Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D (1799-1801)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, DToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.09 MB)

Scans (456.28 MB)

ebook (5.81 MB)

XML (2.64 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D

(1799-1801)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Drillen]

DRILLEN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik drilde, heb gedrild. Bedr., eigenlijk, rond draaijen. Vervolgends, door rond draaijen een gat boren, bij de smeden en andere werklieden gebruiklijk. Figuurlijk, in den wapenhandel oefenen: het krijgsvolk drillen, zich links en regts, op en neer doen wenden en keeren, afgeleid van het heen en weder draaijen, zijnde de eigenlijke beteekenis van drillen. Van hier ook de spreekwijs: iemand drillen - ik zal hem wel drillen, hem wel regt zetten (oneigenlijk) het hem wel beduiden. Onzijd., schielijk op en neer bewogen worden, schudden, beven (en in dezen zin zegt men ook trillen): windeken daer het bosch af drilt. Hooft. Verder, zich in den wapenhandel oefenen: de schutters moeten morgen drillen. Van hier driller, drilling. Ook op en neer loopen: zij drilde, den ganschen dag, door de stad. Zamenstellingen: drilboog, drilboor, drilkonst, drilmeester, drilplaats.

Het schijnt het voorddur. werkw. van draaijen, voor draaijelen, te zijn. Het hoogd. drillen, zweed. drilla, deen. drille, angels. thirlian, eng. drill, en ital. trivellare beteekenen draaijen en boren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken