Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L (1802-1803)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-LToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.22 MB)

Scans (454.45 MB)

ebook (5.62 MB)

XML (2.73 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

(1802-1803)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Ligten]

LIGTEN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik ligtte, heb geligt. Ligter maken: een schip ligten, een deel van de vracht ontladen. Ballast uit een schip ligten. Iemands beurs ligten, hem de beurs ontstelen. Zie ook op huig. In de hoogte heffen, opheffen: zij hadden het anker pas geligt. 't Lichten van den hoed. De Deck. Hierheen behooren de volgende spreekwijzen: volk ligten, volk, op eene bedekte en meest gedwongene wijs, werven. Zij ligtten hem, des nachts, van het bed, zij namen hem, in dien toestand, gevangen. Afgunst, die een heir van engelen uit hunne blinkende setels ligtte. Sels. Iemand uit het nest ligten, hem verschalken - uit den zadel ligten - hem den voet ligten, deszelfs oogmerk verijdelen, hem het dadelijke genot van iets ontnemen. Geld ligten, opnemen. Een hondert duizend gulden te lichten op den tol der laakenen Hooft. Gij kunt een afschrift van het gewijsde laten ligten. De hielen ligten, wegvlugten. De diefwist het slot van de deur te ligten. De hand ligten, opsteken. Ik zal mijne hand ligten, om eenen eed te doen. Op iemand de hand ligten, op het punt staan, om hem te slaan. De hand met iets ligten, iets goedkooper geven. Ik zal de hand met de zaak ligten, ik zal wat toegeven. Hij weet van den beker te ligten, hij houdt van den drank. Zijne zonden ligten is eene oude spreekwijs, voor die verlaten. Onz., met hebben: dat ligt eerst! in den eigenlijken en figurelijken zin. Ligten en zwaren, geven en nemen. Naardien de Landschappen, 't geen zij gebonden hadden, daarin lichten en zwaaren moghten. Hooft. Van hier ligtenis, bij Hooft en Vond. voorkomende, voor verligting - ligter: zij kregen eenen ligter aan boord, een klein vaartuig, dat een deel der lading van een grooter schip inneemt, opdat dit te beter eene haven kunne inloopen, ligterman, een schipper op eenen ligter, ligterschip, ligting, in al de beteekenissen van het werkwoord.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken