Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L (1802-1803)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-LToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.22 MB)

Scans (454.45 MB)

ebook (5.62 MB)

XML (2.73 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

(1802-1803)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Juweel]

JUWEEL, z.n., o., des juweels, of van het juweel; meerv. juweelen. In het gemeen allerlei geslepen edelgesteente, in het bijzonder een diamant: zij blinkt van juweelen. Gulden juweele. Bijb. 1477. Overdr. zegt men van eene schoone juffer: zij is een juweel. Ook van ieder ander voortreflijk mensch: hij is een juweel van een

[pagina 419]
[p. 419]

mensch. Voords noemt men eene kostelijke, waarde, en aangename zaak een juweel. Van hier het onverb. juweelen: een juweelen ring. Voords juweelier, (iemand die in juweelen handelt, of die edelgesteenten inzet) juweelierster. Deze beide woorden verliezen, door de schielijkheid van uitspraak, hunne oorsprongelijke, scherpe ee, als hoorende men, gemeenelijk, juwelier, juwelierster. De naauwkeurige Kil. heeft hier juweellier, eene l, om den scherpen toon te bewaren, te meer plaatsende. Zamenst.: pronkjuweel, puikjuweel. - Juweelkoffer. Six v. Chand. heeft van dit juweel een bedr. werkw. juweelen gevormd: Apol sijn kar juweelende, enz.

Juweel, hoogd. Juwele, neders. ovele, eng. jewel, zw. juwel. Men stelt, dat wij dit woord uit het fr. joyau, (oul. joyaul, middeleeuw. jocale) ontleend hebben; sp. joijel. De groote Salmasius meent, dat dit woord niet van jocus, joculus, jocula, iets, dat ons vergenoegen aanbrengt, zoude afstammen, maar van het arab. johar, een edelgesteente. Volgends Reitz is juweel van het gr. ϰειμηλιον.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken