Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O (1804-1806)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. OToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.27 MB)

Scans (450.26 MB)

ebook (6.02 MB)

XML (2.77 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O

(1804-1806)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Nood]

NOOD, z.n., m. en vr., des noods - der, of van den - de nood; meerv. nooden, in sommige gevallen slechts. De toestand, wanneer iets met moeite, dat is zeer bezwaarlijk, verkregen wordt: het kan er des noods door. Ter naauwer nood. Ter enger nood ontkomen. Frantzen. De toestand, wanneer men, in de keus van middelen, ter bereiking van een einde te naauw bepaald is: als het de nood vordert. Zijnen nood aan iemand klagen. Gij klaegt uw' noodt. Poot. Als de nood aan den man komt. Door den noot geperst werden. Bógaert. Maeck van de noot een deught. Vond. Iemand in den nood laten. Uit den nood gered worden. Uit den nood raken. Uit den nood helpen. Een slechtere toestand, waarvoor men bloot ligt: het heeft geenen nood van vallen. Het heeft geenen nood, zeg ik u. En schijnt de ongeligheid, waarvan de laatste (schapen) veel nood hebben, enz. Bógaert. Uitwendige dwang: oorloghscheepen, als 't noodt deed', op stroom te leggen. Hooft. In het gemeene leven gebruikt men het van eene persing op de naturelijke ontlasting: grooten nood hebben. Zedenlijke noodzakelijkheid, gegronde oorzaak, om iets te doen: in geval van nood. Poot gebruikt het, eens, voor noodlot, voor beschikking: och! dat de straffe noodt toch met zijn ijzre handen 's Helts scheipaal niet, of verre, zett'. Men gebruikt, vooral, dit woord van dien toestand, in welken men van die middelen beroofd is, die volstrekt tot onze welvaart dienen, terwijl men zich in ramp en gevaar bevindt. Hier bedient men zich ook van een meerv. getal: vele nooden uitstaan. In den uitersten nood zijn. In dringenden nood. De noodt is zonder wet. Poot. Nood breek wetten. Zoo ziet gij den nood voor oogen. Van Mand. In 't barnen van den nood. De nood is op het hoogste. En steent van bangen noodt. Hoogvl. Hij, in deze noodt, bedacht zich. Hooft. Tot verwinning der algemeine noodt. Hooft. Nood leert bidden. In eenen meer bepaalden zin, gebruikt men het van bijzondere gevallen. Van lijfsgevaar: of wacht met pijn

[pagina 310]
[p. 310]

den allerjongsten noodt Poot. In den bittren nood van sterven. De Deck. Een redder in nood en dood. Wij zagen het schip in nood. Van hier het zameng. doodsnood. Van ziekte of smert: in barensnood zijn. Mijne vrouw zat in nood. Van armoede en gebrek: zijnen nood aan de armbezorgers bekend maken. In nood bijstaan. Iemand in nood geld schieten. Mede te deelen den genen die noodt heeft. Bybelv. Oudtijds gebruikte men het ook voor misnoegen, verdriet: iemand nood doen.

Wat het geslacht dezes woords aangaat, blijkt het uit de voorbeelden, dat het mannel. en vrouwel genomen wordt. Thands is het mannel. meest in gebruik; alhoewel het vrouwelijke wel het oudste geslacht schijnt te zijn. In het hoogd., frankd., angels. en ijsl. is het ook vrouwelijk. Van hier noodelijk, dat door den nood gevorderd wordt, bij Doresl. en Hooft, welke laatste ook noodelijkheid heeft. - Noodig. Zamenstell.: noodbede, bij Camph., noodbescheer, noodschikking: aen 't nootbescheer gehecht. Poot. - Noodbestier, noodborg, nooddienst, bij Sels, nooddrang, bij L. ten Kate, nooddwang, noodeloos, noodhelper, bij Marn., noodhulp, mannel. en vrouwel., een man, of eene vrouw, van wier hulp wij ons uit nood bedienen, noodjaar, noodklok, brandklok, noodleugen, noodlijdend, arm, noodmoord, gewelddadige moord, in het geld. plak. boek voorkomende, noodmunt, noodpenning, bij geval van beleg uit nood geslagen, noodpers, bij Camph. - noodscheer (schaar): de noodscheer dreigt den draet mijns levens af te knippen. Vond., noodschikkelijk, noodschikking, noodstal, noodvasten, noodzaak, noodzakelijk, noodzakelijkheid, noodzaken, noodzakig, enz. - Blijvensnood, bij Poot, hongersnood, minnenood, bij Cats.

Nood, Otfr. not, noti, Ulphil. nauth, angels. nead, neod, nyd, hoogd. noth, neders. nood, ijsl. neid, zw. nöd. Zie over de afleiding bij noest.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken