Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L (1802-1803)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-LToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.22 MB)

Scans (454.45 MB)

ebook (5.62 MB)

XML (2.73 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

(1802-1803)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Fluiten]

FLUITEN, bedr. w., ongelijkvl. Ik floot, heb gefloten. Op de fluit spelen: hij fluit zware muzijkstukken. Met den mond fluiten: hij loopt altoos fluitende langs de straat - iemand fluiten, met fluiten roepen. Ook van de vogelen: die vogel fluit liefelijk. Bij Kil. is fluiten ook liegen, bedriegen, volgens Ten Kate, om dezelfde rede als fluit logen, bedrog is. In de gemeenzame verkeering zijn hiervan verscheidene spreekwijzen ontleend, als: hoor hem eens liefelijk fluiten! wat gebruikt hij lieve woordjes om mij overtehalen! Ik zal hem maar laten fluiten, ik zal hem geen gehoor geven. Gij kunt op uwen duim fluiten, gij moogt u behelpen zoo goed als gij kunt. Het is vergeefs gesloten, als het paard niet pissen wil, men heeft vergeelsche moeite gedaan. Op iets fluiten, heimelijk naar iets trachten: hij heeft al lang op dat meisje gefloten, maar hij zal zijn oogmerk niet bereiken. De drie laatste voorbeelden behooren, eigenlijk, tot de straattaal. Van hier fluiter, fluiting. Zamenstell.: aanfluiten, uitfluiten. Zie aanfluiting.

B. Huydecoper acht fluiten afkomstig van fluit, en dus gelijkvloeijend: fluiten, fluitte, gefluit. Fr. van Lelyveld, daartegen, houdt het daarvoor, dat het fluiten met den mond, of het natuurlijke fluiten van den wind

[pagina 55]
[p. 55]

in de boomen, of het riet, een klanknabootsend woord is, waarvan naderhand een riet of pijp, waarop men floot, den naam van fluit bekomen heeft - dat het derhalve een oorsprongelijk woord, en dus ongelijkvloeijend is. Althands de voorbeelden, waarin het ongelijkvloeijend voorkomt, zijn meenigvuldig, en het tegenwoordige gebruik verkiest floot, gefloten. Adel. brengt het zelfstandige fluit tot het lat. flare (flatum), blazen, en maakt dus van fluit, het werkw. fluiten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken