Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O (1804-1806)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. OToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.27 MB)

Scans (450.26 MB)

ebook (6.02 MB)

XML (2.77 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O

(1804-1806)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Meer]

MEER, bijv. n. en bijw., dat, eigenlijk, de vergelijkende trap van het verouderde mee, veel, groot is, hebbende den overtreffenden trap meest. Men bedient zich van hetzelve als bijwoord, beteekenende, in het algemeen, eene grootere meenigte: dat is meer, dan ik eischte. De man was meer, dan veertig jaren oud. Driemaal meer. Wat wilt gij meer? Datgene, waarin iets zijne meerderheid heeft, staat in den vierden naamval: dat kost mij eenen daalder meer. In den eersten naamval: daar is een gulden meer. Oneigenlijk, gebruikt men dit bijwoord in de beteekenis van eene herhaalde daad; waar men er gewoonlijk eene ontkenning bijzet: ik ben uw vriend niet meer. Ik kan niet meer loopen. Het zal niet lang meer duren. In den zin van grootere waarde: den naesten lief te hebben is meer dan alle de brandofferen. Bybelv. In de beteekenis van meerdere inspanning en inwendige sterkte: ik bemin hem thands meer, dan te voren. Dat is meer geluk, dan wijsheid. Men moet God meer gehoorzaam zijn, dan den menschen. Hierheen kan men de volgende uitdrukkingen brengen: meer en meer. Te meer. Hoe langer hoe meer. Hoe meer ik hem beschouw, hoe meer ik mij over hem verwonder. Des te meer. Dies te meer. Veelmeer. Hoeveel te meer. Zooveel te meer. Meer of min. Als bijv. naamwoord, dat tweezins gebruikt wordt. Vooreerst, als een onveranderlijk naamwoord, beteekenende eene grootere meenigte, doch zonder nadere bepaling: ik heb

[pagina 58]
[p. 58]

nooit meer smerten ondervonden. Die meester kweekt meer leerlingen aan, dan ooit iemand voor hem. De eene heeft meer doorzigt dan de andere. Hier gebruikt men ook het voorzetsel van: hebt gij meer van die soort? Ook eenen tweeden naamval: meer waters. Ten tweede, als een veranderlijk naamwoord, waar men meerder gebruikt, in den zin van eene grootere meenigte: ende het meerdere deel en wisten niet. Bybelv. Van grootere voortreflijkheid: een koning is meerder, dan zijne onderdanen. Van grootere ingespannenheid en inwendige kragt: ik zal u geen' meerderen last opleggen. Die zaak vereischt meerdere aandacht. Van hier meerderheid. Zamenstell.: meerderjarig, meerderjarigheid, meerendeel, meerendeels, meermaal, meermaals, meermalen, meerslachtigheid, meervoud, meervoudig, meervoudiglijk. De overtreffende trap is meest, dat als een bijv. n. en bijw. gebruikt wordt, in de beteekenis van de grootste meenigte, als ook van den hoogsten trap van inspanning. Het bijv. naamw.: de meeste menschen zeggen. De meeste stemmen gelden. Hij wint het meeste geld. Het meeste deel. Het meeste verstand. De meeste eer. Dit meeste werd oulinge ook gebezigd voor oudste. Als een zelfst. naamw.: wie is doch de meeste? Bybelv. De meesten denken anders. Het meeste, dat mij bekommert, is enz. Als een bijw.: hij is meest bemind. Hij sprak meest van die zaak. Men drong meest daarop aan. Men bedient zich van dit woord, eindelijk, als een hulpwoord bij den overtreffenden trap van zulke bijv. naamw., wier vorm die verbuiging niet toelaat, als: dwars, dwarser, meest dwars, dwaas, dwazer, meest dwaas. Zamenstell.: meestendeels.

Dit oude woord meer luidt, reeds sedert de 7de en 8ste eeuw, in het opperd. mer, mera, neders. en deen. meer, hoogd. mehr, eng. more, angels. maere, mare, mara, zw. mer. Het is van den verouderden stelligen trap mee of me, dat groot of veel beduidde. Men vindt het nog in het Epirot. maa, wall. muy. Het schijnt de wortel te zijn van het lat. magis, magnus, major, maximus. Het is te ontdekken in het goth. maiza, mais, meer; zoo als het begin van het gr. μεγας, ons magt, mast, hierheen schijnen te behooren. Bij de Hebreen heet meah honderd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken