Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D (1799-1801)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, DToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.09 MB)

Scans (456.28 MB)

ebook (5.81 MB)

XML (2.64 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D

(1799-1801)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Angel]

ANGEL, z.n., m., des angels, of van den angel; meerv. angels. Eene scherpe spits, waarmede men steekt, als de angel der bijen: de bij stak mij met haren angel. Vischangel, zijnde een haak met eenen weerhaak: met zijnen bedrieglijken angel. Vond. Werpt den angel uit. Bijbelv.

Angel is, volgends de vlaamsche en zeeuwsche uitspraak, hangel, waarvan nog ons hengel, vischhengel, hengelstok, hengelen, hengelaar enz. Ingevolge hiervan, leidt men angel, d.i. dan hangel, van hangen af, zoo wel om het afhangen van den haak aan het snoer, als om het vasthechten en doen hangen van hetgene dat men wil ophalen. Dan, het schijnt, dat angel, in zijne twee verschillende beteekenissen, ook eenen dubbelen oorsprong heeft, uit welken, enkellijk bij toeval, een en hetzelfde woord ontstaan is. Angel schijnt, door middel van den uitgang el, van het wortelwoord ang gevormd te zijn,

[pagina 239]
[p. 239]

waarvan nog sporen bij de Ouden voorkomen. De oudste Franken hadden eene soort van spietsen met weerhaken, welken angones genoemd werden. Het denkbeeld van kromte schijnt hier, gelijk ook in angel, het heerschende, en ons zelfst. naamwoord met het gr. ἀγκυλος, krom, en het lat. uncus, verwant te zijn. Angel, in de eerste beteekenis, of die van eene scherpe spits, schijnt tot het lat. aculeus, acus, te behooren. Men bedenke hierbij, dat de n, voor de keelletters, niet zelden ingschoven wordt.

Van hier ook voetangel, en de spreekwijs daar is een angel onder verborgen, daar schuilt eenig kwaad achter. Zoo ook het verkleinende woord angeltje: zij zijn wel verzoend geworden, doch er is echter nog een angeltje, een klein overblijfsel van haat, in hun hart blijven zitten.

Van angel is angelen (bij Kil. piscari hamo, saks. angelen, eng. angle), thands hengelen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken