Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L (1802-1803)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-LToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.22 MB)

Scans (454.45 MB)

ebook (5.62 MB)

XML (2.73 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

(1802-1803)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Leeren]

LEEREN, bedr. w., gelijkvl. Ik leerde, heb geleerd. Met eene duidelijke stem iemand iets zeggen, hoe hij handelen moet: ende het gelt genomen hebbende, deden gelijck sij geleert waren. Bybelv. In bepaalderen zin iemand vaardigheid, denkbeelden van eene zaak, door mondelijk onderwijs, mededeelen: iemand eene kunst, eene taal leeren. Ook onz.: op de straten leeren. Bybelv. De zaak, welke men anderen, door leering, aan het verstand brengt, is de vierde naamval: hij leert waarheid. De persoon staat in denzelfden naamval: de kinderen leeren. Sommigen beweren, dat de vierde naamval des persoons blijft, schoon de zaak, die geleerd wordt, er bij staat: so sal ick de overtreders uwe wegen leeren, dus heeft de Bybelvertaling, die zoo naauwkeurig is, en den derden naamval op deze wijs uitdrukt: hij geeft den wijzen wijsheit. Ondertusschen, schijnt dit eene navolging van het lat. doceo te zijn. En dat onze taal hier den vierden naamval niet duldt, blijkt daaruit, dat men in den lijdenden vorm niet zegt: ik word de zangkunst geleerd, maar wel, en alleen met den derden naamval: mij wordt de zangkunst geleerd. Men zegge en schrijve derhalve: zoo zal ik den overtrederen uwe wegen leeren, of: zoo zullen uwe wegen den overtrederen geleerd worden. In den Byb. 1477 lezen wij: Eñ leert dese mine woerden uwen kinderen. De vierde naamval der zaak wordt ook met van uitgedrukt: iemand van eene zaak leeren. Fig.: nood leert bidden. Overtui-

[pagina 702]
[p. 702]

gen van eene misdaad, en deswege straffen: wat zal men den dief leeren? Noodzaken tot iets: dat zal ik u wel leeren. Nadeel doen: gij kunt mij niets leeren. Vaardigheid in iets zoeken te bekomen; en wel door iets met luide stem dikmaals te lezen: zijne les leeren. Eenen psalm leeren. Van buiten leeren. Eene taal leeren. Wel leeren. Achteruit leeren. Wijders, vaardigheid in eenige zaak verwerven: een handwerk, eene kunst, eene wetenschap leeren. Het schrijven leeren. Nog verder: boosheid van iemand leeren. Men leert best door de ondervinding. Iemand leeren kennen. Als zelfst. n.: het leeren (het onderwijzen) is hem verboden. Het leeren (onderwezen te worden) kost geld. Voords vereischt dit woord de onbepaalde wijs zonder te bij zich: eenen vogel spreken leeren; ook zonder werkw.: eenen vogel op de kruk leeren, namelijk vliegen. In welk geval de volm. verl. en meer dan volm. verl. tijd geen deelw., maar de onbepaalde wijs vordert: ik heb hem leeren kennen. Moon. en anderen maken onderscheid tusschen leeren en leeraren; het eerste aan den leerling, het laatste aan den onderwijzer toeeigenende. Doch dit houde men voor eene noodelooze onderscheiding. Van hier leeraar, (leerer) leerares, leeraarschap, leering, leerling, de leerlingschap, bij Poot, voor de leerlingen. Voor leerling vindt men bij Gesch. ook leerjonger. Verder leerzaam, leerzaamheid. Zamenst.: leeraarsambt, leeraarsstoel. Zie verder geleerd.

Leeren, hoogd. lehren, onderwijzen, lernen, onderwezen worden, aanleeren, angels. laeran, leornan, neders. leeren, zw. lära, deen. läre, onderwijzen, eng. learn, aanleeren, Ker. lirnan, Otfrid. lernen en gilernen. Het woord beduidt, eigenlijk, een luid geraas maken. In de platte volkstaal der Hoogd. komt lören, lehren nog voor schreeuwen voor. Ons alarm is uit dezelfde bron.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken