Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O (1804-1806)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. OToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.27 MB)

Scans (450.26 MB)

ebook (6.02 MB)

XML (2.77 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O

(1804-1806)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Mesten]

MESTEN, bedr. w., gelijkvl. Ik mestte, heb gemest. Vet maken, door veel voedsel vleesch en vet veroorzaken: varkens - koeijen - ganzen - kapoenen mesten. Een gemeste eendvogel. Wederk.: de visschen mesten

[pagina 77]
[p. 77]

zich in de slooten. Poot: Zich mesten is ook, zich door rust en overvloedig voedsel vet maken. Ook: zich op iets mesten: die zich op 't smeer der kudde mest. Vond. Van hier mester, mesting: zwaar van mestingh. Hooft. Zamenstell.: mestbeer, een scheldwoord, waarmede een heel vet mensch wordt benoemd, mestbeest, mestbrok, voeder, waarmede men hoenders mest, mestdier, mesthoen, mestkalf, mestkooi, mestvarken, een varken, dat gemest wordt - een vraat, die den buik dient, mestvoeder, mestvogel.

Mesten, Notk. maston, mesten, hoogd. mästen, deen. mädske, boh. mastiti. Het komt af van een oud woord mest, dat eertijds spijs, voeder, in het algemeen, beduidde, hoogd. mast. Bij Otfr. is maz brood, spijs, zw. mat, lett. maise. In het gr. is μασθειν, vreten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken