Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L (1802-1803)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-LToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.22 MB)

Scans (454.45 MB)

ebook (5.62 MB)

XML (2.73 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

(1802-1803)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Ling]

LING, een woord, dat, in zamenstelling alleen, gebruikt wordt, en, achter andere woorden gevoegd, dient, om nieuwe zelfst. naamw., bijvoegl. naamw. en bijwoorden te vormen, als: hemel, hemelling, sterven, sterveling, enz. Men voegt dezen uitgang achter zelfstandige naamwoorden, om andere naamwoorden te vormen, die levende personen beteekenen, die op het vorige naamwoord eene naauwe betrekking hebben. Zulke zijn: stedeling, oosterling, kamerling, hemelling, verbondeling, dorpeling, vloteling, zusterling, schepeling, grondeling. Andere zijn zelfstandige naamwoorden, die eene zaak aanduiden, zeer gelijk staande aan het vorige naamwoord, als: vingerling, dat wel een vinger is, maar van eenen handschoen, duimeling, een gemaakte duim, een duim van eenen handschoen, voeteling, eene sok, een voet van eene kous. Andere zijn gegrond in het vorige naamwoord, als: zilverling, zilveren muntstuk. Men zet dezen uitgang achter bijvoegelijke naam-

[pagina 753]
[p. 753]

woorden, om, dus, zelfstandige naamwoorden te vormen, die de eigenschap van dat bijv. naamw. vertoonen, als: vreemdeling, korteling, klein hout, vroegeling, spadeling, nieuweling, ouderling. Achter telwoorden, als: eersteling, tweeling, drieling. Achter voorzetsels, als: aterling, voor achterling, onderling. Wijders voegt men dezen uitgang achter werkwoorden; en wel achter onzijdige werkwoorden, om, daardoor, naamwoorden te vormen, die de werkzaamheid, of verandering, welke door de werkwoorden vertoond wordt, uitdrukken, als: aankomeling, afkomeling, sterveling, vlugteling, afstammeling. Achter bedrijvende werkwoorden, wanneer de dus gevormde woorden het bedrijf zelf beteekenen, als: zuigeling, die zuigt, boeteling, die boete doet, volgeling, bezetteling. Wanneer zij in eenen lijdelijken zin staan, als: troeteling, die getroeteld wordt, voedsterling, die gevoed wordt, banneling, (balling), gunsteling, lieveling, vertrouweling, doemeling, die waardig is gedoemd te worden, drenkeling, doopeling, tuchteling, zendeling. Hierheen behooren ook plotseling, van plotsen, dat, door plotsen, veroorzaakt wordt, dat is onverwacht; tappeling, dat, als door aftapping, veroorzaakt wordt: zonderling, dat, door afzondering, ontstaat, dat is ongemeen. Naamwoorden, wijders, die dezen lijdelijken zin hebben, worden ook van deelwoorden gemaakt, als: verschoveling, onderworpeling, verdreveling, overwonneling, verworpeling, inboreling. Hierheen behoort ook verheveling, iets, dat, eigenlijk, opgeheven wordt. Sommige hebben eene dadelijke en lijdelijke beteekenis, als: aannemeling, die schielijk iets leeren kan, en die aangenomen wordt, leereling, die iets leert, en die onderwezen wordt. Eenige dezer woorden worden nooit, dan als zelfst. naamwoorden gebezigd, als: stedeling, verschoveling, sterveling, vingerling, enz. Andere zijn altoos bijvoegelijke naamwoorden, of bijwoorden, als: zonderling: een zonderling geval - hij gedraagt zich zonderling: - onderling, mondeling: ik zal het u mondeling berigten - eene mondelinge boodschap. Andere gebruikt men als bijwoorden alleen; wanneer zij dikwijls eene s achter zich hebben, als: oulings, tappelings, plotselings, ijlings, blindelings, ruggelings, schrijdelings, (schrijlings). En deze worden weder als bijvoegelijk

[pagina 754]
[p. 754]

gebruikt: een schrijdelingsche gang - een ruggelingsche sprong. De zelfst. naamwoorden, op ling uitgaande, dulden het mannel. en vrouwelijke geslacht; naar mate zij van onderscheidene kunne verstaan worden. Zoo zijn mannel. en vrouwel. stedeling, aankomeling, sterveling, vreemdeling, doopeling, vondeling enz. Sommige nogtans, zijn mannel. alleen, als: jongeling, bezetteling, schepeling, hoveling, ouderling, vloteling, krakeling, gieteling, voeteling, duimeling, grondeling, drieling, voor gekloofd eiken hout, eene groote schotel en eenen zekeren roemer - zilverling. Eenige schijnen meest voor het vrouwel. geslacht te pleiten, als: verheveling, korteling, kammeling. Andere worden in het onz. geslacht zelfs gevonden, gelijk: de en het jongeling, de en het vondeling, de en het zuigeling. Eenige dezer naamwoorden vormen nieuwe naamwoorden, met den uitgang schap: het en de ouderlingschap; de jongelingschap, enz. Men kan, zoo men maar niet willekeurig te werk gaat, door dezen uitgang, nieuwe woorden vormen. Zoo deed Hooft, bij welken men vrijeling, keurbendeling enz. zal vinden. Zulke nieuwe woorden zijn duisterling, verwezeling, opvoedeling, aanhangeling, enz.

Deze uitgang is oud, en in alle duitsche tongvallen te vinden. Men kan deszelfs oudheid echter niet hooger brengen, dan tot de agtste, of negende eeuw. Hij wijst zoo veel aan, als den oorsprongelijken aard, of de afkomst van iets, en ziet veel meer op personen, dan op zaken. In het angels. is ling, lyng, imago; dit behoort, zoo wel als ons ling, tot het oude lingen, lang, of long, gelongen, d.i. zich mede schikken, nevens voegen, of gelijkaardig toonen; van welken verledenen tijd wij nog belang, gelang, hebben. Ling is dan zooveel als iemand, of iets, van die soort, of daartoe betrekking hebbende.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken