Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Eén jaar maximumstraf (1940)

Informatie terzijde

Titelpagina van Eén jaar maximumstraf
Afbeelding van Eén jaar maximumstrafToon afbeelding van titelpagina van Eén jaar maximumstraf

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.83 MB)

Scans (4.34 MB)

ebook (3.00 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
detective


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Eén jaar maximumstraf

(1940)–André Weber–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 150]
[p. 150]

Hoofdstuk XIX.

‘Gaat U inspecteur Mander even halen’, zegt de hoofdinspecter grimmig tegen Martens, terwijl hij de touwen begint los te snijden. ‘Ik denk wel, dat dit “een van zijn beste rechercheurs” is.’

Weldra is de man vrij en ook de prop uit zijn mond verwijderd. Hij is totaal versuft en de hoofdinspecteur gaat op zoek naar iets opwekkends.

In een klein kastje vindt hij een paar flesschen, waaronder één met cognac. Nadat de man een paar slokken heeft gedronken, haalt hij diep adem en komt 'n beetje bij.

Zijn bleeke gezicht wordt plotseling door een fel rood gekleurd, als hij inspecteur Mander binnen ziet komen. Hij weet, dat hij de kans had, om den misdadiger te grijpen en dat hij hopeloos gefaald heeft. Hij weet ook, dat de inspecteur altijd een groot vertrouwen in hem stelt en dat hij dit vertrouwen leelijk heeft beschaamd. Werktuigelijk grijpt hij naar de flesch en neemt nog een slok cognac.

De hoofdinspecteur moet op zijn lippen bijten, om niet te lachen, en Manders zegt vermanend:

[pagina 151]
[p. 151]

‘Wat zie ik daar, de Harder? Ben je 's morgens om elf uur al aan de cognac?’

De rechercheur stamelt een paar onverstaanbare woorden en Mander vervolgt:

‘Vertel nou maar es vlug, wat hier gebeurd is.’ Het is een kort verhaal.

‘Ik zat hier om 'n uur of acht te lezen, toen ik achter mij een gerucht meende te hooren. Ik wilde me omdraaien, maar op het zelfde oogenblik werd een lap met chloroform tegen mijn neus gedrukt en daar ging ik. Toen ik weer bij bewustzijn kwam, was ik alleen en zat ik aan de stoel vastgebonden. Dat is alles. Als er ooit een grootere stommeling, een...’

Maar de inspecteur slaat hem bemoedigend op den schouder en zegt gemoedelijk:

‘Trek 't je maar niet zoo erg aan, de Harder. Hij heeft er gisteren kans toe gezien, den hoofdinspecteur en mezelf in de luren te leggen. Ik had je hier niet alleen mogen laten, maar ik heb er geen oogenblik aan gedacht, dat die brutale vent hier terug zou komen. Bel maar even naar het bureau, dat ze twee man hierheen sturen. Zoodra ze er zijn, kun je naar huis gaan en op je verhaal komen. - De vogel is dus gevlogen, Hart. Wat doen we nu?’

‘Daar zit ik juist over te piekeren’, antwoordt de hoofdinspecteur. ‘Hij heeft een voorsprong van bijna drie uur, en dat is een heeleboel. Practisch gesproken kan hij het land niet verlaten, want ik heb alle grensposten laten waarschuwen. Maar we hebben gezien, dat die knaap tot alles in staat is. En daar denk ik op eens aan iets! Het is best moge-

[pagina 152]
[p. 152]

lijk, juist omdat hij zoo brutaal is. Ik zal Deventer even bellen.’

Maar het politiebureau is in gesprek.

‘'n Mooie zaak hebben jullie’, zegt inspecteur Mander. ‘Wij zijn hier nooit in gesprek.’

Hart. grinnikt en draait het nummer opnieuw. Het is vrij en van Santen meldt zich.

‘Je spreekt met Hart. Wordt het huis, waar we mijn dochter indertijd gevonden hebben, nog steeds bewaakt? Ik geloof het niet, wel?’

‘Neen, hoofdinspecteur. U heeft zelf twee dagen geleden order gegeven, om die bewaking op te heffen.’

‘Dat dacht ik al. Merci. Is er nog nieuws? - Ja? - Dan was hij er dus toch bij en heeft kans gezien te ontsnappen. Ik weet nog niet wanneer ik terug kom. Tot ziens.’

Hij legt den hoorn neer en zegt tegen Mander:

‘De juwelier heeft zooeven opgegeven, dat hij nog een paar buitengewoon kostbare steenen mist, tot een gezamenlijke waarde van ongeveer vijftien duizend gulden. Het is dus zoo goed als zeker, dat Hermans er wel degelijk bij was. Enfin, hij had het ook beloofd. Ik ga nu naar Gorssel. Heb je zin om mee te gaan, Mander? Ik kan best een mannetje gebruiken.’

‘Natuurlijk ga ik mee. Ik heb je al gezegd, dat hier toch niks te beleven is.’

‘Ik veronderstel, dat rechercheur de Harder er anders over denkt’, merkt de hoofdinspecteur glimlachend op.

Er wordt gebeld.

[pagina 153]
[p. 153]

Twee beambten in burger komen binnen en Mander drukt hun op het hart, uiterst voorzichtig te zijn.

‘Kun je alleen naar huis gaan, de Harder?’ vraagt hij nog. ‘Want we hebben haast.’

‘Dat gaat best, inspecteur. Over een uurtje ben ik weer heelemaal in orde.’

‘Willen we dan maar opstappen?’

Hart knikt en weldra zit het drietal weer in de auto, die in de richting Deventer voortstuift.

Martens heeft nog nooit zoo'n opwindenden dag meegemaakt en is nieuwsgierig, of de hoofdinspecteur ook nu weer gelijk heeft.

En zoo ja, dan hoopt hij in den grond van zijn hart, dat ze dezen keer niet te laat komen.

Hoofdinspecteur Hart zit eveneens in diep gepeins verzonken en spreekt gedurende den rit geen woord.

Hij is er vast van overtuigd, dat Hermans hem niet meer kan ontsnappen, maar hij blijft zich over het lot van Miep Veldmans ongerust maken. Hij weet beter dan wie ook, waartoe de man in staat is, en wanneer hij zich in het nauw gedreven voelt, zal hij op z'n gevaarlijkst zijn en voor geen enkele misdaad terug deinzen.

De sombere gedachten van den hoofdinspecteur passen in het geheel niet bij het weer, want het is een stralende zomerdag en hier en daar ziet men reeds groepjes fietsers die van een heerlijk ‘weekend’ hopen te genieten en met verbazing de auto nastaren, die in een razend tempo voorbijschiet.

‘Dat moeten natuurliefhebbers voorstellen’, zegt

[pagina 154]
[p. 154]

menigeen hoofdschuddend. ‘Straks zitten ze tegen een boom.’

Maar zoover komt het niet.

Safe als altijd bestuurt de chauffeur zijn wagen en weldra zijn ze in de buurt van Gorssel.

Hart heeft den vorigen keer ontdekt, dat hij geen uren behoeft te loopen, maar dat de auto tot dicht bij het bewuste huis kan komen. Bij een zijweg slaan ze rechtsaf en beginnen nu langzamer te rijden.

De hoofdinspecteur, die naast den chauffeur is gaan zitten, kijkt scherp voor zich uit, want het is lang niet uitgesloten, dat ze vanmorgen, toen ze op weg naar Zutphen waren, de auto met de gezochten gepasseerd zijn.

En dat risico wil hij niet nogmaals loopen.

Hij geeft den chauffeur een teeken om te stoppen en zegt:

‘Hier zullen we uitstappen. Het is nu nog 'n tien minuten loopen en we kunnen niet voorzichtig genoeg te werk gaan. Jij blijft hier op ons wachten, chauffeur.’

‘Mag ik niet mee?’ vraagt de chauffeur teleurgesteld, want hij houdt wel van een knokpartijtje, maar Hart vindt het beter, dat iemand bij de auto blijft.

‘Als hij ons mocht ontsnappen, zou de mogelijkheid bestaan, dat hij er met onzen eigen wagen van doorgaat. Kijk maar goed uit, want we hebben met een gevaarlijk heerschap te doen.’

Hart, Mander en Martens zijn inmiddels uitgestapt en ze verlaten nu den weg, om onder de beschutting der boomen verder te gaan. Kees Martens vindt het ‘reuze’ en voelt zich als een Indiaan op

[pagina 155]
[p. 155]

het oorlogspad. Dit gevoel wordt nog verhoogd, als de hoofdinspecteur hem vraagt, of hij met een revolver om kan gaan.

‘Nou, en óf!’ zegt hij trotsch. ‘Ik heb het geleerd, toen ik onder dienst was, en ze noemden me zelfs den scherpschutter.’

Hart overhandigt hem zijn browning met de vermaning:

‘Maar wees een beetje voorzichtig en schiet niet in mijn rug, scherpschutter.’

Ze nemen nu de grootste voorzichtigheid in acht, want ze zijn in de onmiddellijke nabijheid van het gezochte gebouw.

Plotseling wijst de hoofdinspecteur naar rechts.

Op een open plek staat een oude Fordwagen.

‘Het begint er aardig op te lijken, dat je weer gelijk hebt, Hart’, fluistert inspecteur Mander. ‘Ik zal de benzinetank even leeg laten loopen, dan kan hij met die kar tenminste niet vluchten.’

Hart knikt toestemmend en enkele oogenblikken later is de auto voorloopig onklaar gemaakt.

Dan wordt de tocht voortgezet.

Weldra zien ze het huis door de boomen schemeren en houden halt, om een plan de campagne op te maken.

‘We zullen aannemen, dat hij aanwezig is’, begint de hoofdinspecteur met gedempte stem: ‘De groote moeilijkheid is, dat hij juffrouw Veldmans waarschijnlijk in zijn macht heeft en wij moeten aan haar veiligheid denken. Wij moeten dus ook met schieten voorzichtig zijn. Ik zal ongezien bij de voordeur probeeren te komen en deze met mijn looper

[pagina 156]
[p. 156]

openmaken. Dat is niet moeilijk, ik heb 't al een keer gedaan. Zoodra ik binnen ben, moet jij me zoo voorzichtig mogelijk volgen, Mander. U blijft hier op den uitkijk staan, mijnheer Martens. Als het hem mocht gelukken, uit het huis te ontsnappen, moet U hem ten koste van alles tegenhouden. Desnoods schiet U hem neer, want als hij zijn kans krijgt, zal hij niet aarzelen, U naar de andere wereld te helpen. Alles goed begrepen? Dan zal ik maar beginnen.’

De hoofdinspecteur maakt een handig gebruik van de beschutting der boomen en struiken, terwijl hij het huis van terzijde nadert. Dan moet hij over een open gedeelte van ongeveer zes meter en met een paar groote sprongen staat hij bij den muur. Als een schaduw sluipt hij om het huis en hopende, dat niemand hem ontdekt heeft, bereikt hij de voordeur.

Onder ademlooze spanning zien de twee achtergeblevenen hem een looper te voorschijn halen en aan het werk gaan.

Ze hoeven niet lang te wachten.

Reeds na enkele oogenblikken is de deur open en de hoofdinspecteur glijdt naar binnen.

‘Nu is het mijn beurt’, fluistert Mander. ‘Ik hoop maar, dat ik 't er net zoo goed afbreng, want ik geloof niet, dat iemand hem heeft kunnen zien. Denk er vooral om, dat je je kalmte bewaart en schiet alleen maar, als het noodzakelijk is.’

Martens knikt en kijkt den inspecteur na, die weldra eveneens in het huis is verdwenen.

Hij is een beetje zenuwachtig, maar hij denkt aan zijn meisje, dat daar binnen misschien gevangen gehouden wordt en neemt zich vast voor, niemand te

[pagina 157]
[p. 157]

laten ontsnappen, hetgeen natuurlijk een uitstekend besluit is.

Maar hij kan natuurlijk niet weten, dat een jacht op gevaarlijke misdadigers niet alleen daarin bestaat, dat men met een revolver gewapend in nonchalante houding tegen een boom leunt en daarbij gebiedend roept:

‘Handen omhoog!’

Het is voor zijn gemoedsrust ook maar beter, dat hij het niet weet.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken