Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Eén jaar maximumstraf (1940)

Informatie terzijde

Titelpagina van Eén jaar maximumstraf
Afbeelding van Eén jaar maximumstrafToon afbeelding van titelpagina van Eén jaar maximumstraf

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.83 MB)

Scans (4.34 MB)

ebook (3.00 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
detective


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Eén jaar maximumstraf

(1940)–André Weber–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 183]
[p. 183]

Hoofdstuk XXIII.

Den volgenden nacht liggen drie mannen bij het bewuste huis in het bosch op de loer.

Ze hebben zich in het struikgewas verscholen, dat aan den achterkant tot dicht aan het gebouwtje reikt, want volgens de verkregen inlichtingen moet de indringer via de achterdeur komen.

's Avonds is het reeds zachtjes gaan regenen en nu valt de regen in stroomen neer. Gelukkig hebben ze hun regenjassen en een deken om op te zitten bij zich, maar ze voelen zich toch verre van behaaglijk.

En het ergste is, dat ze niet durven te rooken.

Ze hebben thermosflesschen met heete koffie meegenomen en de noodige sandwiches, want ze weten hoegenaamd niet, op welk uur de nachtelijke bezoeker kan verschijnen.

Ergens in de verte slaat een kerkklok.

Het is drie uur.

Hoofdinspecteur Hart acht nu den tijd gekomen, om iets anders dan koffie te drinken en fluistert:

‘Moeten jullie een borreltje?’

‘Bravo!’ zegt Mander en ofschoon hij voor zijn doen zacht spreekt, vermaant Hart:

[pagina 184]
[p. 184]

‘Schreeuw niet zoo. Dat kunnen ze in Zutphen hooren.’

Dan haalt hij zijn veldflesch, die hij thuis met cognac gevuld heeft, te voorschijn, schroeft het bekertje er af en schenkt in.

Door de aanhoudende regen hebben ze het koud gekregen en de cognac doet nu goede diensten.

‘'n Soort centrale verwarming’, grinnikt Mander en een slapende vogel schrikt wakker en vliegt met veel geraas op.

‘Zou je die schreeuwleelijk niet vierendeelen’, zegt Hart nijdig en begint van den weeromstuit eveneens harder te spreken.

‘Als de heeren zoo doorgaan,’ merkt inspecteur van Santen beleefd op, ‘kunnen we evengoed een kaartje leggen.’

Hierna keert de rust weer en zwijgend zitten de drie beambten in de duisternis te staren.

Maar het geruisch van den regen op de bladeren der boomen is het eenige geluid dat zij hooren.

Geen sluipende voetstappen, geen geknars van een deur, die voorzichtig geopend wordt - niets.

Voor Mander is dit stilzitten heelemaal niets.

Hij schuifelt onrustig hen en weer en zegt ten slotte:

‘Zeg Hart, je bent een beste vent, maar heb je nog wat in die flesch of zit je die alleen leeg te drinken?’

De veldflesch komt weer te voorschijn en als ze allemaal een flinken slok genomen hebben, zegt de hoofdinspecteur:

‘Het is nu ongeveer vier uur. Over een half uur

[pagina 185]
[p. 185]

is het licht en dan moeten we verdwenen zijn. Het is natuurlijk niet zeker, dat hij elken nacht komt. Er zal niets anders opzitten, dan het morgen opnieuw te probeeren.’

‘Prettig vooruitzicht!’ mompelt Mander.

‘Je hoeft natuurlijk niet me te gaan.’

‘Klets niet. Het spreekt vanzelf, dat ik er bij wil zijn. Ik hoop alleen maar, dat het niet zoo giet.’

Voorzichtig krabbelen ze overeind.

Ze zijn koud en stijf en kunnen in het begin haast geen voet verzetten.

Maar ten slotte gaat het beter en ze spoeden zich naar de plaats, waar ze de auto hebben achtergelaten.

De hoofdinspecteur gaat achter het stuur zitten en zegt tegen van Santen:

‘We zullen eerst Mander naar huis brengen, want hij is de jongste en moet vroeg naar bed.’

Maar de ‘jongste’ zit achter in de auto reeds te slapen.

 

Voordat ze den volgenden avond het bosch intrekken, zegt de hoofdinspecteur:

‘We moeten natuurlijk met de mogelijkheid rekening houden, dat de gezochte door de voordeur naar binnen gaat. Dan zou hij rustig in en uit kunnen gaan, zonder dat we er iets van merkten.’

‘Zeer juist’, knikt Mander.

‘We moeten onzen strijdkrachten dus verdeelen. En aangezien we met ons drieën zijn, stel ik voor, dat èèn zich bij de voordeur posteert en twee bij de achterdeur.’

[pagina 186]
[p. 186]

‘Dat kan een leuke nacht voor den man worden, die in z'n eentje moet opletten. Willen we er om loten?’

‘Nee, Mander, neem jij de voorkant maar voor je rekening’, zegt Hart en voegt er grinnikend aan toe: ‘Dan heb je meteen geen gelegenheid meer, om “fluisterend” iets te zeggen’

Inspecteur Mander kijkt eerst een beetje zuur, maar dan krijgt hij plotseling een heerlijk visioen.

‘Uitstekend, lui!’ roept hij triomfantelijk. ‘We hadden gisteren afgesproken, dat ik voor een borreltje zou zorgen. Dat heb ik gedaan en nou krijgen jullie er lekker niks van.’

‘Dat is natuurlijk beroerd’, geeft de hoofdinspecteur onverschillig ten antwoord. ‘Maar ik heb dit plannetje vanmorgen al bedacht en heb zelf ook iets meegenomen.’

‘Ach stik vent!’ bromt Mander. ‘Met jou is niet te praten. Nou hoop ik maar één ding.’

‘En dat is?’

‘Dat vannacht die vent jou kant uitkomt en je 'n flinke tik op je dikke hoofd geeft.’

‘Pas jij maar op, dat je in het donker niet met je boerenhoofd tegen een boom oploopt.’

Nadat zij aldus hun vriendschappelijke gevoelens voor elkander hebben vertolkt, begeven ze zich op weg, om opnieuw hun post te betrekken en af te wachten.

Het is gelukkig droog, maar in de nabijheid van 't huis moeten ze heel voorzichtig verdergaan, want de maan schijnt helder en ze kunnen gemakkelijk gezien worden.

[pagina 187]
[p. 187]

Maar ook deze nacht gebeurt er niets.

Eentoonig gaan de uren voorbij.

De koffie wordt gedronken, de broodjes worden gegeten en tot slot: een paar slokken cognac.

Als Hart en van Santen zich tegen het aanbreken van den dag bij hun Zutphenschen collega voegen, voert deze juist een ontzettend gevecht tegen den slaap en hij is blij, dat het voor vannacht weer is afgeloopen.

‘Hart’, zegt hij geeuwend, ‘je bent een beste, brave jongen en je weet, hoe ik over jou capaciteiten denk, maar in dit geval vrees ik toch, dat je op een dwaalspoor bent. Ik zal het natuurlijk volhouden tot het bittere einde, maar af en toe moet ik me ook eens op het bureau laten zien, anders heb ik kans, dat ik op straat word gezet. Hè, wat hoor ik daar? 'n Schot!’

De anderen hebben het ook gehoord.

Nog 'n schot!

Het moet tamelijk dicht bij zijn en de drie mannen rennen de richting uit, waar de schoten vandaan kwamen.

Weldra krijgen ze een breede mannengestalte in het oog, die over iets gebukt staat.

Hij heeft hen blijkbaar niet hooren naderen.

De hoofdinspecteur trekt zijn revolver.

‘Handen omhoog!’

Als de weerlicht draait de man zich om.

Hij ziet de drie mannen, van wie èèn 'n revolver op hem gericht heeft en langzaam steekt hij zijn handen in de hoogte.

En dan zien ze ook het slachtoffer.

[pagina 188]
[p. 188]

Het is een jonge reebok.

De strooper staat met kwaadaardige oogen naar hen te kijken en vraagt zich blijkbaar af, wat die drie mannen hier op den vroegen ochtend in het bosch doen. Boschwachters zijn het in elk geval niet. Die kent hij allemaal veel te goed.

Misschien ook stroopers?

Maar hij wordt gauw uit den droom geholpen.

‘Dat had je zeker niet verwacht, hè?’ vraagt de hoofdinspecteur zoetsappig, terwijl hij het geweer van den man van den grond opraapt. ‘In het algemeen zal je hier op dit vroege uur geen politie tegenkomen, maar je hebt nu eenmaal menschen, die voor het ongeluk geboren zijn. En jij bent er blijkbaar één man. Wandel maar rustig voor ons uit. Dan zullen we je netjes bij den rijksveldwachter brengen. - Van Santen denk je, dat je het corpus delicti naar de auto kunt torsen. Anders zullen we elkaar wel aflossen.’

‘O, dat gaat best’, zegt van Santen en slingert de reebok over den schouder. ‘'t Is een lekker boutje’, voegt hij er een beetje spijtig aan toe, want hij eet graag wild.

Hart dreigt hem met den vinger.

‘Schaam je, van Santen. Zet alle booze plannen uit je hoofd, anders zal ik binnenkort mijn meest vertrouwden inspecteur moeten arresteeren. En nu - voorwaarts marsch!’

De optocht zet zich in beweging met den ongelukkigen strooper voorop.

Na een korte wandeling stappen ze in de auto en enkele oogenblikken later hebben ze den boos-

[pagina 189]
[p. 189]

doener en zijn slachtoffer bij den veldwachter in Gorssel afgeleverd, die grinnikend opmerkt:

‘Zoo netjes hebben ze me nog nooit een strooper thuisbezorgd. U wordt wel bedankt, heeren.’

Als ze weer in de auto zitten, vraagt inspecteur Mander met een tikje ironie:

‘En, mijne heeren, wat doen we na deze twee succesvolle nachten morgen? Gaan we weer?’

De hoofdinspecteur antwoordt glimlachend:

‘Dat weet ik nog niet zeker, beroepspessimist. Ga nou eerst maar met je luie lichaam naar bed. Morgen hoor je nog wel van mij. Ten minste, als je 's middags om een uur of twaalf al wakker bent.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken