Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L (1802-1803)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-LToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.22 MB)

Scans (454.45 MB)

ebook (5.62 MB)

XML (2.73 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

(1802-1803)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Koning]

KONING, z.n., m., des konings, of van den koning; meerv. koningen. Het vr. is koningin. In het algemeen, iemand, die de hoogste magt over meerderen heeft, de hoogste Overheid, zoover zij door eenen wordt voorgesteld. Zoo noemt de Schrift het Opperwezen, op eene uitstekende wijs, Koning. In veel flaauweren zin, dragen, in andere werelddeelen, buiten Europe, alle onafhangelijke Vorsten, al gebieden zij slechts over ee-

[pagina 567]
[p. 567]

nige weinige steden, zelfs over eene stad, dien naam. In dien zin lezen wij, in de Overz. van den Bybel, meenigmaal, van koningen. Ook, wanneer deze kleine Vorsten, den grooteren onderworpen zijn, behouden zij dien naam. In de middeleeuwen benoemde men, dus, de stadhouders zelfs. In eenen naauweren zin, die thands, in Europe, de gewonelijkste is, beteekent dit woord eenen beheerscher van een koningrijk, volgende, in rang, op eenen keizer: de koning van Pruisen - van Denemarken. Deszelfs gemalin heet eene koningin. In den dichterlijken stijl heet de maan de koningin des hemels - van den nacht. Iets, dat, in zijne soort, boven anderen uitsteekt: den koning in het kegelspel omwerpen, den middelsten kegel. In het schaakspel is het voornaamste stuk de koning. Dat daaraan volgt heet koningin, welke naam, op eene zonderlinge wijs, in Europe, gevormd is. Het schaakspel is een oud krijgsspel van oostersche vinding. Het stuk naast den koning heet, in het pers. en arab. pharz, of pherzan, dat is veldheer, wiens ambt dit stuk, in het spel, ook wezenlijk vervangt. Het spel in Europe bekend wordende, hield dit stuk eerst den naam van fercia, zoo als het, in de twaalfde eeuw reeds, met dien naam voorkomt, in het oudfr. fierce, fierge. Uit onkunde van het woord smeedde men daaruit vierge, maagd, dat, eindelijk, in het lat. door virgo, domina, regina vertaald is. Van hier, dat dit stuk koningin genoemd is. - Voords noemt men, onder de dieren, sommigen met dezen naam. De arend is de koning onder de vogelen; de leeuw onder het viervoetige gedierte; de haring onder de visschen. De bij, die den geheelen korf bevrucht, anders moer genaamd, heet ook, schoon zeer oneigenlijk, koning. Koning is ook een woord der scheikunst, als het metaal van alle andere deelen gezuiverd is. Halfmetalen dragen ook dien naam: spietsglaskoning, enz. Verkleinw. koningje, een koning van kleine magt; ook een klein vogeltje. Van hier koningdom, koninglijk, het koningschap. Vond. Zamenstell.: koningrijk, koningsbrood, koningsgezind, koningshuis, koningskaars, eene bloem, koningskind, koningskleur, koningsmoord, koningsmoorder, koningsstaf, koningszeer, koningszoon, enz.

Koning, Isidor. chuninc en chuningo, Ker. chuning, Willer. kuning, hoogd. könig, neders. könig, kon-

[pagina 568]
[p. 568]

ning, angels. cijning, cijnig, cijng, eng. king, zw. konung, deen. kong, konge, finl. kuningas, in het oudkoerlandsch könix. Men ziet hieruit, dat de uitgang ig uit ing ontstaan is, waarover A. Kluit, in eene aanteekening op Hoogstratens Naaml., anders bedenking maakt. Het komt dan nu aan op de eerste helft des woords, kon, kun, of kijn. Wachter en anderen brengen den oorsprong tot kunne, een geslacht, omdat, in de eerste tijden, de oudste van eenig geslacht tevens deszelfs koning was. Waarschijnelijker is de gedachte van Frisch en anderen, die het woord van kunnen afleiden, omdat toch de magt het uitstekendste kenmerk eens konings is. Waarvan het ook herkome, men zal vele overeenkomst vinden tusschen dit woord en het tatarische chan, en misschien ook het hebr. כהו, een priester, een vorst.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken