Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D (1799-1801)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, DToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.09 MB)

Scans (456.28 MB)

ebook (5.81 MB)

XML (2.64 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D

(1799-1801)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Afnemen]

AFNEMEN, bedr. en onz. w., ongelijkvl. Van het scheidb. voorz. af en nemen: ik nam af, heb afgenomen.

Bedrijv., van de hoogte, of van de opperlakte eens dings, nemen: den hoed afnemen - het kleed van de tafel afnenemen - de kaarten afnemen, afheffen. De tafel afnemen, d.i. de overige spijs enz. van de tafel afnemen. Iets van iemand nemen: ik heb hem zijnen degen afgenomen - iemand eenen last afnemen, hem daar van ontheffen - iemand zijn geld afnemen, met list, of geweld, ontnemen. - Den room van de melk afnemen, afscheppen. Door middel van eene schaar, zaag, een mes, of eenig ander werktuig, wegnemen: iemand een lid afnemen, afsnijden - zich het haar, den baard, laten afnemen. - Gij moet deze plank nog wat afnemen, afschaven, afzagen, enz. Ook wordt afnemen, in den gemeenen spreektrant, voor met eenen doek afvegen, reinigen, gebezigd: neem de stoelen, de regtbank, (d.i. het stof van de stoelen, het nat van de regtbank) nog wat af. Overdragtiglijk, voor bevrijden: gij hebt mij een zwaar pak van het hart afgenomen. Laten doen: iemand eenen eed afnemen. Laten betalen: iemand eene geldboete afnemen. Opmaken, besluiten: het gevolg der zaak was uit derzelver toedragt ligtlijk aftenemen. Ten goede, of ten kwade, duiden: ik neem u dit roekeloos gezegde thands niet kwalijk af; waarvoor men ook enkellijk nemen zegt.

Onzijd., met het hulpw. zijn, voor, in grootte, duur, kragt en waarde verminderen, zoo van personen, als van zaken: de maan neemt af, wordt, schijnbaar, kleiner. De

[pagina 157]
[p. 157]

koorts is aan het afnemen, begint te verminderen. Hij is zeer afgenomen, door ziekte verzwakt en mager geworden. De dagen nemen aanmerklijk af, beginnen korter te worden. De boekhandel neemt, hand over hand, af, geraakt in verval.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken