Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L (1802-1803)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-LToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.22 MB)

Scans (454.45 MB)

ebook (5.62 MB)

XML (2.73 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

(1802-1803)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Groot]

GROOT, bijv. n. en bijw., grooter, grootst. Eene maat van uitgebreidheid aanduidende. Hoe groot is uw akker? Dat eene zekere ruimte beslaat, het tegendeel van klein: eene groote stad - een groot huis. De groote teen, in tegenstelling van de kleinere. Uitgestrekt in de lengte: met groote schreden gaan. Hoog: een groote staak. Een groote reus. Volwassen: mijne kinderen zijn nog niet groot. Kinderen groot maken, hen opvoeden. Groot gaan, zwanger zijn: een vinnig boschgedrocht ging van dien gruwel groot. Poot. Uit eene meenigte bestaande: een groot aantal. Eenen grooten maaltijd, die voor velen bestemd is, aanregten. Hij had een groot gevolg achter zich, vele personen in aantal. De groote hoop, de meenigte. Eenen grooten voorraad opdoen. Dat, naar zijne hoedanigheid, eene aanzienlijke maat van inwendige sterkte heeft: een groot geschrei aanheffen. Teekens van groote blijdschap vertoonen. Groote hitte doorstaan. Grooten dorst lijden. Een groot leugenaar. Gewigtig: des menschen groote bestemming is voor de eeuwigheid gevormd te worden. Aanzienlijk: een groot heer. De groote wereld. Voortreffelijk, die verhevene eigenschappen bezit: de groote Schepper. Hij is een groot man. Een eertitel: de groote Heer, de turksche Keizer. Alexander de groote. Het wordt, ook, als een zelfst. naamw. gebruikt, en wel in het enkelv. een groot, een halve stuiver: drie groot, twee blanken. Een pond groot, zes gulden. In het meerv., de grooten, de aanzienlijken. Hij verkeert veel met de grooten. Het verkleinwoord is grootje, voor grootmoeder. Van hier grootheid, grootelijks. Zamenst.: grootachtbaar, grootbek, grootboek, grootdadig, groothartig, groothertog, grootmagtig, grootmeester, grootmoeder, waarvoor, in den lagen spreektrant, grootmoer gebezigd wordt, welk zelfs bij Vond. voorkomt: wij kennen d'aarde voor ons grootmoêr. Zoo heeft hij ook grootvaêr. Grootmoedig, grootmoedigheid, grootmoediglijk, grootmogende, grootmond, grootneus, grootoor, grootspraak, grootspreker, grootspreking, grootte, grootvader, enz. Oud. bezigt grootwoordige Redenaars.

Groot, hoogd. grosz, Otfrid. groz, Willer. gruoz, neders. groot, eng. great. Adelung leidt het, met het lat. crassus, dik, middeleeuw. grossus, eng. gross, fr. gros, uit eene bron af.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken