Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L (1802-1803)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-LToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.22 MB)

Scans (454.45 MB)

ebook (5.62 MB)

XML (2.73 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

(1802-1803)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Leggen]

LEGGEN, bedr. w., gelijkvl. Ik legde, (leide) heb gelegd (geleid). Doen liggen, maken, dat iets op de uitgebreidste zijde ruste: een boek op de tafel leggen, hetzelve vlak op de tafel nederleggen; in onderscheiding van zetten, stellen. Zich te slapen leggen. Leg het in de zon te droogen. Hout op het vuur leggen. Vaak wordt het denkbeeld van de uitgebreidste zijde verloren, en het woord beduidt slechts iets in eene zekere rigting brengen: soo sal ik mijnen haeck in uwen neuse leggen. Bybelv. Bier in den kelder leggen. Eijeren leggen; ook leggen alleen zegt men van vogelen. Bezetting in eene plaats leggen. Hierheen behooren vele figurelijke spreekwijzen: de hand aan iets leggen, iets werkelijk beginnen te behandelen. Iemand iets in den weg leggen. Zij legden hem lagen. Eene vergadering leggen, voor beleggen. Hooft. De schuld op zijnen naaste leggen. Ik heb het hem voor oogen gelegd. Iemand de woorden in den mond leggen. De vijand legde de stad in kolen - in asch. Te last leggen. Ik zal mijne hand op den mond leggen, uit eerbied zwijgen. Men zal nieuwe lasten leggen. Oneig. gebruiken schippers het onzijdig, voor den loop naar eene plaats rigten: hier moet de schuit aan den wal leggen, stil houden. Voords, met een doelwit van during en duurzaamheid: den grond tot een gebouw leggen. Fig.: den grond tot eenen twist leggen. Eenen razenden aan de keten leggen. Een schip voor anker leggen. In engeren zin, iets, voor eenen zekeren tijd, aanwenden, tot verkrijging van een oogwit: geld in de loterij leggen. Met het denkbeeld van rust:

[pagina 708]
[p. 708]

de wind legt zich. Zamenstell.: legdagen, leghen, legpenning, legplaats, waar de schepen moeten aanleggen, legstoel, bij de papiermakers eene bank, waarop de geperste vellen, nadat zij van de vilten genomen zijn, nedergelegd worden, legwerk: legwerk van een bloemperk. Van hier legsel.

Leggen, bij Ker. leccen, Otfr. leggen, Ulphil. lagjan, hoogd. legen, neders. liggen, deen. en zw. lägga, angels. lecgan, eng. to laij, ijsl. leggia, wall. llehau. Het gr. λεγομαι, waarvan het lat. lectus, locare, behoort hierheen ook. Het stamwoord is laag, leeg.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken