Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D (1799-1801)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, DToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.09 MB)

Scans (456.28 MB)

ebook (5.81 MB)

XML (2.64 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D

(1799-1801)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij


 

Inhoudsopgave

Voorberigt.

Voorberigt voor het tweede stuk.

Verklaring van eenige verkortingen.

Verbeteringen.

Inleiding, behelzende taalgronden, waarop dit woordenboek gebouwd is.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. [A]

[A]

[A]

[AA]

[Aafsch]

[Aafschelijk]

[Aagt]

[Aak]

[Aakse]

[Aakster]

[Aal]

[Aal]

[Aal]

[Aalbezie]

[Aalbezieboom]

[Aalgeer]

[Aalkaar]

[Aalkorf]

[Aallijk]

[Aalmoes]

[Aalmoezenier]

[Aalmoezeniershuis]

[Aaloud]

[Aaloudheid]

[Aalrijk]

[Aalshuid]

[Aalspeer]

[Aalsteek]

[Aalsteker]

[Aalsvel]

[Aam]

[Aamachtig]

[Aambeeld]

[Aambei]

[Aamborstig]

[Aamborstigheid]

[Aamechtig]

[Aamtogt]

[Aan]

[Aanademen]

[Aanbaffen]

[Aanbakken]

[Aanbaksel]

[Aanbaren]

[Aanbaring]

[Aanbassen]

[Aanbasser]

[Aanbeden]

[Aanbeeld]

[Aanbeeren]

[Aanbegin]

[Aanbehooren]

[Aanbei]

[Aanbelang]

[Aanbelangen]

[Aanbellen]

[Aanberg]

[Aanbesteden]

[Aanbesteder]

[Aanbesteding]

[Aanbesteed]

[Aanbesteedster]

[Aanbesterven]

[Aanbestorven]

[Aanbetrouwd]

[Aanbetrouwen]

[Aanbevelen]

[Aanbeveler]

[Aanbeveling]

[Aanbevolen]

[Aanbidden]

[Aanbidder]

[Aanbidding]

[Aanbidlijk]

[Aanbidlijkheid]

[Aanbidster]

[Aanbieden]

[Aanbieder]

[Aanbieding]

[Aanbiedster]

[Aanbijt]

[Aanbijten]

[Aanbilkt]

[Aanbinden]

[Aanbinder]

[Aanbinding]

[Aanbindster]

[Aanblaasster]

[Aanblaffen]

[Aanblazen]

[Aanblazer]

[Aanblazing]

[Aanblijven]

[Aanblik]

[Aanblikken]

[Aanbod]

[Aanbonzen]

[Aanboorden]

[Aanboorden]

[Aanbotsen]

[Aanbotsing]

[Aanbouw]

[Aanbouwen]

[Aanbouwer]

[Aanbranden]

[Aanbrandsel]

[Aanbrassen]

[Aanbreken]

[Aanbrengen]

[Aanbrenger]

[Aanbrenging]

[Aanbrengster]

[Aanbrieschen]

[Aanbruisen]

[Aanbrullen]

[Aanbuigen]

[Aandacht]

[Aandachtig]

[Aandachtiglijk]

[Aandeel]

[Aandichten]

[Aandienen]

[Aandiepen]

[Aandisschen]

[Aandoen]

[Aandoening]

[Aandoenlijk]

[Aandoenlijkheid]

[Aandouwen]

[Aandragen]

[Aandrager]

[Aandraaijen]

[Aandrang]

[Aandraven]

[Aandrentelen]

[Aandribbelen]

[Aandrift]

[Aandrijfster]

[Aandrijven]

[Aandrijver]

[Aandrijving]

[Aandringen]

[Aandringer]

[Aandringing]

[Aandrukken]

[Aanduiden]

[Aanduwen]

[Aaneen]

[Aaneenbinden]

[Aaneenhangen]

[Aaneenhechten]

[Aaneenhechting]

[Aaneenkeetenen]

[Aaneenknoopen]

[Aaneenknooping]

[Aaneenlasschen]

[Aaneenlijmen]

[Aaneennaaijen]

[Aaneenschakelen]

[Aaneenschakeling]

[Aaneenspijkeren]

[Aaneenvoegen]

[Aanerven]

[Aanfluiten]

[Aanfluiting]

[Aanfokken]

[Aanfokking]

[Aangaaf]

[Aangaan]

[Aangaande]

[Aangang]

[Aangapen]

[Aangave]

[Aangebaft]

[Aangebakken]

[Aangebassen]

[Aangebeden]

[Aangebeld]

[Aangebeten]

[Aangeblaft]

[Aangeblazen]

[Aangebleven]

[Aangeblikt]

[Aangeblonken]

[Aangeboden]

[Aangebonden]

[Aangebonsd]

[Aangeboren]

[Aangebotst]

[Aangebouwd]

[Aangebragt]

[Aangebrand]

[Aangebriescht]

[Aangebroken]

[Aangebruist]

[Aangebruld]

[Aangedaan]

[Aangediend]

[Aangediept]

[Aangedouwd]

[Aangedraafd]

[Aangedraaid]

[Aangedragen]

[Aangedrenteld]

[Aangedreven]

[Aangedribbeld]

[Aangedrongen]

[Aangedrukt]

[Aangeduid]

[Aangeerfd]

[Aangefloten]

[Aangefokt]

[Aangegaan]

[Aangegaapt]

[Aangegeven]

[Aangegleden]

[Aangegloeid]

[Aangeglommen]

[Aangegluurd]

[Aangegooid]

[Aangegord]

[Aangegraauwd]

[Aangegrenikt]

[Aangegrensd]

[Aangegrepen]

[Aangegrijnd]

[Aangegrijnsd]

[Aangegrimd]

[Aangegroeid]

[Aangegromd]

[Aangehaakt]

[Aangehaald]

[Aangehad]

[Aangehangen]

[Aangehecht]

[Aangeheschen]

[Aangeheven]

[Aangehijgd]

[Aangehitst]

[Aangehoogd]

[Aangehoopt]

[Aangehoord]

[Aangehouden]

[Aangehuild]

[Aangehuuwd]

[Aangejaagd]

[Aangejuichd]

[Aangekant]

[Aangekeken]

[Aangeklaagd]

[Aangeklampt]

[Aangekleed]

[Aangekleefd]

[Aangeklemd]

[Aangeklopt]

[Aangeklouwd]

[Aangekneed]

[Aangeknepen]

[Aangeknield]

[Aangeknikt]

[Aangeknoopt]

[Aangekocht]

[Aangekomen]

[Aangekondigd]

[Aangekoppeld]

[Aangekramd]

[Aangekreten]

[Aangekrooijen]

[Aangekropen]

[Aangekwakt]

[Aangekweekt]

[Aangekwispeld]

[Aangelagchen]

[Aangeland]

[Aangelangd]

[Aangelapt]

[Aangelascht]

[Aangeleerd]

[Aangelegd]

[Aangelegen]

[Aangelegenheid]

[Aangeleid]

[Aangelengd]

[Aangeleund]

[Aangelijmd]

[Aangeloefd]

[Aangelokt]

[Aangelonkt]

[Aangeloopen]

[Aangemaakt]

[Aangemaand]

[Aangematigd]

[Aangemeld]

[Aangemend]

[Aangemengd]

[Aangemerkt]

[Aangemetseld]

[Aangemoedigd]

[Aangenaaid]

[Aangenaam]

[Aangenaamheid]

[Aangenaamlijk]

[Aangenaderd]

[Aangenageld]

[Aangenepen]

[Aangenomen]

[Aangenoopt]

[Aangepaald]

[Aangepakt]

[Aangepast]

[Aangeperst]

[Aangepiept]

[Aangeplakt]

[Aangeplant]

[Aangepleisterd]

[Aangeploegd]

[Aangepord]

[Aangepraat]

[Aangepreekt]

[Aangeprezen]

[Aangeprikkeld]

[Aangeraakt]

[Aangeraden]

[Aangerand]

[Aangereden]

[Aangeregen]

[Aangeregt]

[Aangereikt]

[Aangerekend]

[Aangerend]

[Aangeridsd]

[Aangeridseld]

[Aangeroeid]

[Aangeroepen]

[Aangeroerd]

[Aangerold]

[Aangerukt]

[Aangerund]

[Aangesard]

[Aangeschaft]

[Aangeschakeld]

[Aangeschapen]

[Aangescharreld]

[Aangescheld]

[Aangeschenen]

[Aangeschikt]

[Aangeschilderd]

[Aangeschoten]

[Aangeschouwd]

[Aangeschoven]

[Aangeschreeuwd]

[Aangeschreid]

[Aangeschreven]

[Aangeschroefd]

[Aangeschud]

[Aangeschuurd]

[Aangeslagen]

[Aangeslapt]

[Aangesleept]

[Aangeslepen]

[Aangeslijkt]

[Aangeslingerd]

[Aangeslopen]

[Aangesmeed]

[Aangesmeerd]

[Aangesmeten]

[Aangesmolten]

[Aangesneld]

[Aangesnoerd]

[Aangespannen]

[Aangespeet]

[Aangespeld]

[Aangespijkerd]

[Aangespit]

[Aangespoeld]

[Aangespogen]

[Aangesponnen]

[Aangespoord]

[Aangesproken]

[Aangespuuwd]

[Aangestaan]

[Aangestaard]

[Aangestampt]

[Aangestapt]

[Aangesteken]

[Aangesteld]

[Aangestipt]

[Aangestoken]

[Aangestookt]

[Aangestooten]

[Aangestormd]

[Aangestorven]

[Aangestoven]

[Aangestouwd]

[Aangestraald]

[Aangestrand]

[Aangestreefd]

[Aangestreken]

[Aangestrikt]

[Aangestrompeld]

[Aangestroomd]

[Aangestruikeld]

[Aangestuuwd]

[Aangesuld]

[Aangetast]

[Aangeteekend]

[Aangeteeld]

[Aangetegen]

[Aangeteld]

[Aangetijgd]

[Aangetild]

[Aangetimmerd]

[Aangetogen]

[Aangetokkeld]

[Aangetokt]

[Aangetoond]

[Aangetreden]

[Aangetroffen]

[Aangetrokken]

[Aangetrouwd]

[Aangetuurd]

[Aangevaard]

[Aangevallen]

[Aangevangen]

[Aangevaren]

[Aangevat]

[Aangeveegd]

[Aangeven]

[Aangever]

[Aangeving]

[Aangevlochten]

[Aangevloeid]

[Aangevlogen]

[Aangevloten]

[Aangevochten]

[Aangevoed]

[Aangevoegd]

[Aangevoerd]

[Aangevreven]

[Aangevroren]

[Aangevrozen]

[Aangevuld]

[Aangevuurd]

[Aangewaaid]

[Aangewakkerd]

[Aangewassen]

[Aangewend]

[Aangewend]

[Aangewenteld]

[Aangewerkt]

[Aangeweven]

[Aangewezen]

[Aangewoekerd]

[Aangewonden]

[Aangewonnen]

[Aangeworpen]

[Aangeworteld]

[Aangeworven]

[Aangewreven]

[Aangewrocht]

[Aangewroet]

[Aangewuifd]

[Aangezaagd]

[Aangezaaid]

[Aangezakt]

[Aangezand]

[Aangezegd]

[Aangezegeld]

[Aangezeikt]

[Aangezeild]

[Aangezet]

[Aangezeten]

[Aangezien]

[Aangezigt]

[Aangezocht]

[Aangezoet]

[Aangezuurd]

[Aangezweefd]

[Aangezwommen]

[Aangieten]

[Aanglijden]

[Aanglimmen]

[Aanglinsteren]

[Aangloeijen]

[Aangluren]

[Aangooijen]

[Aangorden]

[Aangording]

[Aangraauwen]

[Aangraauwer]

[Aangreniken]

[Aangrenzen]

[Aangrijnzen]

[Aangrijpen]

[Aangrijper]

[Aangrijping]

[Aangrimmen]

[Aangroei]

[Aangroeijen]

[Aangrommen]

[Aanhaken]

[Aanhalen]

[Aanhalig]

[Aanhaligheid]

[Aanhaling]

[Aanhang]

[Aanhangen]

[Aanhanger]

[Aanhangsel]

[Aanhangster]

[Aanhebben]

[Aanhechten]

[Aanhechting]

[Aanheer]

[Aanhef]

[Aanheffen]

[Aanheffer]

[Aanheffing]

[Aanhefster]

[Aanhijgen]

[Aanhijschen]

[Aanhitsen]

[Aanhitser]

[Aanhitsing]

[Aanhitsster]

[Aanhoogen]

[Aanhoopen]

[Aanhooren]

[Aanhoorer]

[Aanhoorig]

[Aanhoorster]

[Aanhouden]

[Aanhouder]

[Aanhouding]

[Aanhoudster]

[Aanhuilen]

[Aanhuwen]

[Aanjagen]

[Aanjuichen]

[Aankanten]

[Aankijken]

[Aanklaagster]

[Aanklage]

[Aanklagen]

[Aanklager]

[Aanklagt]

[Aanklampen]

[Aankleeden]

[Aankleefsel]

[Aanklemmen]

[Aankleve]

[Aankleven]

[Aankloppen]

[Aanklouwen]

[Aankneeden]

[Aanknielen]

[Aanknijpen]

[Aanknikken]

[Aanknoopen]

[Aankomeling]

[Aankomen]

[Aankomst]

[Aankondigen]

[Aankondiger]

[Aankondiging]

[Aankondigster]

[Aankoop]

[Aankoopen]

[Aankoppelen]

[Aankoppeling]

[Aankrammen]

[Aankrijten]

[Aankruijen]

[Aankruipen]

[Aankwakken]

[Aankweekeling]

[Aankweeken]

[Aankweeker]

[Aankweeking]

[Aankweekster]

[Aankwispelen]

[Aanlagchen]

[Aanlanden]

[Aanlanding]

[Aanlangen]

[Aanlappen]

[Aanlasschen]

[Aanlaten]

[Aanleeren]

[Aanleg]

[Aanleggen]

[Aanlegger]

[Aanlegging]

[Aanlegster]

[Aanleiden]

[Aanleider]

[Aanleiding]

[Aanleidster]

[Aanlenen]

[Aanlengen]

[Aanleunen]

[Aanlichten]

[Aanliggen]

[Aanligten]

[Aanlijden]

[Aanlijmen]

[Aanloeven]

[Aanlokken]

[Aanlokker]

[Aanlokking]

[Aanloklijk]

[Aanloklijkheid]

[Aanloksel]

[Aanlokster]

[Aanlonken]

[Aanloop]

[Aanloopen]

[Aanmaanster]

[Aanmaken]

[Aanmanen]

[Aanmaner]

[Aanmaning]

[Aanmarsch]

[Aanmatigen]

[Aanmatiging]

[Aanmelden]

[Aanmengen]

[Aanmennen]

[Aanmerken]

[Aanmerker]

[Aanmerking]

[Aanmerklijk]

[Aanmerkster]

[Aanmetselen]

[Aanminlijk]

[Aanminlijkheid]

[Aanminnig]

[Aanminnigheid]

[Aanminniglijk]

[Aanmoedigen]

[Aanmoediger]

[Aanmoediging]

[Aanmoeding]

[Aannaaijen]

[Aannaderen]

[Aannadering]

[Aannagelen]

[Aanneemlijk]

[Aanneemlijkheid]

[Aannemen]

[Aannemer]

[Aanneming]

[Aannoopen]

[Aanpakken]

[Aanpakker]

[Aanpalen]

[Aanpassen]

[Aanpersen]

[Aanpiepen]

[Aanplakken]

[Aanplakker]

[Aanplanten]

[Aanpleisteren]

[Aanploegen]

[Aanporren]

[Aanporrer]

[Aanporring]

[Aanporster]

[Aanpraten]

[Aanpreken]

[Aanprijzen]

[Aanprijzing]

[Aanpunten]

[Aanraden]

[Aanrader]

[Aanrading]

[Aanraken]

[Aanraking]

[Aanranden]

[Aanrander]

[Aanranding]

[Aanrandster]

[Aanregtbank]

[Aanregten]

[Aanregter]

[Aanregting]

[Aanregtster]

[Aanregttafel]

[Aanreiken]

[Aanrekenen]

[Aanrennen]

[Aanrid]

[Aanridselen]

[Aanridseling]

[Aanridsen]

[Aanridsgeld]

[Aanridsing]

[Aanrijden]

[Aanrijgen]

[Aanrijging]

[Aanroeijen]

[Aanroepen]

[Aanroeper]

[Aanroeping]

[Aanroeren]

[Aanrollen]

[Aanrukken]

[Aansarren]

[Aanschaffen]

[Aanschakelen]

[Aanschakeling]

[Aanscharrelen]

[Aanschellen]

[Aanschieten]

[Aanschijn]

[Aanschijnen]

[Aanschikken]

[Aanschitteren]

[Aanschoeijen]

[Aanschouw]

[Aanschouwd]

[Aanschouwen]

[Aanschouwer]

[Aanschouwing]

[Aanschouwlijk]

[Aanschouwster]

[Aanschrappen]

[Aanschreijen]

[Aanschrijven]

[Aanschrijver]

[Aanschrijving]

[Aanschroeven]

[Aanschudden]

[Aanschuiven]

[Aanslaan]

[Aanslag]

[Aanslappen]

[Aanslepen]

[Aanslijken]

[Aanslingeren]

[Aansluipen]

[Aansmeden]

[Aansmelten]

[Aansmeren]

[Aansmijten]

[Aansnellen]

[Aansnoeren]

[Aanspannen]

[Aanspelden]

[Aanspeling]

[Aanspeten]

[Aanspijkeren]

[Aanspinnen]

[Aanspoegen]

[Aanspoelen]

[Aanspoeling]

[Aansporen]

[Aansporing]

[Aanspraak]

[Aanspreken]

[Aanspreker]

[Aanspugen]

[Aanspuwen]

[Aanstaan]

[Aanstaande]

[Aanstampen]

[Aanstappen]

[Aanstaren]

[Aansteken]

[Aansteker]

[Aansteking]

[Aanstellen]

[Aansterven]

[Aanstikken]

[Aanstippen]

[Aanstoffen]

[Aanstoken]

[Aanstoker]

[Aanstoking]

[Aanstonds]

[Aanstoot]

[Aanstooten]

[Aanstooting]

[Aanstootlijk]

[Aanstootlijkheid]

[Aanstormen]

[Aanstouwen]

[Aanstralen]

[Aanstranden]

[Aanstreven]

[Aanstrijken]

[Aanstrikken]

[Aanstrompelen]

[Aanstroomen]

[Aanstruikelen]

[Aanstuwen]

[Aansullen]

[Aantaal]

[Aantalen]

[Aantal]

[Aantasten]

[Aanteekenaar]

[Aanteekenboek]

[Aanteekenen]

[Aanteekening]

[Aantelen]

[Aantellen]

[Aantijgen]

[Aantijger]

[Aantillen]

[Aantimmeren]

[Aantogt]

[Aantokkelen]

[Aantokkeling]

[Aantokken]

[Aantoonen]

[Aantooner]

[Aantreden]

[Aantreffen]

[Aantreffing]

[Aantrekken]

[Aantrekker]

[Aantrekking]

[Aantreklijk]

[Aantreklijkheid]

[Aantrouwen]

[Aanvaard]

[Aanvaarden]

[Aanvaarder]

[Aanvaarding]

[Aanvaardster]

[Aanval]

[Aanvallen]

[Aanvaller]

[Aanvallig]

[Aanvang]

[Aanvangen]

[Aanvanger]

[Aanvanglijk]

[Aanvaren]

[Aanvatten]

[Aanvatting]

[Aanvechten]

[Aanvechter]

[Aanvechting]

[Aanvegen]

[Aanversterven]

[Aanverstorven]

[Aanvertrouwen]

[Aanverwant]

[Aanvlechten]

[Aanvliegen]

[Aanvlieten]

[Aanvoeden]

[Aanvoegen]

[Aanvoeging]

[Aanvoeren]

[Aanvoerer]

[Aanvoering]

[Aanvoerster]

[Aanvraag]

[Aanvrouw]

[Aanvriezen]

[Aanvrijven]

[Aanvullen]

[Aanvulling]

[Aanvuren]

[Aanwaaijen]

[Aanwakkeren]

[Aanwakkering]

[Aanwas]

[Aanwassen]

[Aanwenden]

[Aanwending]

[Aanwennen]

[Aanwenning]

[Aanwensel]

[Aanwenst]

[Aanwentelen]

[Aanwerken]

[Aanwerpen]

[Aanwerping]

[Aanwerven]

[Aanwerver]

[Aanwerving]

[Aanweven]

[Aanwezen]

[Aanwezen]

[Aanwezend]

[Aanwezig]

[Aanwijzen]

[Aanwijzer]

[Aanwijzing]

[Aanwinden]

[Aanwinnen]

[Aanwinning]

[Aanwinst]

[Aanwoekeren]

[Aanwortelen]

[Aanwrijven]

[Aanwroeten]

[Aanwuiven]

[Aanzaaijen]

[Aanzakken]

[Aanzanden]

[Aanzegelen]

[Aanzeggen]

[Aanzegger]

[Aanzegging]

[Aanzeilen]

[Aanzetten]

[Aanzetter]

[Aanzetting]

[Aanzien]

[Aanzien]

[Aanziener]

[Aanzienlijk]

[Aanzienlijkheid]

[Aanzigt]

[Aanzijn]

[Aanzitten]

[Aanzoek]

[Aanzoeken]

[Aanzoeker]

[Aanzoeking]

[Aanzoeten]

[Aanzuren]

[Aanzwellen]

[Aanzwemmen]

[Aap]

[Aapachtig]

[Aapje]

[Aapshands]

[Aar]

[Aar]

[Aar]

[Aar]

[Aard]

[Aard]

[Aardachtig]

[Aardaker]

[Aardappel]

[Aardbeschrijver]

[Aardbeschrijving]

[Aardbeving]

[Aardbezie]

[Aardbezieplant]

[Aardbodem]

[Aardbol]

[Aarde]

[Aarden]

[Aarden]

[Aarden]

[Aardewerk]

[Aardewerkswinkel]

[Aardgewas]

[Aardhoop]

[Aardig]

[Aardigheid]

[Aardiglijk]

[Aardkloot]

[Aardmannetje]

[Aardmeetkunst]

[Aardmeter]

[Aardmeting]

[Aardmuis]

[Aardnoot]

[Aardrijk]

[Aardrijksbeschrijver]

[Aardrijksbeschrijving]

[Aardrijkskunde]

[Aardrijkskundig]

[Aardsch]

[Aardsgezind]

[Aardsgezindheid]

[Aardslang]

[Aardspin]

[Aardveil]

[Aardworm]

[Aars]

[Aarts]

[Aartsbisdom]

[Aartsbisschop]

[Aartsbisschoplijk]

[Aartsdief]

[Aartsengel]

[Aartshertog]

[Aartshertogdom]

[Aartsketter]

[Aartslogenaar]

[Aartspriester]

[Aartsschelm]

[Aartsvader]

[Aartsvijand]

[Aarzelen]

[Aarzelmaand]

[Aas]

[Aas]

[Aaszak]

[Aatmaal]

[Abberdaan]

[Abe]

[Abebank]

[Abebord]

[Abeel]

[Abel]

[Abrikoos]

[Abt]

[Abtdij]

[Abtdis]

[Ach]

[Acht]

[Acht]

[Achtbaar]

[Achtbaarheid]

[Achteloos]

[Achteloosheid]

[Achten]

[Achter]

[Achteraan]

[Achteraf]

[Achterbaks]

[Achterblijven]

[Achterbout]

[Achterdeel]

[Achterdeelig]

[Achterdenken]

[Achterdenkig]

[Achterdeur]

[Achterdocht]

[Achterdochtig]

[Achterebbe]

[Achtereen]

[Achtereergisteren]

[Achtereinde]

[Achteren]

[Achtererve]

[Achtergang]

[Achtergebouw]

[Achtergevel]

[Achtergraft]

[Achtergrond]

[Achterhaald]

[Achterhaar]

[Achterhalen]

[Achterhaling]

[Achterhals]

[Achterhoede]

[Achterhoofd]

[Achterhouden]

[Achterhoudend]

[Achterhoudendheid]

[Achterhouding]

[Achterhuis]

[Achterjaar]

[Achterkamer]

[Achterkasteel]

[Achterkelder]

[Achterkeuken]

[Achterklap]

[Achterklappen]

[Achterklapper]

[Achterkousig]

[Achterland]

[Achterlap]

[Achterlast]

[Achterlaten]

[Achterliggen]

[Achterlijf]

[Achterlijk]

[Achterlijkheid]

[Achtermaaije]

[Achtermiddag]

[Achterna]

[Achterneef]

[Achternicht]

[Achternoen]

[Achterom]

[Achteronder]

[Achterop]

[Achterover]

[Achterpaal]

[Achterpad]

[Achterpand]

[Achterplein]

[Achterpoort]

[Achterpoot]

[Achterrad]

[Achterriem]

[Achterrugge]

[Achterschip]

[Achterskind]

[Achterspraak]

[Achterstal]

[Achterstal]

[Achterstallig]

[Achterste]

[Achterstellen]

[Achterstelling]

[Achtersteven]

[Achterstraat]

[Achterstuk]

[Achtertaal]

[Achtertogt]

[Achteruit]

[Achtervlag]

[Achtervoegen]

[Achtervolgen]

[Achtervolgends]

[Achtervolging]

[Achterwaart]

[Achterwaren]

[Achterweg]

[Achterwege]

[Achterwezen]

[Achterwiel]

[Achterwinkel]

[Achterzeil]

[Achterzolder]

[Achtig]

[Achting]

[Achtzaam]

[Achtzaamheid]

[Adder]

[Adderbeet]

[Addergebroedsel]

[Adderspog]

[Addertong]

[Adel]

[Adelaar]

[Adelborst]

[Adeldom]

[Adelen]

[Adellijk]

[Adelstand]

[Adem]

[Ademachtig]

[Ademborstig]

[Ademborstigheid]

[Ademen]

[Ademhaling]

[Ademing]

[Ademtogt]

[Ader]

[Aderachtig]

[Aderen]

[Aderig]

[Aderlaten]

[Aderlating]

[Aderryk]

[Aderslag]

[Admiraal]

[Admiraalschap]

[Admiraalsschip]

[Admiraalsvlag]

[Af]

[Afbakenen]

[Afbakken]

[Afbedelen]

[Afbeelden]

[Afbeelding]

[Afbeeldsel]

[Afbeitelen]

[Afbersten]

[Afbetaald]

[Afbetalen]

[Afbetaling]

[Afbetten]

[Afbeuken]

[Afbeulen]

[Afbeuren]

[Afbidden]

[Afbijten]

[Afbikken]

[Afbinden]

[Afbinding]

[Afbladen]

[Afbladeren]

[Afblazen]

[Afblijven]

[Afboenen]

[Afboeten]

[Afborgen]

[Afborstelen]

[Afbottelen]

[Afbraak]

[Afbranden]

[Afbrek]

[Afbreken]

[Afbreking]

[Afbrengen]

[Afbrenger]

[Afbrenging]

[Afbreuk]

[Afbrokkelen]

[Afbuitelen]

[Afdak]

[Afdalen]

[Afdammen]

[Afdamming]

[Afdanken]

[Afdanking]

[Afdansen]

[Afdeelen]

[Afdeeling]

[Afdeinzen]

[Afdeinzing]

[Afdekken]

[Afdekker]

[Afdekking]

[Afdijken]

[Afdijking]

[Afdingen]

[Afdinger]

[Afdisselen]

[Afdobbelen]

[Afdoen]

[Afdoening]

[Afdonderen]

[Afdorren]

[Afdouwen]

[Afdraaijen]

[Afdragen]

[Afdrijven]

[Afdrijvend]

[Afdrijving]

[Afdringen]

[Afdrinken]

[Afdroogen]

[Afdruipen]

[Afdruk]

[Afdrukken]

[Afdrukking]

[Afdruksel]

[Afdruppelen]

[Afdruppeling]

[Afduwen]

[Afdwalen]

[Afdwaling]

[Afdweilen]

[Afdwingen]

[Afeischen]

[Afeisching]

[Afeten]

[Affuit]

[Afgaaf]

[Afgaan]

[Afgang]

[Afgave]

[Afgebakend]

[Afgebakken]

[Afgebedeld]

[Afgebeden]

[Afgebeeld]

[Afgebeiteld]

[Afgebet]

[Afgebeten]

[Afgebeukt]

[Afgebeuld]

[Afgebeurd]

[Afgebikt]

[Afgeblaad]

[Afgebladerd]

[Afgeblazen]

[Afgebleven]

[Afgeboend]

[Afgeboet]

[Afgebonden]

[Afgeborgd]

[Afgeborsteld]

[Afgeborsten]

[Afgebotteld]

[Afgebragt]

[Afgebrand]

[Afgebroken]

[Afgebrokkeld]

[Afgebuiteld]

[Afgedaald]

[Afgedaan]

[Afgedamd]

[Afgedankt]

[Afgedanst]

[Afgedeeld]

[Afgedeinsd]

[Afgedekt]

[Afgedijkt]

[Afgedobbeld]

[Afgedonderd]

[Afgedongen]

[Afgedouwd]

[Afgedraaid]

[Afgedragen]

[Afgedreven]

[Afgedrongen]

[Afgedronken]

[Afgedroogd]

[Afgedropen]

[Afgedrukt]

[Afgedruppeld]

[Afgeduuwd]

[Afgedwaald]

[Afgedweild]

[Afgedwongen]

[Afgeeischt]

[Afgeeschen]

[Afgegaan]

[Afgegeten]

[Afgegeven]

[Afgegierd]

[Afgegleden]

[Afgeglipperd]

[Afgeglipt]

[Afgegooid]

[Afgegord]

[Afgegraasd]

[Afgegraauwd]

[Afgegraven]

[Afgegreppeld]

[Afgehaakt]

[Afgehaald]

[Afgehaard]

[Afgehad]

[Afgehakt]

[Afgehandeld]

[Afgehangen]

[Afgehaspeld]

[Afgeheind]

[Afgeheld]

[Afgeheven]

[Afgehoerd]

[Afgeholpen]

[Afgehoord]

[Afgehouden]

[Afgehouwen]

[Afgehuicheld]

[Afgehuild]

[Afgehuurd]

[Afgejaagd]

[Afgekaatst]

[Afgekabbeld]

[Afgekakeld]

[Afgekalfd]

[Afgekalkt]

[Afgekamd]

[Afgekant]

[Afgekapt]

[Afgekeerd]

[Afgekeken]

[Afgekeurd]

[Afgeklaard]

[Afgeklauterd]

[Afgeklemd]

[Afgeklept]

[Afgeklommen]

[Afgeklopt]

[Afgekloven]

[Afgeknaagd]

[Afgeknabbeld]

[Afgeknakt]

[Afgeknapt]

[Afgekneld]

[Afgeknepen]

[Afgekneveld]

[Afgeknibbeld]

[Afgeknipt]

[Afgeknot]

[Afgekocht]

[Afgekoeld]

[Afgekoft]

[Afgekomen]

[Afgekondigd]

[Afgekonnen]

[Afgekookt]

[Afgekorst]

[Afgekort]

[Afgekorven]

[Afgekrabbeld]

[Afgekrabd]

[Afgekrast]

[Afgekregen]

[Afgekropen]

[Afgekust]

[Afgeladen]

[Afgelagchen]

[Afgelangd]

[Afgelaten]

[Afgeleefd]

[Afgeleend]

[Afgeleerd]

[Afgelegd]

[Afgelegen]

[Afgelegenheid]

[Afgeleid]

[Afgelekt]

[Afgelezen]

[Afgeligt]

[Afgelikt]

[Afgeloerd]

[Afgelokt]

[Afgeloopen]

[Afgelost]

[Afgeluisd]

[Afgeluisterd]

[Afgemaaid]

[Afgemaakt]

[Afgemaald]

[Afgemaand]

[Afgemalen]

[Afgemarteld]

[Afgemat]

[Afgemend]

[Afgemeten]

[Afgemetseld]

[Afgemikt]

[Afgemolmd]

[Afgemuurd]

[Afgenaaid]

[Afgenepen]

[Afgeneusd]

[Afgenomen]

[Afgepaald]

[Afgepacht]

[Afgepakt]

[Afgepast]

[Afgepeild]

[Afgepeinsd]

[Afgepeld]

[Afgeperkt]

[Afgeperst]

[Afgepeuterd]

[Afgepijnd]

[Afgeplakt]

[Afgepleit]

[Afgeploegd]

[Afgeplooid]

[Afgeplozen]

[Afgeplukt]

[Afgepraat]

[Afgepracht]

[Afgepreekt]

[Afgepunt]

[Afgeraakt]

[Afgeraden]

[Afgerand]

[Afgeraspt]

[Afgereden]

[Afgeregen]

[Afgeregend]

[Afgeregt]

[Afgereikt]

[Afgereisd]

[Afgerekend]

[Afgerend]

[Afgereten]

[Afgerezen]

[Afgeroepen]

[Afgeroest]

[Afgeroffeld]

[Afgerold]

[Afgerond]

[Afgeroofd]

[Afgerost]

[Afgerot]

[Afgeruild]

[Afgerukt]

[Afgerund]

[Afgeschaafd]

[Afgeschaduwd]

[Afgeschaft]

[Afgeschampt]

[Afgeschanst]

[Afgescheept]

[Afgescheiden]

[Afgescheld]

[Afgeschelferd]

[Afgeschenen]

[Afgeschept]

[Afgeschermd]

[Afgeschetst]

[Afgescheurd]

[Afgeschild]

[Afgeschilderd]

[Afgeschilferd]

[Afgeschitterd]

[Afgeschopt]

[Afgeschoren]

[Afgeschoten]

[Afgeschoven]

[Afgeschraapt]

[Afgeschrabd]

[Afgeschreven]

[Afgeschrikt]

[Afgeschrobd]

[Afgeschroefd]

[Afgeschroeid]

[Afgeschud]

[Afgeschuijerd]

[Afgeschuimd]

[Afgeschut]

[Afgeschuurd]

[Afgeslaafd]

[Afgeslagen]

[Afgesleept]

[Afgeslepen]

[Afgesleten]

[Afgeslibberd]

[Afgeslingerd]

[Afgeslipt]

[Afgeslonsd]

[Afgesloofd]

[Afgeslopen]

[Afgesloten]

[Afgesmakt]

[Afgesmeekt]

[Afgesmeerd]

[Afgesmeten]

[Afgesmolten]

[Afgesneden]

[Afgesnipperd]

[Afgesnoeid]

[Afgesnoten]

[Afgesold]

[Afgespaand]

[Afgespannen]

[Afgespit]

[Afgespleten]

[Afgesplinterd]

[Afgespoeld]

[Afgesponnen]

[Afgesproken]

[Afgesprongen]

[Afgestaan]

[Afgestamd]

[Afgestampt]

[Afgestapt]

[Afgestegen]

[Afgesteken]

[Afgesteld]

[Afgestemd]

[Afgestoft]

[Afgestoken]

[Afgestolen]

[Afgestompt]

[Afgestookt]

[Afgestooten]

[Afgestort]

[Afgestorven]

[Afgestoven]

[Afgestraald]

[Afgestreken]

[Afgestroomd]

[Afgestroopt]

[Afgestuit]

[Afgestuurd]

[Afgesuld]

[Afgetafeld]

[Afgetakeld]

[Afgetapt]

[Afgetarnd]

[Afgeteekend]

[Afgeteld]

[Afgetild]

[Afgetobt]

[Afgetornd]

[Afgetouwd]

[Afgetrapt]

[Afgetreden]

[Afgetroggeld]

[Afgetrokken]

[Afgetromd]

[Afgetrompet]

[Afgetrompt]

[Afgetroond]

[Afgetuimeld]

[Afgetuind]

[Afgevaagd]

[Afgevaardigd]

[Afgevallen]

[Afgevaren]

[Afgeveegd]

[Afgeven]

[Afgever]

[Afgeverfd]

[Afgevergd]

[Afgeverwd]

[Afgevijld]

[Afgevild]

[Afgeving]

[Afgevleeschd]

[Afgevlijmd]

[Afgevloeid]

[Afgevlogen]

[Afgevochten]

[Afgevoerd]

[Afgevorderd]

[Afgevraagd]

[Afgevreven]

[Afgevroren]

[Afgevrozen]

[Afgevuurd]

[Afgewaaid]

[Afgewacht]

[Afgewasschen]

[Afgewaterd]

[Afgeweend]

[Afgeweerd]

[Afgeweest]

[Afgeweid]

[Afgeweken]

[Afgewend]

[Afgewend]

[Afgewenteld]

[Afgewerkt]

[Afgeweven]

[Afgewezen]

[Afgewipt]

[Afgewischt]

[Afgewit]

[Afgewoekerd]

[Afgewogen]

[Afgewonden]

[Afgewonnen]

[Afgeworpen]

[Afgewreven]

[Afgewrocht]

[Afgewrongen]

[Afgezaagd]

[Afgezadeld]

[Afgezakt]

[Afgezant]

[Afgezegd]

[Afgezeild]

[Afgezengd]

[Afgezet]

[Afgezeten]

[Afgezien]

[Afgezijpeld]

[Afgezijperd]

[Afgezijpt]

[Afgezoend]

[Afgezonden]

[Afgezonderd]

[Afgezoomd]

[Afgezopen]

[Afgezweept]

[Afgezworen]

[Afgieren]

[Afgieten]

[Afgieter]

[Afgieting]

[Afglijden]

[Afglippen]

[Afglipperen]

[Afgod]

[Afgodendienaar]

[Afgodendienst]

[Afgoderij]

[Afgodisch]

[Afgooijen]

[Afgorden]

[Afgraauwen]

[Afgraven]

[Afgraving]

[Afgrazen]

[Afgreppelen]

[Afgrijslijk]

[Afgrijslijkheid]

[Afgrijzen]

[Afgrond]

[Afgrondig]

[Afgrondigheid]

[Afgunst]

[Afgunstig]

[Afgunstigheid]

[Afgunstiglijk]

[Afhaken]

[Afhakken]

[Afhakker]

[Afhakking]

[Afhalen]

[Afhaler]

[Afhaling]

[Afhandelen]

[Afhandeling]

[Afhandig]

[Afhangen]

[Afhanging]

[Afhanglijk]

[Afhanglijkheid]

[Afharen]

[Afhaspelen]

[Afhebben]

[Afheffen]

[Afheffer]

[Afheffing]

[Afheinen]

[Afhellen]

[Afhelpen]

[Afhoeren]

[Afhooren]

[Afhouden]

[Afhouder]

[Afhouding]

[Afhouwen]

[Afhouwer]

[Afhouwing]

[Afhuichelen]

[Afhuilen]

[Afhuren]

[Afjagen]

[Afjonst]

[Afjonstig]

[Afjonstigheid]

[Afkaatsen]

[Afkabbelen]

[Afkakelen]

[Afkalken]

[Afkalven]

[Afkammen]

[Afkanten]

[Afkappen]

[Afkapper]

[Afkapping]

[Afkeer]

[Afkeeren]

[Afkeerer]

[Afkeerig]

[Afkeerigheid]

[Afkeeriglijk]

[Afkeering]

[Afkemmen]

[Afkerven]

[Afkerver]

[Afkerving]

[Afkeuren]

[Afkijken]

[Afklaren]

[Afklauteren]

[Afklemmen]

[Afklemmer]

[Afklemming]

[Afkleppen]

[Afklepper]

[Afklepping]

[Afklimmen]

[Afklimmer]

[Afklimming]

[Afkloppen]

[Afklopper]

[Afklopping]

[Afkluiven]

[Afkluiver]

[Afkluiving]

[Afknaauwen]

[Afknabbelen]

[Afknabbeler]

[Afknabbeling]

[Afknagen]

[Afknager]

[Afknaging]

[Afknakken]

[Afknakker]

[Afknakking]

[Afknappen]

[Afknapping]

[Afknellen]

[Afknevelen]

[Afkneveler]

[Afkneveling]

[Afknibbelen]

[Afknibbeler]

[Afknibbeling]

[Afknijpen]

[Afknijper]

[Afknijping]

[Afknippen]

[Afknipper]

[Afknipping]

[Afknotten]

[Afknotter]

[Afknotting]

[Afkoelen]

[Afkoeler]

[Afkoeling]

[Afkoken]

[Afkoking]

[Afkomeling]

[Afkomen]

[Afkomst]

[Afkomstig]

[Afkondigen]

[Afkondiger]

[Afkondiging]

[Afkonnen]

[Afkooksel]

[Afkoop]

[Afkoopen]

[Afkooper]

[Afkooping]

[Afkorsten]

[Afkorten]

[Afkorter]

[Afkorting]

[Afkrabbelen]

[Afkrabben]

[Afkrabber]

[Afkrabbing]

[Afkrassen]

[Afkrasser]

[Afkrassing]

[Afkrijgen]

[Afkruipen]

[Afkunnen]

[Afkussen]

[Aflaat]

[Afladen]

[Aflader]

[Aflading]

[Aflagchen]

[Aflangen]

[Aflanger]

[Aflaten]

[Aflating]

[Afleenen]

[Afleener]

[Afleening]

[Afleeren]

[Afleggen]

[Aflegger]

[Aflegging]

[Aflegster]

[Afleiden]

[Afleider]

[Afleiding]

[Afleken]

[Aflekken]

[Afleveren]

[Afleverer]

[Aflevering]

[Aflezen]

[Aflezer]

[Aflezing]

[Afliggen]

[Afligten]

[Afligter]

[Afligting]

[Aflijvig]

[Aflijvigheid]

[Aflikken]

[Aflikker]

[Afloeren]

[Afloerer]

[Aflokken]

[Aflokker]

[Aflokking]

[Afloop]

[Afloopen]

[Aflooper]

[Aflooping]

[Aflossen]

[Aflosser]

[Aflossing]

[Afluisteren]

[Afluizen]

[Afmaaijen]

[Afmaaijer]

[Afmaaijing]

[Afmaken]

[Afmaker]

[Afmaking]

[Afmalen]

[Afmalen]

[Afmaling]

[Afmanen]

[Afmaner]

[Afmaning]

[Afmartelen]

[Afmarteler]

[Afmarteling]

[Afmatten]

[Afmatter]

[Afmatting]

[Afmelken]

[Afmennen]

[Afmenner]

[Afmergelen]

[Afmergeler]

[Afmergeling]

[Afmeten]

[Afmeter]

[Afmeting]

[Afmetselen]

[Afmikken]

[Afmolmen]

[Afmuren]

[Afnaaijen]

[Afnemen]

[Afnemer]

[Afneming]

[Afneuzen]

[Afneuzer]

[Afnijpen]

[Afnijper]

[Afnijping]

[Afoogen]

[Afoogsten]

[Afpachten]

[Afpakken]

[Afpalen]

[Afpaling]

[Afpassen]

[Afpeilen]

[Afpeinzen]

[Afpellen]

[Afpeller]

[Afpelling]

[Afperken]

[Afperker]

[Afperking]

[Afpersen]

[Afperser]

[Afpersing]

[Afpeuteren]

[Afpijnen]

[Afplakken]

[Afpleiten]

[Afploegen]

[Afplooijen]

[Afpluizen]

[Afpluizer]

[Afpluizing]

[Afplukken]

[Afplukker]

[Afplukking]

[Afpragchen]

[Afpraten]

[Afpreken]

[Afpunten]

[Afpunter]

[Afpunting]

[Afraden]

[Afrader]

[Afrading]

[Afraken]

[Afranden]

[Afrander]

[Afranding]

[Afraspen]

[Afrasper]

[Afrasping]

[Afrede]

[Afreden]

[Afredenen]

[Afregenen]

[Afregten]

[Afreiken]

[Afreis]

[Afreizen]

[Afrekenen]

[Afrekening]

[Afrennen]

[Afrigten]

[Afrigter]

[Afrigting]

[Afrijden]

[Afrijgen]

[Afrijselen]

[Afrijten]

[Afrijzen]

[Afrika]

[Afroeijen]

[Afroepen]

[Afroesten]

[Afroffelen]

[Afrollen]

[Afronden]

[Afrossen]

[Afrotten]

[Afruilen]

[Afrukken]

[Afsabelen]

[Afschaduwen]

[Afschaffen]

[Afschampen]

[Afschansen]

[Afscheid]

[Afscheiden]

[Afscheidsel]

[Afschelferen]

[Afschellen]

[Afschenken]

[Afschepen]

[Afscheppen]

[Afscheren]

[Afschermen]

[Afschetsen]

[Afscheuren]

[Afschieten]

[Afschijnen]

[Afschijnsel]

[Afschilderen]

[Afschilferen]

[Afschillen]

[Afschoppen]

[Afschouwen]

[Afschouwlijk]

[Afschouwlijkheid]

[Afschrabben]

[Afschrabsel]

[Afschrapen]

[Afschrappen]

[Afschrift]

[Afschrijven]

[Afschrik]

[Afschrikken]

[Afschrobben]

[Afschroeijen]

[Afschroeven]

[Afschudden]

[Afschuijeren]

[Afschuimen]

[Afschuiven]

[Afschuren]

[Afschutten]

[Afschuwen]

[Afslaan]

[Afslag]

[Afslager]

[Afslaven]

[Afslepen]

[Afslijpen]

[Afslijten]

[Afslingeren]

[Afslippen]

[Afslonzen]

[Afslooven]

[Afsluipen]

[Afsluiten]

[Afsmakken]

[Afsmeden]

[Afsmeeken]

[Afsmelten]

[Afsmeren]

[Afsmijten]

[Afsnede]

[Afsnijden]

[Afsnipperen]

[Afsnoeijen]

[Afsnuiten]

[Afsollen]

[Afspanen]

[Afspannen]

[Afspiegelen]

[Afspijzen]

[Afspinnen]

[Afspitten]

[Afsplijten]

[Afsplinteren]

[Afspoelen]

[Afspraak]

[Afspreken]

[Afspringen]

[Afstaan]

[Afstammeling]

[Afstammen]

[Afstampen]

[Afstand]

[Afstappen]

[Afsteken]

[Afstelen]

[Afstellen]

[Afstemmen]

[Afsterven]

[Afstijgen]

[Afstoffen]

[Afstoken]

[Afstompen]

[Afstooten]

[Afstorten]

[Afstraffen]

[Afstralen]

[Afstrijden]

[Afstrijken]

[Afstroomen]

[Afstroopen]

[Afstuiten]

[Afstuiven]

[Afsturen]

[Afsullen]

[Aftalen]

[Aftafelen]

[Aftakelen]

[Aftappen]

[Aftarnen]

[Afteekenaar]

[Afteekenen]

[Afteekening]

[Aftellen]

[Aftillen]

[Aftobben]

[Aftogt]

[Aftornen]

[Aftouwen]

[Aftrappen]

[Aftred]

[Aftreden]

[Aftrek]

[Aftrekken]

[Aftroeven]

[Aftroggelen]

[Aftrommelen]

[Aftrommen]

[Aftrompen]

[Aftrompetten]

[Aftroonen]

[Aftuimelen]

[Aftuinen]

[Afvaardigen]

[Afvagen]

[Afval]

[Afvallen]

[Afvallig]

[Afvangen]

[Afvaren]

[Afvechten]

[Afvegen]

[Afvergen]

[Afverven]

[Afverwen]

[Afvijlen]

[Afvillen]

[Afvisschen]

[Afvliegen]

[Afvlieten]

[Afvlijmen]

[Afvloeijen]

[Afvoederen]

[Afvoeren]

[Afvorderen]

[Afvormen]

[Afvragen]

[Afvriezen]

[Afvrijven]

[Afvuren]

[Afwaaijen]

[Afwachten]

[Afwallen]

[Afwandelen]

[Afwasschen]

[Afwater]

[Afwateren]

[Afweeken]

[Afweenen]

[Afweg]

[Afwegen]

[Afweiden]

[Afwenden]

[Afwennen]

[Afwentelen]

[Afweren]

[Afwerken]

[Afwerpen]

[Afweven]

[Afwezen]

[Afwezen]

[Afwezend]

[Afwezendheid]

[Afwijken]

[Afwijzen]

[Afwinden]

[Afwinnen]

[Afwippen]

[Afwisschen]

[Afwitten]

[Afwoekeren]

[Afwrijven]

[Afwringen]

[Afzadelen]

[Afzagen]

[Afzakken]

[Afzeggen]

[Afzeilen]

[Afzenden]

[Afzengen]

[Afzetten]

[Afzien]

[Afzigtig]

[Afzigtigheid]

[Afzijn]

[Afzijpelen]

[Afzingen]

[Afzinnig]

[Afzitten]

[Afzoeken]

[Afzoenen]

[Afzoeten]

[Afzonderen]

[Afzonderlijk]

[Afzoomen]

[Afzuigen]

[Afzuipen]

[Afzwemmen]

[Afzweren]

[Agaat]

[Agt]

[Agtderlei]

[Agtendeel]

[Agthalf]

[Agthoek]

[Agtjarig]

[Agtmaal]

[Agtste]

[Agtste]

[Agtentig]

[Agttien]

[Agttiende]

[Ahorn]

[Ai]

[Ai]

[Air]

[Ajuin]

[Akademie]

[Akelei]

[Akelig]

[Akeligheid]

[Aker]

[Akker]

[Akkerbouw]

[Akkeren]

[Akkerland]

[Akkerman]

[Akkerveld]

[Akkerwerk]

[Akkerwet]

[Akse]

[Al]

[Alabaster]

[Alabasteren]

[Alabasterwit]

[Albedil]

[Albedrijf]

[Albereids]

[Albeschik]

[Aldaar]

[Alder]

[Aldus]

[Aldusdanig]

[Aleer]

[Algemeen]

[Algemeenheid]

[Algenoegzaam]

[Algoed]

[Alhier]

[Alhoewel]

[Alijk]

[Aling]

[Alle]

[Alledaagsch]

[Alleen]

[Alleenig]

[Alleenlijk]

[Allegaar]

[Allegader]

[Allegang]

[Allemaal]

[Alleman]

[Allengs]

[Allenthalve]

[Aller]

[Allerhande]

[Allerheiligen]

[Allerhoogst]

[Allerlei]

[Allerliefst]

[Allermeest]

[Allernaast]

[Allerwegen]

[Alles]

[Allezins]

[Allijk]

[Allijkewel]

[Almagt]

[Almagtig]

[Almanak]

[Almei]

[Almogend]

[Alom]

[Alomtegenwoordig]

[Aloud]

[Alpen]

[Alreede]

[Als]

[Alsdan]

[Alsem]

[Alsnu]

[Alsof]

[Altaar]

[Altaardienaar]

[Altaardoek]

[Altaarkaars]

[Altaarkleed]

[Altaarstuk]

[Altegader]

[Altemaal]

[Altemet]

[Althands]

[Altijd]

[Altoos]

[Aluin]

[Aluinaarde]

[Aluinwater]

[Alvermogen]

[Alvermogend]

[Alvorens]

[Alwaar]

[Alweder]

[Alwetend]

[Alwetendheid]

[Alziend]

[Alzoo]

[Alzoodanig]

[Alzulk]

[Am]

[Amagt]

[Amagtig]

[Amandel]

[Amandelboom]

[Amandelmelk]

[Amandelolie]

[Amandeltaart]

[Amarant]

[Amarel]

[Amaril]

[Amazone]

[Ambacht]

[Ambassade]

[Ambassadeur]

[Ambeeld]

[Ambei]

[Amber]

[Ambergeur]

[Amborstig]

[Ambt]

[Ambteloos]

[Ambtenaar]

[Ambtgeld]

[Ambtgenoot]

[Ambtman]

[Ambtsbezigheid]

[Ambtshalve]

[Ambtsnaam]

[Ambtsverrigting]

[Amei]

[Ameldonk]

[Amelmeel]

[Amen]

[Amen]

[Amerij]

[Ametist]

[Ametiststeen]

[Ammelaken]

[Ammiraal]

[Amstel]

[Amsteldam]

[Amsteldammer]

[Amsteldamsch]

[Ander]

[Anderdeels]

[Anderen]

[Anderendaagsch]

[Anderhalf]

[Andermaal]

[Anders]

[Anderwerf]

[Anderzins]

[Andijvie]

[Andoren]

[Andwoord]

[Andwoorden]

[Ane]

[Anemoon]

[Ang]

[Angel]

[Angelier]

[Angen]

[Angst]

[Angstelijk]

[Angsten]

[Angstig]

[Angstiglijk]

[Angstvallig]

[Anijs]

[Anijsbeschuit]

[Anijszaad]

[Anken]

[Anker]

[Anker]

[Ankeren]

[Ankergeld]

[Ankergrond]

[Ankerplaats]

[Ankersmid]

[Ansjovis]

[Apenbakhuis]

[Apenbek]

[Apengezigt]

[Apenkoning]

[Apenliefde]

[Apenspel]

[Aperij]

[Apin]

[Apostel]

[Apostelambt]

[Aposteldom]

[Apostelschap]

[Apotheek]

[Apotheker]

[Appel]

[Appelbloesem]

[Appelboom]

[Appeldrank]

[Appelflaauwte]

[Appelgraauw]

[Appelgroen]

[Appelman]

[Appelmoes]

[Appelrond]

[Appelsina]

[Appeltaart]

[Appelteef]

[Appelvrouw]

[Appelwijf]

[Appelwijn]

[April]

[Arabie]

[Arbeid]

[Arbeiden]

[Arbeider]

[Arbeidsloon]

[Arbeidzaam]

[Arbeidzalig]

[Archangel]

[Arduin]

[Arend]

[Arg]

[Argen]

[Argeren]

[Argerlijk]

[Argernis]

[Arglist]

[Arglistig]

[Argusoog]

[Argwaan]

[Argwanen]

[Argwanig]

[Ark]

[Arm]

[Arm]

[Armader]

[Armband]

[Armbestuur]

[Armbezorger]

[Armboog]

[Armborst]

[Armbus]

[Armen]

[Armenbestuur]

[Armengeld]

[Armenkas]

[Armgesmijde]

[Armhartig]

[Armhuis]

[Armkind]

[Armlijk]

[Armoede]

[Armoedig]

[Armpijp]

[Armring]

[Armschool]

[Armsnoer]

[Armstoel]

[Armzalig]

[Arn]

[Arn]

[Arnen]

[Arnmaand]

[Arre]

[Arren]

[Arsenaal]

[Artikel]

[Artikelbrief]

[Artisjok]

[Arts]

[Artsch]

[Artsenij]

[Artsenijkunde]

[Artsenijwinkel]

[As]

[Asch]

[Aschachtig]

[Aschbak]

[Aschbezem]

[Aschbus]

[Aschdag]

[Aschepoester]

[Aschevijster]

[Aschgat]

[Aschgraauw]

[Aschhok]

[Aschhoop]

[Aschig]

[Aschkar]

[Aschketel]

[Aschkruik]

[Aschman]

[Aschpot]

[Aschschop]

[Aschvarken]

[Aspersie]

[Aspersiebed]

[Aspersieplant]

[Aspunt]

[Ast]

[Aterling]

[Athenen]

[Atlas]

[Atlas]

[Au]

[Au]

[Au]

[Augustus]

[Autaar]

[Auwe]

[Ave]

[Avegaar]

[Aver]

[Averegts]

[Averegtsch]

[Averij]

[Avond]

[Avondbezoek]

[Avonddauw]

[Avondeten]

[Avondgebed]

[Avondgezang]

[Avondkost]

[Avondlied]

[Avondlucht]

[Avondmaal]

[Avondmaalganger]

[Avondmaaltijd]

[Avondmuzijk]

[Avondoffer]

[Avondregen]

[Avondschemering]

[Avondschool]

[Avondspel]

[Avondspijs]

[Avondster]

[Avondstond]

[Avondtijd]

[Avonduur]

[Avondwandeling]

[Avondwind]

[Avonturen]

[Avontuur]

[Avontuurlijk]

[Azen]

[Azia]

[Azijn]

[Azijnachtig]

[Azijnen]

[Azijnflesch]

[Azijnkan]

[Azijnmaker]

[Azijnmakerij]

[Azijnplaats]

[Azijnton]

[Azijnvat]

[Azijnverkooper]

[Azuur]

[Azuur]

[Azuren]

[Azuursteen]

B. [B.]

[Baai]

[Baai]

[Baak]

[Baal]

[Baal]

[Baaljuw]

[Baan]

[Baanderheer]

[Baar]

[Baar]

[Baar]

[Baar]

[Baar]

[Baarblijklijk]

[Baard]

[Baardeloos]

[Baardig]

[Baardscherer]

[Baardschrapper]

[Baarlijk]

[Baarmoeder]

[Baars]

[Baarschap]

[Baarvlies]

[Baas]

[Baat]

[Baatzucht]

[Baatzuchtig]

[Baauwen]

[Babbelaar]

[Babbelen]

[Bad]

[Baden]

[Baffen]

[Bag]

[Bagger]

[Baggeren]

[Bagijn]

[Bajert]

[Bak]

[Bakbaard]

[Bakbeest]

[Bakboord]

[Baken]

[Bakenen]

[Baker]

[Bakeren]

[Bakhuis]

[Bakken]

[Bakker]

[Bakkerij]

[Bakoven]

[Bakpan]

[Baksel]

[Baksteen]

[Baktand]

[Baktrog]

[Bakvisch]

[Bakwagen]

[Bal]

[Bal]

[Baldadig]

[Balddadig]

[Balderen]

[Balein]

[Baleinen]

[Balg]

[Balhoorig]

[Balie]

[Baljuw]

[Balk]

[Balken]

[Ballast]

[Ballasten]

[Balling]

[Ballingschap]

[Baloorig]

[Balsem]

[Balsemen]

[Balsturig]

[Ban]

[Banbliksem]

[Band]

[Bandelier]

[Banderheer]

[Bandijt]

[Bandrekel]

[Banen]

[Banerheer]

[Bang]

[Banier]

[Banjerheer]

[Bank]

[Bankaard]

[Bankbreuk]

[Banken]

[Bankerot]

[Banket]

[Bankgeld]

[Bankhouder]

[Bankier]

[Banneling]

[Bannen]

[Bar]

[Barbaar]

[Barbaarsch]

[Barbeel]

[Barbier]

[Bard]

[Baren]

[Barg]

[Bargie]

[Bark]

[Barkhout]

[Barm]

[Barmhartig]

[Barnen]

[Barning]

[Barnnetel]

[Barnsteen]

[Barnsteenen]

[Barrevoeter]

[Barsch]

[Barsie]

[Barst]

[Barsten]

[Barvoeter]

[Bas]

[Basstem]

[Bast]

[Bastaard]

[Bastaardwoord]

[Basterd]

[Bataaf]

[Bataafsch]

[Batavier]

[Baten]

[Batsch]

[Bazin]

[Bazuin]

[Bazuinen]

[Be]

[Beaarden]

[Beademen]

[Beamen]

[Beambte]

[Beandwoorden]

[Beangst]

[Beangstigen]

[Bearbeiden]

[Beascht]

[Bebinden]

[Bebloeden]

[Beboeten]

[Bebolwerken]

[Bebouwen]

[Bed]

[Bedaagd]

[Bedaard]

[Bedaardheid]

[Bedacht]

[Bedachtzaam]

[Bedammen]

[Bedampen]

[Bedanken]

[Bedaren]

[Bedauwen]

[Bedding]

[Bede]

[Bedeelen]

[Bedeesd]

[Bedehuis]

[Bedekken]

[Bedelaar]

[Bedelaarachtig]

[Bedelarij]

[Bedelarm]

[Bedelbrief]

[Bedelbrood]

[Bedelen]

[Bedelmonnik]

[Bedelofte]

[Bedelven]

[Bedelzak]

[Bedenken]

[Bedenking]

[Bedenklijk]

[Bedenktijd]

[Bederf]

[Bederflijk]

[Bederven]

[Bedevaart]

[Bedgenoot]

[Bedieden]

[Bediende]

[Bedienen]

[Bedijen]

[Bedijken]

[Bedilal]

[Bedillen]

[Beding]

[Bedingen]

[Bedisselen]

[Bedodden]

[Bedoen]

[Bedompt]

[Bedonderen]

[Bedotten]

[Bedoven]

[Bedraaijen]

[Bedrag]

[Bedragen]

[Bedreigen]

[Bedremmelen]

[Bedreven]

[Bedriegen]

[Bedrijf]

[Bedrijfal]

[Bedrijten]

[Bedrijven]

[Bedrillen]

[Bedrinken]

[Bedroefd]

[Bedroeven]

[Bedrog]

[Bedroppelen]

[Bedruipen]

[Bedrukken]

[Bedruppen]

[Beducht]

[Beduiden]

[Beduimelen]

[Beduivelen]

[Beduizeld]

[Bedunken]

[Bedvriend]

[Bedwang]

[Bedwarmer]

[Bedwelmen]

[Bedwingen]

[Be-eedigen]

[Beek]

[Beeld]

[Beeldelijk]

[Beelden]

[Beeldendienaar]

[Beeldendienst]

[Beeldenrijk]

[Beeldgieter]

[Beeldhouwen]

[Beeldlijk]

[Beeldnis]

[Beeldsnijder]

[Beeldspraak]

[Beeldstormer]

[Beeldwerk]

[Beemd]

[Been]

[Beenachtig]

[Beenbreuk]

[Beenderhuis]

[Beendroog]

[Beenen]

[Beenhakker]

[Beenig]

[Beer]

[Beerenhuid]

[Beerenklaauw]

[Beerenleider]

[Beerin]

[Be-erven]

[Beest]

[Beestachtig]

[Beestig]

[Beet]

[Beet]

[Beetje]

[Bef]

[Befaamd]

[Begaafd]

[Begaan]

[Begapen]

[Begaven]

[Begeren]

[Begerig]

[Begeerlijk]

[Begeerte]

[Begekken]

[Begeleiden]

[Begelukzaligen]

[Begenadigen]

[Begeven]

[Begieten]

[Begiften]

[Begiftigen]

[Begijn]

[Begin]

[Beginnen]

[Beginsel]

[Beglimpen]

[Begluren]

[Begoochelen]

[Begooijen]

[Begraafnis]

[Begraafplaats]

[Begraauwen]

[Begraven]

[Begrazen]

[Begrenzen]

[Begrijp]

[Begrijpen]

[Begrijplijk]

[Begrimmen]

[Begrip]

[Begroeijen]

[Begroeten]

[Begrommen]

[Begrooten]

[Begruizen]

[Beguichelen]

[Begunstigen]

[Behaaglijk]

[Behagen]

[Behalen]

[Behalve]

[Behandelen]

[Behandigen]

[Behangen]

[Behartigen]

[Behebt]

[Beheeren]

[Beheerschen]

[Beheinen]

[Behelpen]

[Behelzen]

[Behendig]

[Behoeden]

[Behoedzaam]

[Behoef]

[Behoefte]

[Behoeftig]

[Behoeven]

[Behooren]

[Behoorlijk]

[Behoud]

[Behouden]

[Behoudends]

[Behoudenis]

[Behuisd]

[Behulp]

[Behulpzaam]

[Behuuwd]

[Behuuwlijken]

[Behuwen]

[Bei]

[Bejaard]

[Bejaen]

[Bejag]

[Bejagen]

[Bejammeren]

[Beide]

[Beiden]

[Beiderlei]

[Bejegenen]

[Beijeren]

[Beijert]

[Beijveren]

[Beijzelen]

[Beitel]

[Beitelaak]

[Beitelen]

[Bek]

[Bekaaid]

[Bekakken]

[Bekalken]

[Bekallen]

[Bekamen]

[Bekampen]

[Bekanen]

[Bekeeren]

[Bekennen]

[Beker]

[Bekeren]

[Bekeuren]

[Bekje]

[Bekijken]

[Bekijven]

[Bekken]

[Bekkeneel]

[Beklaaglijk]

[Bekladden]

[Beklag]

[Beklagen]

[Beklappen]

[Beklauteren]

[Bekleeden]

[Beklemmen]

[Beklijven]

[Beklimmen]

[Beklinken]

[Beklonteren]

[Beknaauwen]

[Beknabbelen]

[Beknellen]

[Beknibbelen]

[Beknijpen]

[Beknopt]

[Beknorren]

[Bekocht]

[Bekoelen]

[Bekoken]

[Bekomen]

[Bekommeren]

[Bekomst]

[Bekoopen]

[Bekoren]

[Bekorsten]

[Bekorten]

[Bekostigen]

[Bekouten]

[Bekrabbelen]

[Bekrabben]

[Bekragtigen]

[Bekransen]

[Bekrassen]

[Bekreten]

[Bekreunen]

[Bekrijgen]

[Bekrijten]

[Bekrompen]

[Bekroonen]

[Bekruiden]

[Bekruipen]

[Bekruisen]

[Bekruizen]

[Bekuipen]

[Bekwaam]

[Bekwamen]

[Bekwelen]

[Bekwijlen]

[Bel]

[Belabberd]

[Beladderen]

[Beladen]

[Belagchen]

[Belagen]

[Belakken]

[Belanden]

[Belang]

[Belangen]

[Belappen]

[Belasten]

[Belasteren]

[Belasting]

[Belatten]

[Beleedigen]

[Beleefd]

[Beleemen]

[Beleenen]

[Beleg]

[Belegen]

[Belegeren]

[Beleggen]

[Beleggen]

[Beleid]

[Beleiden]

[Belekken]

[Belemmeren]

[Belenden]

[Belet]

[Beletten]

[Beleven]

[Belezen]

[Belg]

[Belgen]

[Belhamel]

[Beliegen]

[Believen]

[Belijden]

[Belijmen]

[Belikken]

[Bellen]

[Beloeren]

[Belofte]

[Beloken]

[Belommeren]

[Belonken]

[Beloonen]

[Beloop]

[Beloopen]

[Beloven]

[Beluiden]

[Beluiken]

[Beluisteren]

[Belul]

[Belust]

[Bemagtigen]

[Bemannen]

[Bemantelen]

[Bemasten]

[Bemerken]

[Bemesten]

[Bemiddeld]

[Bemiddelen]

[Bemind]

[Beminnen]

[Bemodderen]

[Bemoeijen]

[Bemorsen]

[Bemost]

[Bemuren]

[Ben]

[Benaaijen]

[Benaarstigen]

[Benaasten]

[Benaauwd]

[Benaauwen]

[Benadeelen]

[Benaderen]

[Benamen]

[Benard]

[Bende]

[Beneden]

[Beneen]

[Beneenen]

[Beneffens]

[Benemen]

[Benepen]

[Benevelen]

[Beneven]

[Bengel]

[Bengel]

[Benieuwen]

[Benijden]

[Benijpen]

[Benne]

[Benoemen]

[Benoodigd]

[Benoorden]

[Beoefenen]

[Beolien]

[Beoogen]

[Beoorlogen]

[Beoosten]

[Bepaarlen]

[Bepalen]

[Bepeerlen]

[Bepeilen]

[Bepeinzen]

[Bepekken]

[Beperken]

[Beperlen]

[Bepissen]

[Beplaasteren]

[Beplakken]

[Beplanken]

[Beplanten]

[Bepleisteren]

[Bepleiten]

[Beploegen]

[Bepluizen]

[Bepoten]

[Bepraten]

[Beproeven]

[Beraad]

[Beraadslagen]

[Berad]

[Beraden]

[Beramen]

[Berd]

[Bereden]

[Beregenen]

[Beregt]

[Beregten]

[Bereid]

[Bereiden]

[Bereids]

[Bereik]

[Bereiken]

[Bereizen]

[Beren]

[Berennen]

[Berg]

[Bergaarde]

[Bergachtig]

[Bergaf]

[Bergamot]

[Bergbewoner]

[Bergen]

[Berghout]

[Bergop]

[Berieken]

[Berigt]

[Berigten]

[Berijden]

[Berijmen]

[Beringen]

[Berispen]

[Berk]

[Berken]

[Berkenboom]

[Berkenmeijer]

[Berkhout]

[Bernen]

[Bernsteen]

[Beroemd]

[Beroemen]

[Beroep]

[Beroepen]

[Beroeren]

[Beroesten]

[Berokken]

[Berokkenen]

[Beroofd]

[Berooid]

[Berooken]

[Berooven]

[Berouw]

[Berouwen]

[Berrie]

[Berst]

[Bersten]

[Berucht]

[Beruiken]

[Berusten]

[Bes]

[Beschaafd]

[Beschadigen]

[Beschaduwen]

[Beschamen]

[Beschansen]

[Bescharen]

[Beschaven]

[Bescheer]

[Bescheid]

[Bescheiden]

[Bescheiden]

[Beschenken]

[Bescheren]

[Bescheren]

[Beschermen]

[Beschieten]

[Beschijnen]

[Beschijten]

[Beschik]

[Beschikken]

[Beschilderen]

[Beschimmelen]

[Beschimpen]

[Beschoft]

[Beschonken]

[Beschoren]

[Beschot]

[Beschouwen]

[Beschreijen]

[Beschrijden]

[Beschrijven]

[Beschroomd]

[Beschuit]

[Beschuldigen]

[Beschutten]

[Besef]

[Beseffen]

[Besje]

[Besingelen]

[Beslaan]

[Beslabben]

[Beslabberen]

[Beslag]

[Beslapen]

[Beslechten]

[Beslijken]

[Beslijpen]

[Beslissen]

[Beslommeren]

[Besloten]

[Besluit]

[Besluiten]

[Besmeren]

[Besmetten]

[Besmullen]

[Besnaauwen]

[Besneden]

[Besneeuwd]

[Besnijden]

[Besnoeijen]

[Besnoeren]

[Besnot]

[Besnuffelen]

[Besnuffen]

[Bespannen]

[Besparen]

[Bespatten]

[Bespekken]

[Bespelen]

[Bespeuren]

[Bespieden]

[Bespiegelen]

[Bespikkelen]

[Bespoedigen]

[Bespoelen]

[Bespotten]

[Bespraakt]

[Besprek]

[Bespreken]

[Besprengen]

[Besprenkelen]

[Bespringen]

[Besproeijen]

[Bespugen]

[Bespuiten]

[Bespuwen]

[Best]

[Bestaan]

[Bestaken]

[Bestand]

[Bestand]

[Bestanddeel]

[Besteden]

[Bestek]

[Besteken]

[Bestel]

[Bestelen]

[Bestellen]

[Bestemmen]

[Bestemoeder]

[Bestempelen]

[Bestendig]

[Besterven]

[Bestevader]

[Bestevenen]

[Bestier]

[Bestieren]

[Bestippen]

[Bestoken]

[Bestoppen]

[Bestormen]

[Bestorten]

[Bestorven]

[Bestoven]

[Bestraffen]

[Bestralen]

[Bestraten]

[Bestrijden]

[Bestrijken]

[Bestrikken]

[Bestrooijen]

[Bestruiven]

[Bestuiven]

[Besturen]

[Bestuur]

[Bestuwen]

[Bet]

[Betalen]

[Betamen]

[Betasten]

[Bete]

[Beteekenen]

[Betemmen]

[Beter]

[Beteren]

[Beteren]

[Beteugelen]

[Beteuterd]

[Beteuteren]

[Betigten]

[Betijen]

[Betijgen]

[Betimmeren]

[Betogen]

[Betoog]

[Betoomen]

[Betoon]

[Betoonen]

[Betooveren]

[Betraand]

[Betrachten]

[Betralien]

[Betrappelen]

[Betrappen]

[Betreden]

[Betreffen]

[Betrekken]

[Betreuren]

[Betroeven]

[Betrokken]

[Betrouwen]

[Betten]

[Betuigen]

[Betuinen]

[Betuw]

[Betwijfelen]

[Betwisten]

[Beu]

[Beudel]

[Beugel]

[Beuk]

[Beukelaar]

[Beuken]

[Beuken]

[Beul]

[Beuling]

[Beun]

[Beuren]

[Beurs]

[Beursch]

[Beurt]

[Beurzig]

[Beuzelen]

[Bevallen]

[Bevangen]

[Bevaren]

[Bevatten]

[Bevechten]

[Beveiligen]

[Beveinzen]

[Bevel]

[Bevelen]

[Beven]

[Bever]

[Beverhaar]

[Beverhoed]

[Bevestigen]

[Bevijlen]

[Bevinden]

[Bevingeren]

[Bevisschen]

[Bevlakken]

[Bevlekken]

[Bevlijtigen]

[Bevloeren]

[Bevochtigen]

[Bevoegd]

[Bevoelen]

[Bevolen]

[Bevolken]

[Bevoogden]

[Bevoordeelen]

[Bevoormonden]

[Bevoorregten]

[Bevoorwaarden]

[Bevorderen]

[Bevorens]

[Bevrachten]

[Bevragen]

[Bevredigen]

[Bevreemden]

[Bevreesd]

[Bevriend]

[Bevriezen]

[Bevrijden]

[Bevroeden]

[Bevruchten]

[Bevuilen]

[Bewaaijen]

[Bewaarheden]

[Bewaken]

[Bewallen]

[Bewandelen]

[Bewaren]

[Bewasemen]

[Bewasschen]

[Bewassen]

[Bewateren]

[Beweegbaar]

[Beweeglijk]

[Beweenen]

[Bewegen]

[Beweging]

[Bewelkomen]

[Beweren]

[Bewerken]

[Bewerp]

[Bewerpen]

[Bewesten]

[Bewettigen]

[Bewierooken]

[Bewijs]

[Bewijzen]

[Bewilligen]

[Bewimpelen]

[Bewind]

[Bewinden]

[Bewitten]

[Bewoelen]

[Bewogen]

[Bewolken]

[Bewonderen]

[Bewonen]

[Bewoorden]

[Beworp]

[Bewust]

[Bezaaijen]

[Bezaan]

[Bezabberen]

[Bezadigd]

[Bezadigen]

[Bezalven]

[Bezanden]

[Bezeeren]

[Bezegelen]

[Bezeilen]

[Bezem]

[Bezending]

[Bezet]

[Bezeten]

[Bezetten]

[Bezeveren]

[Bezie]

[Bezielen]

[Bezien]

[Bezig]

[Bezigen]

[Bezigtigen]

[Bezijden]

[Bezilveren]

[Bezingen]

[Bezinken]

[Bezinnen]

[Bezit]

[Bezitten]

[Bezoedelen]

[Bezoek]

[Bezoeken]

[Bezolden]

[Bezoldigen]

[Bezonder]

[Bezondigen]

[Bezonnen]

[Bezoomen]

[Bezorgen]

[Bezuiden]

[Bezuinigen]

[Bezuren]

[Bezwaar]

[Bezwaard]

[Bezwachtelen]

[Bezwalken]

[Bezwangeren]

[Bezwaren]

[Bezweeten]

[Bezwemmen]

[Bezweren]

[Bezwijken]

[Bezwijmen]

[Bibberen]

[Biddag]

[Bidden]

[Bie]

[Biecht]

[Biechten]

[Bieden]

[Bier]

[Bierachtig]

[Bies]

[Biest]

[Bietebaauw]

[Biezen]

[Biezen]

[Big]

[Biggelen]

[Bigot]

[Bij]

[Bij]

[Bijaldien]

[Bijbel]

[Bijbinden]

[Bijblijven]

[Bijbrengen]

[Bijdoen]

[Bijdraaijen]

[Bijdrag]

[Bijdragen]

[Bijdrukken]

[Bije]

[Bijeen]

[Bijeenkomst]

[Bijgaan]

[Bijgelegen]

[Bijgeloof]

[Bijgeloovig]

[Bijgenaamd]

[Bijgeven]

[Bijgewas]

[Bijhalen]

[Bijhangen]

[Bijkans]

[Bijkomen]

[Bijkruipen]

[Bijl]

[Bijlaag]

[Bijlandig]

[Bijleggen]

[Bijliggen]

[Bijloopen]

[Bijmengen]

[Bijna]

[Bijnaam]

[Bijnaamwoord]

[Bijnemen]

[Bijpad]

[Bijrekenen]

[Bijroepen]

[Bijschieten]

[Bijschikken]

[Bijschoffelen]

[Bijschrapen]

[Bijschrift]

[Bijschrijven]

[Bijschuiven]

[Bijslaap]

[Bijslepen]

[Bijsmeden]

[Bijsmelten]

[Bijsmeren]

[Bijsmijten]

[Bijspringen]

[Bijstaan]

[Bijstand]

[Bijsteken]

[Bijstellen]

[Bijster]

[Bijstooten]

[Bijt]

[Bijtebaauw]

[Bijten]

[Bijval]

[Bijvallen]

[Bijvoegen]

[Bijweg]

[Bijwerk]

[Bijwerpen]

[Bijwezen]

[Bijwijf]

[Bijwonen]

[Bijwoord]

[Bijzen]

[Bijzetten]

[Bijziende]

[Bijzig]

[Bijzijn]

[Bijzit]

[Bijzitten]

[Bijzonder]

[Bikkel]

[Bikken]

[Bil]

[Billen]

[Billijk]

[Billijken]

[Bind]

[Binden]

[Bink]

[Binnen]

[Bisdom]

[Bisschop]

[Bit]

[Bits]

[Bitter]

[Blaam]

[Blaar]

[Blaar]

[Blaas]

[Blaasbalg]

[Blaasbalk]

[Blaashoorn]

[Blaaskaak]

[Blaaspijp]

[Blaauw]

[Blaauwen]

[Blad]

[Bladeren]

[Blaffen]

[Blaffer]

[Blaken]

[Blaker]

[Blakeren]

[Blamen]

[Blank]

[Blank]

[Blaren]

[Blaren]

[Blaten]

[Blazen]

[Blazoen]

[Bleek]

[Bleek]

[Bleeken]

[Bleeker]

[Bleekerij]

[Bleeten]

[Blei]

[Bleik]

[Bleiken]

[Bleiker]

[Blein]

[Blek]

[Bles]

[Blijd]

[Blijde]

[Blijk]

[Blijken]

[Blijdschap]

[Blijmoedig]

[Blijspel]

[Blijven]

[Blik]

[Blik]

[Blikaars]

[Blikken]

[Blikkeren]

[Blikoogen]

[Bliksem]

[Bliksemen]

[Bliktanden]

[Blikvuren]

[Blind]

[Blind]

[Blinden]

[Blindhokken]

[Blinken]

[Bloed]

[Bloeden]

[Bloei]

[Bloeijen]

[Bloeisel]

[Bloem]

[Bloemen]

[Bloesem]

[Blok]

[Blokken]

[Blond]

[Blood]

[Bloot]

[Blooten]

[Blos]

[Blozen]

[Blusschen]

[Bluts]

[Blutsen]

[Bobbel]

[Bobbelen]

[Bod]

[Bode]

[Bodem]

[Bodemerij]

[Bodenbrood]

[Bodenloon]

[Boedel]

[Boef]

[Boeg]

[Boei]

[Boei]

[Boeijen]

[Boeijer]

[Boek]

[Boeken]

[Boekenboom]

[Boekstaaf]

[Boekweit]

[Boel]

[Boel]

[Boelen]

[Boelschap]

[Boender]

[Boenen]

[Boer]

[Boeren]

[Boersch]

[Boert]

[Boerten]

[Boete]

[Boeten]

[Boetse]

[Boetseren]

[Boetvaardig]

[Boezel]

[Boezelaar]

[Boezem]

[Boffen]

[Bogchel]

[Bogen]

[Bogt]

[Boha]

[Bok]

[Bokaal]

[Bokken]

[Bokking]

[Bokse]

[Bol]

[Bol]

[Bolderen]

[Bolderwagen]

[Bolk]

[Bollen]

[Bollen]

[Bollepees]

[Bolrond]

[Bolster]

[Bolsteren]

[Bolwerk]

[Bolwerken]

[Bolworm]

[Bolwurm]

[Bom]

[Bombammen]

[Bombazijn]

[Bomgat]

[Bommel]

[Bommen]

[Bond]

[Bondel]

[Bonder]

[Bondgenoot]

[Bondig]

[Bonk]

[Bonken]

[Bons]

[Bonsem]

[Bont]

[Bont]

[Bontekraai]

[Bontwerker]

[Bonzen]

[Boodschap]

[Boodschappen]

[Boog]

[Boogaard]

[Boogzaam]

[Boom]

[Boombast]

[Boomen]

[Boomgaard]

[Boomgaardooft]

[Boomgeld]

[Boomgrendel]

[Boomhef]

[Boomhevel]

[Boomig]

[Boomkaan]

[Boomklok]

[Boomolie]

[Boomrijk]

[Boomschip]

[Boomschool]

[Boomstam]

[Boomsterk]

[Boomswijze]

[Boomvrucht]

[Boon]

[Boor]

[Boord]

[Boorden]

[Boordvol]

[Boorts]

[Boos]

[Booswicht]

[Boot]

[Boot]

[Bootsen]

[Bord]

[Bord]

[Bordeel]

[Bordig]

[Borduren]

[Boren]

[Borg]

[Borg]

[Borgemeester]

[Borgen]

[Borger]

[Born]

[Borrel]

[Borrelen]

[Bors]

[Borst]

[Borst]

[Borstel]

[Borstelen]

[Borsten]

[Borstwering]

[Bos]

[Bosch]

[Bossen]

[Bot]

[Bot]

[Boter]

[Boterbloem]

[Boteren]

[Boterham]

[Boterhuis]

[Bots]

[Botsen]

[Bottel]

[Bottelen]

[Bottelhuis]

[Botten]

[Boud]

[Bout]

[Bouw]

[Bouwen]

[Bouwen]

[Bouwstof]

[Bouwval]

[Bouwvallig]

[Boven]

[Braadharing]

[Braadoven]

[Braadpan]

[Braadspit]

[Braadvet]

[Braadworst]

[Braaf]

[Braak]

[Braak]

[Braam]

[Braauwen]

[Brabbelen]

[Braden]

[Brak]

[Brak]

[Braken]

[Braken]

[Brallen]

[Bram]

[Bramzeil]

[Brand]

[Brandbaar]

[Branden]

[Brander]

[Brandewijn]

[Brandig]

[Branding]

[Brandmerk]

[Brandmerken]

[Brandnetel]

[Brandoffer]

[Brandschoon]

[Bras]

[Brasem]

[Braspenning]

[Brassen]

[Breed]

[Breedte]

[Breekbaar]

[Breekbeitel]

[Breekijzer]

[Breekspel]

[Breeuwen]

[Breidel]

[Breidelen]

[Breiden]

[Breijen]

[Brein]

[Breken]

[Brengen]

[Bres]

[Breuk]

[Bridsen]

[Brief]

[Brieschen]

[Brij]

[Brijn]

[Brijzelen]

[Bril]

[Brillen]

[Broddelaar]

[Broddelen]

[Broed]

[Broedei]

[Broeden]

[Broeder]

[Broedergemeente]

[Broederschap]

[Broedsch]

[Broeijen]

[Broeinest]

[Broeisch]

[Broeisel]

[Broek]

[Broek]

[Broeken]

[Brok]

[Brokkelen]

[Brokken]

[Brommen]

[Bron]

[Bronst]

[Brood]

[Brooddronken]

[Broos]

[Broosch]

[Brouwen]

[Brug]

[Brui]

[Bruid]

[Bruidegom]

[Bruiden]

[Bruidloft]

[Bruijen]

[Bruikbaar]

[Bruiken]

[Bruiker]

[Bruiloft]

[Bruin]

[Bruinen]

[Bruineren]

[Bruis]

[Bruisen]

[Brullen]

[Brusk]

[Buffel]

[Bugchel]

[Bui]

[Buidel]

[Buigen]

[Buigzaam]

[Buijen]

[Buik]

[Buikig]

[Buil]

[Buil]

[Builen]

[Buis]

[Buis]

[Buis]

[Buit]

[Buitelen]

[Buiten]

[Buiten]

[Bukken]

[Bukking]

[Bul]

[Bul]

[Bulbak]

[Bulderen]

[Bulhond]

[Bulken]

[Bulle]

[Bullebak]

[Bulster]

[Bult]

[Bun]

[Bundel]

[Bunder]

[Bunsing]

[Burg]

[Burgemeester]

[Burger]

[Burgt]

[Burrie]

[Bus]

[Buskruid]

[Bussel]

[Butter]

[Buur]

[Buurt]

C. [C]

[Cedel]

[Ceder]

[Cederboom]

[Cederen]

[Ceel]

[Cel]

[Cement]

[Ch]

[Cherub]

[Chijl]

[Cichorei]

[Cider]

[Cijfer]

[Cijferen]

[Cijns]

[Cilinder]

[Cimbaal]

[Cipier]

[Cipres]

[Cirkel]

[Citer]

[Citroen]

D. [D]

[Daad]

[Daaglijks]

[Daaglijksch]

[Daags]

[Daagsch]

[Daalder]

[Daar]

[Dadel]

[Dadelijk]

[Dader]

[Dadig]

[Dag]

[Dag]

[Dagdief]

[Dagdieven]

[Dagelijks]

[Dagelijksch]

[Dagen]

[Dagen]

[Dagen]

[Dageraad]

[Dagge]

[Daglicht]

[Dagreis]

[Dagster]

[Dagteekenen]

[Dagvaard]

[Dagvaarden]

[Dak]

[Dal]

[Dalen]

[Daler]

[Dam]

[Damast]

[Damlooper]

[Dammen]

[Damp]

[Dampen]

[Dampig]

[Dampkogel]

[Dampkring]

[Dan]

[Danig]

[Dank]

[Dankbaar]

[Danken]

[Dans]

[Dansen]

[Dapper]

[Darm]

[Darmsnaar]

[Darren]

[Dartel]

[Dartelen]

[Dartien]

[Das]

[Das]

[Dat]

[Dat]

[Dauw]

[Dauwel]

[Dauwen]

[Daveren]

[De]

[December]

[Dedigen]

[Deeg]

[Deeg]

[Deeglijk]

[Deel]

[Deel]

[Deelachtig]

[Deelbaar]

[Deelen]

[Deelgenoot]

[Deelwoord]

[Deerlijk]

[Deern]

[Deernis]

[Deftig]

[Dege]

[Degelijk]

[Degen]

[Degene]

[Deining]

[Deinzen]

[Dek]

[Deken]

[Deken]

[Dekken]

[Dekmantel]

[Deksel]

[Del]

[Delgen]

[Delling]

[Delven]

[Demoed]

[Demoedig]

[Demoedigen]

[Dempen]

[Den]

[Denkbaar]

[Denkbeeld]

[Denkelijk]

[Denken]

[Denker]

[Denklijk]

[Denkwijs]

[Dennenboom]

[Derde]

[Derdehalf]

[Derdendaagsch]

[Derelijk]

[Deren]

[Derenis]

[Dergelijk]

[Derhalve]

[Dermate]

[Derren]

[Derrie]

[Dertel]

[Dertien]

[Dertiende]

[Dertig]

[Dertiger]

[Dertigste]

[Derven]

[Derwaart]

[Des]

[Desgelijk]

[Desgelijks]

[Deshalve]

[Deugd]

[Deugdelijk]

[Deugdrijk]

[Deugdzaam]

[Deugen]

[Deugniet]

[Deuk]

[Deuken]

[Deun]

[Deun]

[Deunen]

[Deur]

[Deur]

[Deuvik]

[Deuvikken]

[Dewelke]

[Dewijl]

[Deze]

[Dezelfde]

[Dezelve]

[Diamant]

[Diamanten]

[Dicht]

[Dicht]

[Dichten]

[Dichter]

[Dichterlijk]

[Dichtkunst]

[Dichtluim]

[Dichtstuk]

[Die]

[Dief]

[Diefachtig]

[Diefsch]

[Diefstal]

[Diefte]

[Diegene]

[Dienaangaande]

[Dienaar]

[Diender]

[Dienen]

[Dienst]

[Dienstig]

[Diep]

[Diep]

[Diepen]

[Dieplood]

[Diepte]

[Dier]

[Dier]

[Dierbaar]

[Diergelijk]

[Dies]

[Dieshalve]

[Diets]

[Dieven]

[Dieverij]

[Diggel]

[Digt]

[Digten]

[Dij]

[Dijden]

[Dijen]

[Dijgen]

[Dijk]

[Dijken]

[Dik]

[Dikken]

[Dikte]

[Dille]

[Dillen]

[Ding]

[Dingen]

[Dingsdag]

[Dingtaal]

[Disch]

[Dischgenoot]

[Disschen]

[Dissel]

[Dissel]

[Distel]

[Dit]

[Dobbel]

[Dobbel]

[Dobbelaar]

[Dobbelen]

[Dobber]

[Dobberen]

[Doch]

[Dodderig]

[Doe]

[Doedelzak]

[Doek]

[Doeken]

[Doel]

[Doelen]

[Doelwit]

[Doemen]

[Doemwaardig]

[Doen]

[Doen]

[Doenlijk]

[Doenniet]

[Dof]

[Dof]

[Doffen]

[Doffer]

[Doft]

[Dog]

[Dogen]

[Dogter]

[Dojer]

[Dok]

[Dokken]

[Dol]

[Dol]

[Dolen]

[Dolfijn]

[Dolk]

[Dom]

[Dom]

[Dom]

[Dommekragt]

[Dommelen]

[Dommelen]

[Domp]

[Dompelen]

[Dompen]

[Donder]

[Donderdag]

[Donderen]

[Donker]

[Dons]

[Dood]

[Dood]

[Doodelijk]

[Dooden]

[Doodlijk]

[Doodsch]

[Doodsteek]

[Doodstuip]

[Doodverw]

[Doodverwen]

[Doodvijand]

[Doof]

[Dooi]

[Dooijen]

[Doop]

[Doopen]

[Door]

[Door]

[Doorbakken]

[Doorbersten]

[Doorbijten]

[Doorbladeren]

[Doorblazen]

[Doorboren]

[Doorbraden]

[Doorbranden]

[Doorbreken]

[Doorbrengen]

[Doordansen]

[Doordenken]

[Doordien]

[Doordoen]

[Doordouwen]

[Doordragen]

[Doordraven]

[Doordrijven]

[Doordringen]

[Doordringlijk]

[Doordruipen]

[Doordrukken]

[Doorduwen]

[Dooreten]

[Doorgaan]

[Doorgaands]

[Doorgalmen]

[Doorgang]

[Doorgieten]

[Doorgooijen]

[Doorgraven]

[Doorgrieven]

[Doorgroeijen]

[Doorgronden]

[Doorhakken]

[Doorhalen]

[Doorhelpen]

[Doorhouwen]

[Doorjagen]

[Doorkerven]

[Doorkijken]

[Doorklieven]

[Doorklooven]

[Doorknabbelen]

[Doorknagen]

[Doorkneeden]

[Doorkoken]

[Doorkomen]

[Doorkrabbelen]

[Doorkrabben]

[Doorkruipen]

[Doorkruisen]

[Doorlaten]

[Doorleeren]

[Doorleiden]

[Doorlichten]

[Doorliggen]

[Doorloop]

[Doorloopen]

[Doorlouteren]

[Doorluchtig]

[Doormarsch]

[Doormengen]

[Doorn]

[Doornaaijen]

[Doornagelen]

[Doornatten]

[Doornemen]

[Doorpersen]

[Doorpriemen]

[Doorregenen]

[Doorreiken]

[Doorreis]

[Doorreizen]

[Doorrennen]

[Doorrijden]

[Doorrijgen]

[Doorroeijen]

[Doorroeren]

[Doorrollen]

[Doorrooken]

[Doorrukken]

[Doorschaven]

[Doorscheuren]

[Doorschieten]

[Doorschijnen]

[Doorschoppen]

[Doorschrabben]

[Doorschreeuwen]

[Doorschuiven]

[Doorschuren]

[Doorschutten]

[Doorslaan]

[Doorslag]

[Doorslapen]

[Doorslepen]

[Doorslepen]

[Doorslijpen]

[Doorslijten]

[Doorsluipen]

[Doorsmakken]

[Doorsmelten]

[Doorsmijten]

[Doorsnede]

[Doorsneeuwen]

[Doorsnijden]

[Doorsnuffelen]

[Doorspekken]

[Doorspelen]

[Doorspitten]

[Doorsplijten]

[Doorspoelen]

[Doorspraak]

[Doorspreken]

[Doorspringen]

[Doorstaan]

[Doorstampen]

[Doorstappen]

[Doorsteken]

[Doorstooten]

[Doorstorten]

[Doorstralen]

[Doorstrijken]

[Doorstrikken]

[Doorstrooijen]

[Doorstroomen]

[Doorstuiven]

[Doorsturen]

[Doorsullen]

[Doortasten]

[Doortillen]

[Doortogt]

[Doortrappen]

[Doortrapt]

[Doortreden]

[Doortrekken]

[Doortuimelen]

[Doorvaart]

[Doorvallen]

[Doorvaren]

[Doorvegen]

[Doorvijlen]

[Doorvlammen]

[Doorvlechten]

[Doorvliegen]

[Doorvlieten]

[Doorvlijmen]

[Doorvloeijen]

[Doorvochtigen]

[Doorvoed]

[Doorvoeden]

[Doorvoederen]

[Doorvoeren]

[Doorvreten]

[Doorvrijven]

[Doorwaadbaar]

[Doorwaaijen]

[Doorwaden]

[Doorwaken]

[Doorwandelen]

[Doorwassen]

[Doorweeken]

[Doorwerken]

[Doorwerpen]

[Doorweven]

[Doorwinden]

[Doorwonden]

[Doorworstelen]

[Doorwrijven]

[Doorwrocht]

[Doorwroeten]

[Doorzaaijen]

[Doorzagen]

[Doorzakken]

[Doorzeilen]

[Doorzetten]

[Doorzien]

[Doorziften]

[Doorzigt]

[Doorzijgen]

[Doorzijpen]

[Doorzinken]

[Doorzoeken]

[Doorzulten]

[Doos]

[Dooven]

[Dop]

[Doppen]

[Dor]

[Dordrecht]

[Dorp]

[Dorpel]

[Dorper]

[Dorren]

[Dorren]

[Dorschen]

[Dorst]

[Dorsten]

[Dorstig]

[Dos]

[Dossen]

[Dot]

[Dotten]

[Douw]

[Douwen]

[Dozijn]

[Dra]

[Draad]

[Draagbaar]

[Draagbaar]

[Draagbak]

[Draagband]

[Draaglijk]

[Draagloon]

[Draagstoel]

[Draai]

[Draaijen]

[Draak]

[Drab]

[Drabbig]

[Dradig]

[Draf]

[Draf]

[Dragen]

[Dragt]

[Dralen]

[Drang]

[Drank]

[Dras]

[Draven]

[Drecht]

[Dreef]

[Dreet]

[Dreg]

[Dreigen]

[Drek]

[Drempel]

[Drenkeling]

[Drenken]

[Drentelen]

[Dreum]

[Dreun]

[Dreunen]

[Dreutel]

[Drevel]

[Dribbelen]

[Drie]

[Driegdraad]

[Driegen]

[Driehoek]

[Drieklank]

[Driest]

[Drift]

[Driftig]

[Drig]

[Drijten]

[Drijven]

[Dril]

[Drillen]

[Dringen]

[Drinkbaar]

[Drinken]

[Droef]

[Droes]

[Droessem]

[Droevig]

[Droezig]

[Drog]

[Drok]

[Drol]

[Drom]

[Drommel]

[Dronk]

[Dronkaard]

[Dronken]

[Dronkenschap]

[Droog]

[Droogen]

[Droogerij]

[Droogte]

[Droom]

[Droomen]

[Drop]

[Droppel]

[Droppelen]

[Droppen]

[Drossaard]

[Drost]

[Druif]

[Druilen]

[Druipen]

[Druipstaart]

[Druipstaarten]

[Druischen]

[Druk]

[Druk]

[Drukken]

[Drup]

[Druppel]

[Druppen]

[Dubbel]

[Dubbelen]

[Dubben]

[Duchten]

[Duf]

[Dufsteen]

[Duidelijk]

[Duiden]

[Duif]

[Duifsteen]

[Duig]

[Duikelaar]

[Duikelen]

[Duiken]

[Duiker]

[Duim]

[Duimelen]

[Duin]

[Duist]

[Duister]

[Duit]

[Duitsch]

[Duivel]

[Duivelsch]

[Duizelen]

[Duizelig]

[Duizend]

[Dukaat]

[Dukdalf]

[Dul]

[Duldelijk]

[Duldeloos]

[Dulden]

[Dun]

[Dunk]

[Dunken]

[Dunnen]

[Duren]

[Durfal]

[Durfniet]

[Durk]

[Durven]

[Dus]

[Dusdanig]

[Dut]

[Dutten]

[Duur]

[Duur]

[Duurbaar]

[Duurkoop]

[Duurte]

[Duurzaam]

[Duw]

[Duwen]

[Dwaal]

[Dwaas]

[Dwalen]

[Dwang]

[Dwarlen]

[Dwars]

[Dwarsdrijven]

[Dweepen]

[Dweil]

[Dweilen]

[Dwerg]

[Dwijnen]

[Dwingeland]

[Dwingen]

 


Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken