Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L (1802-1803)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-LToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.22 MB)

Scans (454.45 MB)

ebook (5.62 MB)

XML (2.73 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

(1802-1803)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Luis]

LUIS, z.n., vr., der, of van de luis; meerv. luizen. Een naam van verscheidene kruipende diertjes, wier kruiping een merkelijk gevoel op de huid veroorzaakt. Zoo vindt men aan boomen en planten onderscheidene luizen. In den bepaaldsten zin, verstaat men er dat vervelende en verachtelijke diertje door, dat menschen en dieren zoo plaagt. Luizen hebben. Luizen kammen. Men heeft van dit diertje eenige spreekwijzen ontleend: hij is eene hongerige luis. Eene magere luis bijt scherp, een kales is happig. Hij is uit de luizen, uit zekere onaangename omstandigheid gered. Hij staat zoo veeg als eene luis op den kam, hij is in het grootste gevaar. Zijne eigene luizen bijten hem, hij wordt gekweld door zulken, die hij zelf kweekt en voedt. Men behoeft geene luizen in den pels te zetten, men behoeft zich moedwillig geen verdriet op den hals te halen. Er kan geene luis over zijne lever loopen, zegt men van iemand, die ligt geraakt is. Hij zit of hij eene luis in zijn oor heeft, hij zit zoo stil, of zijn geweten hem beschuldigt. Vertrek met uwe luizen, pak uwe biezen. Verkleinw. luisje. Van hier luizig, vol luizen - ook, in de gemeenzame verkeering, slecht, gering - donker, duister: dat is een luizig vortrek; - die lamp brandt zoo luizig. Voords luisachtig, - luisbosch, luizenbosch, luishond, luiskop, luisnek, scheldwoorden, luiskruid, luizenmarkt, waarschijnelijk, voor pluizenmarkt, voddenmarkt, luiszak, luisziekte, luizenjagt, luizenkam, luizenknipper, luizenkramer, luizenvanger, luizenzalf. Knipluis, voor den duim; ook eenen kleermaker, scheldwoord.

[pagina 787]
[p. 787]

Luis, hoogd. laus, in de mons. Gloss. luus, neders. luus, angels. lus, eng. louse, zw. lus, bretann. laou, bij de Krain. Wend. vsh. Frisch leidt het af van het wend. lizu, kruipen; Ihre brengt het tot het bretann. lous, schandelijk, onrein, of tot het gr. λυσσα, eene soort van wormen, op de tong van eenen hond.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken