Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L (1802-1803)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-LToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.22 MB)

Scans (454.45 MB)

ebook (5.62 MB)

XML (2.73 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

(1802-1803)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Lood]

LOOD, z.n., o., des loods, of van het lood; meerv. looden. Een bekend zwaar metaal; zonder meerv.: lood gieten - smelten. Zoo zwaar als lood. Zwaarte: hij heeft lood in den aars, hij weegt zeer zwaar. Dat van lood gemaakt is; met een meerv, als een looden merk aan lakens enz.: het lood is geschonden. Dieplood: toen op 't bevel des schippers het loot geworpen was. Bogaart. Paslood: die muur staat wel in het lood. Een looden kogel: hoewel hem een loodt zwaarlijk in de lenden quetste. Hooft. Vogels, neergetogen met een loot. Poot. Iemand een lood schenken, hem met het lood treffen. Hij heeft het lood al in de billen, hij heeft het spek al weg. Een gewigt aan een uurwerk: de looden opwinden. Een twee en dertigste deel van een pond: zeven lood zijde.

[pagina 769]
[p. 769]

Verkleinw. loodje, een stukje gemerkt lood: een loodje voor den postwagen - den schouwburg - de kajuit. Hij moet het loodje schieten, hij moet in het verschot zijn. - Het loodje leggen, schade lijden. Ik zal er nog een loodje opleggen, ik zal de zaak nog meer bezwaren. Van hier loodachtig, loodig, zwaar. Zamenstell.: dieplood, meetlood, paslood, peillood, potlood, schietlood, staallood, werplood, zinklood. - Loodgieter, loodgieterij, loodlepel, loodlijn, lijn, die aan het dieplood vast is, loodmetaal, loodmijn, loodregt, loodschuim, loodverw, loodverwig, loodwit, loodwitmaker, loodwitmakerij. Het woord schijnt, oorsprongelijk, zwaar te beduiden, en tot laden, last te behooren. Elke last, zwaarte, heet, in het eng., load.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken