Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L (1802-1803)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-LToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.22 MB)

Scans (454.45 MB)

ebook (5.62 MB)

XML (2.73 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

(1802-1803)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Loop]

LOOP, z.n., m., des loops, of van den loop; meerv. loopen. De daad van loopen; zonder meerv.: eenen haas in den loop schieten. Zij stuiten het paard in zijnen loop. Het paard is op den loop. Hij is altijd op den loop, men vindt hem zelden thuis. Zijne zinnen zijn op den loop, op hol. De vijand zette het op den loop. Op den loop tijen. Zijne paarden op den loop stellen. Mijn hoed is in den loop gebleven, hij is verloren. Eenen loop nemen. Ik heb het ter loops gedaan. Den loop, het bed, eener rivier veranderen. Den loop, den stroom, eens vloeds stuiten. Den loop des hemels - der sterren waarnemen. De snelle loop des tijds. Sterke stoelgang: hij is aan den loop gestorven. De roode - de graauwe loop. Oneig., de voordgang eener zaak: ik heb mijne geschiedenis haren eigen loop gelaten. Hoogvl. De dood stuitte den loop zijner overwinningen. Levensloop. Het beloop, de gang: dat is zoo de loop van de wereld. Prijs: wat is de loop van de markt? Trek, bezoek: die leeraar heeft veel loop. Hij had den meesten loop. De buis van een geweer; met een meerv.: de loop is geborsten. Eene laag: een loop van buskruid. Verkleinw. loopje: een loopje van kruid maken. Eene list: ik ken uwe loopjes. Een spotwoord: dat zijn aardige loopjes. Van hier loopsch: eene loopsche teef. Zamenstell.: aanloop, afloop, beloop, doorloop, omloop, uitloop, enz. Loopachtig, loopbaan, loopgraaf, Vond., loopgraf bij Hooft, loopleus, loopknecht, loopjongen, loopmaar, tijding, loopmeisje, loopperk, loopplaats, loopprijs, loopschuit, eene loopster, eene kwikbil, loopstag, klimstag, loopstrijd, looptouw, loopveld.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken