Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L (1802-1803)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-LToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.22 MB)

Scans (454.45 MB)

ebook (5.62 MB)

XML (2.73 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

(1802-1803)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Hoofd]

HOOFD, z.n., o., des hoofds, of van het hoofd; meerv. hoofden. Het bovenste deel des menschlijken ligchaams, in het gemeene leven en den min beschaafden spreektrant, kop genaamd; zijnde hoofd eene waardigere uitdrukking. In den deftigen schrijfstijl wordt het ook van den kop der dieren gebruikt. Iemand het hoofd afslaan. De vijand droeg het bebloedde hoofd op eene piek. De deelen van het hoofd, als de kruin: iemand eenen slag op het hoofd geven. Een kaal hoofd. De slapen: hij heeft pleisters aan het hoofd. Het aangezigt, het voorhoofd: toen hij dit zeide, kreeg hij eene kleur om het hoofd. Het inwendige gedeelte des voorhoofds: ik heb pijn in het hoofd. De hersenpan: iemand het hoofd klooven. Het brein: de drank is hem naar het hoofd gevlogen. Verstandige vermogens: hij is niet wel in het hoofd. Het hoofd loopt hem om, hij wordt verward: Vorst Eneas liep het hoofd van zorgen om. Vond. Hij kan alles leeren, zoo hij het hoofd er maar bij heeft. Het geheugen: het is mij door het hoofd gegaan. Ik kan de les zoo schielijk niet in het hoofd krijgen. Hij heeft het al in het hoofd. Eigenzinnigheid: zijn hoofd volgen. Koppigheid: het kind was pas een jaar oud, of het toonde reeds zijn hoofd. Het jongetje heeft een hoofd. Verbeelding: hij heeft het hoofd volzotternijen. Niemand kan hem die inbeelding uit het hoofd praten. Voornemen: Filips had groote aanslagen in het hoofd. Het leven: dat zal u het hoofd kosten. Hij durfde er zijn hoofd onder verzetten. De gansche persoon: gekroonde hoofden. Zoo veel hoofden zoo veel zinnen. Daar zullen hoofden vallen. Hoofd voor hoofd. Voords wordt het in de volgende spreekwijzen gebruikt: handen op het hoofd krijgen, over iets in moeite komen. Zijn hoofd stooten, in zijn voornemen niet slagen. Ik stond voor het hoofd geslagen, bedremmeld. Iemand voor het hoofd stooten, onbeschoft bejegenen. Het hoofd opbeuren - hangen laten, moed hebben - denzelven verliezen. Iemand het hoofd warm maken, iemands

[pagina 309]
[p. 309]

driften gaande maken. Den vijanden het hoofd bieden. De hoofden bij elkander steken, een eedgespan smeden. Iemand het hoofd wasschen, hem berispen. Hem hangt een onheil boven het hoofd. Het hoofd staat hem dwars, het loopt er met hem door. Twee hoofden onder eene kaproen, zij beiden zijn het eens. Met het hoofd tegen den muur loopen, eene ondoenlijke zaak willen uitvoeren. Waarheen hangt u het hoofd? Wat hebt gij in den zin? Ik zal er mijn hoofd niet mede breken, mij er niet mede bemoeijen. Zijn hoofd rusten, voor zich gerust houden, is eene gemeenzame spreekwijs, waarin het anders onzijd. w. rusten bedrijvend gebezigd wordt: die ruste zijn hooft. Const. der Minn. Rust uw hoofd maar. Eindelijk wordt hoofd nog van vele dingen gebruikt; als, om den voornaamsten gezagvoerer uittedrukken: Kristus is het Hoofd der gemeente. Verhief hierom 's Lands balling tot 's Lands hooft, opperhoofd. Vond. De aanzienlijkste plaats: hij zit aan het hoofd der vergadering. De spits: hij trok, aan het hoofd des legers, den vijand te gemoet. De voorsteven eens vaartuigs: wij lagen, in dien storm, met drie ankers voor hoofd; wanneer men het lidw. meest weglaat. Een gevaarte, om, in zeehavens, het geweld des waters te breken: hij lag met het schip voor het hoofd. Wij wandelden naar het hoofd. Uitstekende voet van het gebergte in zee, of van het hooge land: wij zeilden het hoofd van St. Vincent gelukkig voorbij. Het beginsel van iets; zoo lezen wij in de Bijbelvert., van de rivier, uit Eden voordgaande, dat zij werd tot vier hoofden, d.i. hoofdstroomen. Hoofden zijn hier de beginsels der rivieren. Het begin van eenen brief heet deszelfs hoofd. Zoo ook het hoofd van een boek. Het boveneinde van eene bladzijde: hij leest op het hoofd, dat is, verkeerd. De plaats, waar men met het hoofd ligt, hetzij op het bed, hetzij in het graf, noemt men het hoofd, anders het hoofdeneinde. Voords alles, dat naar een hoofd gelijkt: het hoofd van eenen spijker, enz. Oorzaak, rede: uit dien hoofde. Men gebruikt, wijders, dit woord in de zamenstelling van vele woorden, waar het oneigenlijk genomen wordt, om de voornaamheid eener zaak uittedrukken, als: hoofdbegrip, hoofddeel, hoofdgeregt, hoofdgeschil, hoofdingeland, hoofdinhoud, hoofdkerk, hoofdketter, hoofdkwartier, hoofdleer, hoofdletter, hoofdman, hoofdmannin, bij A. Moonen te vin-

[pagina 310]
[p. 310]

den, hoofdmanschap, hoofdmisdaad, hoofdofficier, hoofdpunt, hoofdregter, hoofdschout, hoofdschuld, hoofdsom, hoofdspansel (diadema), bij Spiegh., hoofdspil, hoofdstad, hoofdstof, hoofdstuk, hoofdtak, hoofdtouw, hoofdtreffen, hoofdvonnis, hoofdvijand, hoofdwacht, hoofdwerk, hoofdwet, hoofdzaak, hoofdzaaklijk, hoofdzetel, hoofdzonde. In andere zamenstellingen drukt het den persoon uit, met eene soort van verachting, als: ligthoofd, loshoofd, snaakshoofd, zwaarhoofd. Ook met eene soort van eerbied: mijn manshoofd; eene spreekwijs, door getrouwde vrouwen, van hare mannen gebruikt wordende. Van hoofd is het verkleinw. hoofdje. Voords: hoofdig, hoofdigheid. Zamenstell.: hoofdader, hoofdband, hoofddeksel, hoofddoek, hoofddraaijing, hoofdduizeling, hoofdeneinde, hoofdgat, hoofdgeld, hoofdhaar, hoofdkleed, hoofdkussen, hoofdluis, hoofdpeuluw, hoofdpijn, hoofdscheel, hoofdsluijer, hoofdvleesch, hoofdvloed, hoofdwindsel, hoofdworm, hoofdwrong, hoofdzeer, hoofdzweer, in den eigenlijken zin, en, oneigenlijk, voor moeite.

Hoofd, bij Isidor. haubide, Ker. en Otfrid. haubit, Notker. houbet, Willer. hoibet, neders. höfd, höved, hoogd. Haupt, oudfriesch haud, Ulphil. haubith, angels. heafod, ijsl. haus en hoffod, zw. hufwud, eng. head, bij Kil. ook hood; nog in den gemeenen spreektrant te Dordrecht gebruikelijk, het schip ligt aan het groote hood. Hier beandwoorden weder de moesog. en ijsl. au, en de angels. en eng. ea aan onze lange harde óó. Het komt gewis uit die bron, waaruit heffen ontspringt, namelijk het angels. heafian; zoodat het, in het gemeen, iets, dat verheven is, aanduidt, en dus het verhevenste deel des ligchaams, dat zich opheft, om, als bestierder van het gansche ligchaam, al wat uitwendig voorkomt, waartenemen. Het lat. caput, en het gr. ϰεφαλη schijnen hiermede vele overeenkomst te hebben.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken