Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D (1799-1801)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, DToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.09 MB)

Scans (456.28 MB)

ebook (5.81 MB)

XML (2.64 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D

(1799-1801)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Boom]

BOOM, z.n., m., des booms, of van den boom; meerv. boomen. De grootste en stevigste soort van plant in het plantenrijk, of eene plant, die uit eenen enkelen wortel met eenen stam, of hoofdtronk, zich in vele takken, als zoo vele armen, uitbreidt: appelboom, vruchtboom - boomen planten enz. De boom des levens, een, met opzigt tot den naam, bekend gewas, in het voormalige aardsche paradijs. In de hoven wordt zekere uitlandsche boom ook met dezen naam bestempeld. De boom der kennisse. Bybelvert. Zamenstellingen zijn: boomaarde, boomachtig, boomagaat, boomaloe, boomblad, boombloem, boomboor, boombrand, boomdraak, booment, boomenter, boomenterij, boomgans, boomgewas, boomgodin, boomhakker, boomhakking, boomhof, boomkever, boomknoest, boomknop, boomknuist, boomkooper, boomkrekel, boomkruiper, boomkweeker, boomkweekerij, boomladder, boomloof, boomluis, boommarkt, boommos, boommusch, boomnimf, boomnoot, boomooft, boompalm, boompikker, boomplanter, boompoter, boomsap, boomschaduw, boomschender, boomschenderij, boomschimmel, boomslak, boomslang, boomsluiper, boomsnoeijer, boomstronk, boomtak, boomvaren, boomwagen, boomwas, boomwol, boomworm, boomwortel, boomzetter, boomzijde, boomzwam, enz.

Van dit boom zijn verscheidene spreekwijzen en leenspreuken afkomstig, zoo bij deftige schrijvers, als in het gemeene leven; b.v.: hooge boomen worden het eerste van den bllksem getroffen, groote, aanzienlijke personen staan

[pagina 450]
[p. 450]

het eerste voor haat en laster bloot. Anders: hooge boomen vangen veel wind; of, gelijk Cats zegt:

Hoe hooger bergh, hoe lager dal;
Hoe grooter boom, hoe swaerder val.
Hoe grooter staet, hoe grooter haet.

Zoo als de boom valt, blijft hij liggen, zoo als de mensch sterft, is zijn lot bepaald. Hij teert van den hoogen boom af, hij verteert zijn goed, zonder te letten op het verminderen zijner bezitting. De kat uit den boom kijken, wachten tot de zaak zich zelve ontwikkelt. Het is een karel als een boom, een lang, sterk man. Eer de boom groot is, is de planter dood, anders: boompje groot, plantertje dood, men slooft zich dikwijls voor anderen af, zonder zelf genot van zijnen arbeid te hebben. De boom valt niet met den eersten slag, men moet, om iets te bekomen, geene moeite ontzien. Wanneer een boom ter aarde zijgt, maakt ieder, dat hij takken krijgt, elk bedient zich van de gelegenheid. Oude boomen willen niet verplant zijn, wanneer oude Lieden van woning veranderen, gaan zij, veelal, sterven.

Boom wordt, in eene ruimere beteekenis, ook voor den enkelen stam des booms genomen. Zoo zegt men: dit is een dikke, zware boom, voor deszelfs dikken, zwaren stam. Van hier boom des kruises, of kruisboom: aan den hoogen boom des kruycen. Clare Sp. Ja schijnt den boom van 't kruis enz. Vond.

In het gemeene leven wordt boom, bijna, voor alles genomen, wat uit eenen geheelen boom, of deszelfs stam, vervaardigd wordt, of ook wel de gedaante van eenen boom, of boomstam, heeft: men recht er boomen op, met takelen en touwen, men zet de masten in het schip. Vond. Een schippersboom, een lange stok, of kloet, om binnenlandsche vaartuigen voordteboomen, of voordtestuwen: hij steekt met een' zwaren boom de schuit van 't land. Vond. Men noemt dit werktuig boom, bij Kil. ook schipboom, omdat het van eenen geheelen sparreboom gemaakt wordt. Van hier boommaker. Een draaiboom, slagboom, of sluitboom, strekkende tot een middel van afsluiting van eene haven, een water, of eenen landweg: de boom is toe, gesloten - doe den boom open. Van hier boomgeld, boomklok, boommeester, boomsluiter, boomwachter, enz. Een hout, of ijzer, dienende tot verzekering van deuren, of vensters: de boomen op de deur en vensters doen. Geen grendel kon mij keeren, noch boom, noch slot-

[pagina 451]
[p. 451]

werk, staal noch ijzer, hout noch steen. Vond. Een werktuig, bestaande uit een hout, waaraan een vat bier, of eene mand met wijn, door middel van eenen ketting gehangen, en dat dus door twee man op de schouders gedragen wordt, bij de Brouwers en wijnwerkers in gebruik, ook bierboom, draagboom, wijnboom genoemd. - De boom van eenen wagen, anders disselboom: met eenen korten, of langen, boom rijden. - Alle hand- en draaiboomen, om iets inteschroeven enz., als persboom, schroefboom enz. - Ook wordt een stamvader, uit wien een talrijk nakroost voordkomt, figuurl., een boom genoemd: zijn trotze legerhoed getuigt uit welk een' boom dees krijgstelg is gesproten. Vond. Het verkleinw. is boomken, boomtje, thands, doorgaands, boompje.

Boom, hoogd. Baum, bij Ottfr. boum, bij Notk. poum, bij Ulphil. bagm, angels. beam, deen. Bom, zweed, bom, schijnen, volgends Adel., hunnen naam van de hoogte ontleend te hebben. In het hebr. is בוּם en בָמָה hoog; het persische bam beteekent den top van eenig ding, het gr. βημι stijgen, βωμος een altaar, en βημα eenen kansel. De Latijnen noemden eene bijzondere soort van boom pomus.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken