Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L (1802-1803)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-LToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.22 MB)

Scans (454.45 MB)

ebook (5.62 MB)

XML (2.73 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

(1802-1803)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Land]

LAND, z.n., o., des lands, of van het land; meerv. landen. Het vaste deel van den aardbol, in tegenstelling van het water, voornamelijk van de zee. In dien zin is het meerv. ongewoon. Zij ontdekkten land. Het vaste land. Te water en te land. Te land omreizen. De zee spoelt daar land aan. Hij kreeg pas het land onder de voeten. Hij sprong aan land. Iemand aan land zetten. Aan land komen. Van land steken - varen. Men kan geen land met hem bezeilen, men kan met hem niet omgaan. Land peilen. Hij voelt land, hij heeft genoeg gegeten. Land winnen - bedijken. Bijzonder, met opzigt op den akkerbouw, het vaste deel des aardbodems, inzoover het tot vruchten telen gebruikt wordt; zonder en met een meerv.: het land bouwen, mesten, ploegen. Land huren. Een morgen lands. Onbebouwd land. In tegenstelling van eene stad: op het land wonen. Het landleven. In tegenstelling van het bergachtige: het platte land. Ten

[pagina 678]
[p. 678]

opzigt van vruchtbaarheid: mager - dor - schraal land, Braakland. Een deel des aardbodems, binnen zijne grenzen bepaald, zoo als het door een volk, onder dezelfde wetten levende, bewoond wordt; met een meerv.: naar vreemde landen reizen. Het land van belofte. Frankrijk is een vruchtbaar land. Iemand uit het land verbannen. Den vijand in het land hebben. In mijn land is dat niet gebruikelijk. Hier te lande. Achter land sukkelen, ginds en elders omdolen. De inwoners: het gansche land treurt. Gebied: Rome met zijn onderhoorig land. De staat, met betrekking tot de openbare kas: het land bestelen. Het land te kort doen. - Land en lieden, of luiden, vindt men dikwerf met het koppelwoord en bijeen: Land en Lieden beroeren. Die over land en luij tot hoofden zijn geset. Westerb. Dikwijls voegt men dit woord achter den naam van een volk, om deszelfs woonplaats en oord aanteduiden: Lapland, Finland, Schotland, Griekenland, Moorenland, enz. Wanneer de eerste helft des woords reeds het land beteekent, is deze zamenvoeging onoordeelkundig: Egypteland is, daarom, aftekeuren: Egypte is genoeg. Van zulke woorden vormt men weder volksnamen: schotlander, laplander, engelander. Voords zijn de zamenst.: landbedrieger, landbeschrijver, landbeschrijving, landbestier, landbouw, landbouwer, landbouwing, landbouwkunde, landdag, landdeken, dek[e]n van het land, landd[e]kenschap, landdief, landdier, landdieverij, landdrost, landdrostambt, landedelman, landgenoot, landgeregt, landgoed, landgraaf, landheer, (lanter in Geld.) landhoef, landhuis, landhuur, landkaart, landleven, landlieden, landlooper, landmagt, landman, landmeter, landpaal, landpacht, landplaag, landregt, landreis, landrijk, landscheiding, landschool, landschrijver, landsknecht, soldaat, landslasten, landslieden, landsman, landspraak, landstad, landstreek, landswijze, landvlugtig, landvolk, landvoogd, langvoogdes, landvoogdij, landvorst, landvorstin, landvrouw, (landheerin), landvrucht, landweer, dam of borstwering, landweg, landwerk, landwijf, landwind, landzaat, landzatin. Vond. - Landziekte, landzigt, en andere meer. Men maakt, doorgaans, dit onderscheid tusschen landman, landlieden, en landsman, landslieden, dat de eersten boeren, landbewoners, en de laatsten afkomstigen van hetzelfde vaderland zijn.

[pagina 679]
[p. 679]

Land, Otfr. lant, Ulphil. land, hoogd. land, fr. lande, heide, woeste gronden, angels. lond, eng., deen., zw. en neders. land. In het wallis. is llan eene vlakte.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken