporen zouden ze weten, dat de gezochte hier is geweest.

Want op een der portierraampjes is een briefje geplakt en de twee beambten lezen:

‘Bulletin nummer 2
Net te laat, hoofdinspecteur!’

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken