Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L (1802-1803)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-LToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.22 MB)

Scans (454.45 MB)

ebook (5.62 MB)

XML (2.73 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

(1802-1803)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Geil]

GEIL, bijv. n. en bijw., geiler, geilst. Eigenlijk beteekent het vet, ten opzigt van het vleesch van dieren, wanneer hetzelve, door zijne vettigheid, eene walging veroorzaakt. Van hier, dat men, in het gemeene leven, zegt: dat spek is geil. Ook wordt het voor eene deugdelijkheid, in sommige spijzen, gehouden: geile boter. Van hier, wanneer de aarde eene overvloedige bemesting heeft, heet zij geil: ik heb die tarw in eenen geilen akker gezaaid. - Een geile grond - een geile hof. De gewassen ook, wanneer zij te veel voedsel, uit den grond, trekken, en daardoor schielijk groeijen, zonder veel vrucht te geven, maar meest in het lot en blad schieten, worden geil genoemd: die boomen staan te geil. - Het graan staat geil. Eindelijk, eene gesteldheid des gemoeds, die haren grond, voor het naaste, in eene overvloedige vloeding en koestering van het ligchaam heeft; eene gesteldheid, waardoor men eene hevige prikkeling tot bijslaap gewaarwordt, en die prikkeling zoekt gaande te houden: eene geile hoer - een geil wijf - geile gedachten. Van dieren, die eene groote drift, in het voordtelen van hun geslacht, toonen, gebruikt men het ook: de bok is een geil dier. Van hier geilheid. Oul. werd het ook zelfstandig gebezigd: hij is een vuile geil.

De oorsprong dezes woords is duister. Adelung meent, dat het van geel afstamt, neders. gäl, omdat het meeste vet eene geelachtige kleur heeft; en vet, dat geil is, nog meer in het gele valt. תלב is vet, γαλα gele melk, en bij de oudste galliers was galha vet. Men brengt het ook tot het gr. γαλιᾶν, ontuchtig zijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken