Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D (1799-1801)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, DToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.09 MB)

Scans (456.28 MB)

ebook (5.81 MB)

XML (2.64 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D

(1799-1801)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Afloopen]

AFLOOPEN, onz. en bedr. w., ongelijkvl. Van het scheidbaar voorz. af en loopen: ik liep af, heb afgeloopen.

Onzijdig, met de hulpwoorden zijn en hebben. Naar beneden loopen: wij hebben den ganschen dag op - en afgeloopen, en wij zijn de trappen afgeloopen. Zie Inleid. bl. 144, 145. Het water loopt af - een schip la-

[pagina 152]
[p. 152]

ten afloopen, van de werf in het water laten loopen. Ten einde loopen, en daarom ophouden: het uurwerk is afgeloopen. Figuurlijk, van den tijd, ten einde gaan: totdat mijn proeftijd zal afgeloopen zijn - hij zag zijne jaren treurig afloopen. Eenen uitslag bekomen: de zaak is wel - naar wensch afgeloopen. Wij willen zien, hoe die aanslag zal afloopen. Ook met bijvoeging van met: hoe zal het nog met mij afloopen! - het zal haast met hem afgeloopen (hij zal haast aan zijn einde genaderd) zijn.

Bedrijvend, door loopen verslijten: zijne schoenen afloopen, het vel van zijne voeten afloopen. Door loopen afmatten: zich afloopen. Ook iemand afloopen: en loopt de vrijster af. Vond. Zich met geweld meester maken: een schip afloopen - het platte land afloopen, uitplunderen en verwoesten. Door loopen iets van iemand afwinnen, met den derden naamval des persoons; inzonderheid in de wedloopen en renspelen: ik heb hem den prijs afgeloopen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken