Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L (1802-1803)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-LToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.22 MB)

Scans (454.45 MB)

ebook (5.62 MB)

XML (2.73 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

(1802-1803)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[God]

GOD, z.n., m., gods, of van god; zonder meerv. Het hoogste wezen, dat de oorzaak is van alles, dat buiten hetzelve een bestaan heeft. Zoo dikwijls dit woord als een eigennaam gebruikt wordt, neemt het geen lidwoord aan: God is groot. Gods wijsheid is oneindig. God dienen. - God, of aan God opgedragen. God liefhebben. Wanneer, ondertusschen, met eenige bepaling, van God gesproken wordt, neemt het, als alle gemeene naamwoorden, een lidwoord aan. De God der natuur. Dit is de zegening van den God en vader van Jezus Kristus, enz. Wijders wordt dit woord gebruikt voor elk wezen van voortreffelijkeren aard, welk, naar de leerbegrippen der heidensche volkeren, de oorzaak der veranderingen in de natuurlijke en zedenlijke wereld zoude zijn. In dien zin neemt het een meerv. getal aan, goden, bij dichterlijke verkorting, goon. Iemand, na zijnen dood, onder het getal der goden plaatsen. Een halve god, iemand, uit eenen god en eenen mensch geboren. Van hier afgod berggod, boschgod, haardgoden, huisgoden, mingod, stroomgod, veldgod, wijngod, woudgod, zeegod, enz. Ook neemt het eenen vrouwlijken uitgang aan, godes, godin, met de zamenstellingen, schikgodin, toovergodin, veldgodin, zanggodin, zeegodin, enz. Van hier wijders: godendom, godinnendom. Vondel gebruikt de godenschap, voor het gansche getal der goden: en vint men niemant, in de gansche godenschap, die dit vermagh. Eindelijk behooren hierheen de zamengestelde woorden, uit de heidensche fabelleer oorsprongelijk, godendrank, godenspijs. Oneigenlijk wordt dit woord,

[pagina 189]
[p. 189]

ook zonder meervoud, gebruikt, voor iets, waaraan men te zeer gehecht is, en daarop vertrouwt: het geld is zijn God. Hij maakt van den buik zijnen God. In den stijl des Bijbels wordt de naam van God gegeven aan schepselen, die, in naam en op last van God werken, als aan Engelen en Overheden. Zoo heet Mozes de God van Aäron, en een God over Farao. Naar de, alte letterlijke, vertaling heeft het woord God, in den bijbelschen stijl, de beteekenis van uitnemendheid, grootheid, enz. Ik hebbe worstelingen Godes met mijne suster geworstelt. Zamenstellingen: goddelijk, goddelijkheid, (godlijk) het wezen en het gezag van God, en eenen goddelijken oorsprong hebbende, godgeleerde, godgeleerdheid, godgeleerdelijk, godgewijd, godlievend, godlochenaar, godlochenarij, goddeloos, goddeloosheid, goddelooslijk, (godloos) godsbode, godsdragt, omdragt van het Heilige bij de Roomschen, godskunde, godslasteraar, godslastering, godslasterlijk, godspenning, (in de wandeling goospenning, voor godespenning) eene handgift, een onderpand, godsregering, godspraak, godverlochenaar, godverzaakster, godverzaker, godverzaking, godvreezend, godzalig, godzaligheid, godzoekend, enz. Kil. heeft godsakker, voor kerkhof, de plaats, waar de dooden begraven worden, in het hoogd. Gottesacker. Godwouds is in gebruik geweest, voor als God woude, onder Gods gunstige toelating: ik kruip al mê Godwouds. Poot.

God, hoogd. Gott, Ulphil. gud, Kero cot, Otfrid. got, Notk. kot, neders. God, angels. god, ijsl. gud, eng. god, zw. gud, deen. gud, pers. choda. Zeer velen hebben dit woord van goed afgeleid. Adelung, echter, is van oordeel, dat het uit ééne bron, met den schandischen naam Odin, waaruit Wodan gevormd is, en waarmede men het Opperwezen bedoelde, zoude ontstaan zijn. Is die gissing gegrond; en houdt men, daarbij, in het oog de verwisseling van gelijksoortige letters; dan zoude het woord God zoo ver niet verwijderd zijn, als het, in den eersten opslag, wel schijnt, van het goth. thiuth, scijth. zeut, seit, lapland. seita, egypt. zeut, theut, thout, gr. ζευς, δις, θεος, dor. en lakon. σεος, eol. σιος, kret. θιος, lat. deus, ital. dio, fr. dieu, sp. dios, het oude zw. dis, this.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken