Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O (1804-1806)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. OToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.27 MB)

Scans (450.26 MB)

ebook (6.02 MB)

XML (2.77 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O

(1804-1806)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Oor]

OOR, z.n., o., des oors, of van het oor; meerv. ooren. Verkleinw. oortje. Eigenlijk, het zintuig des gehoors bij menschen en dieren: groote, lange, kleine, hangende ooren hebben. Men kent den ezel aan zijne ooren. De ooren tuiten, zuizen mij. Uit een overblijfsel van oud bijgeloof, zegt men nog, als anderen van iemand praten: nu tuiten hem de ooren. In het gemeene leven en de dagelijksche taal, als ook in den deftigen stijl komt dit woord dikmaals te pas. Zijne ooren joken hem, hij hoort graag wat nieuws. Mijn oor hangt er naar, dat hoor ik gaarn. Kan u naer mijn gezangen 't oor noch hangen. Moon. Ik heb er geene ooren naar, ik geef er geene acht op, ik bewillig er niet in. Die daertoe geen ooren had. Bógaert. Iemands oor hebben, in deszelfs gunst staan: een macht van geestlijkheid, die 't oor des konings heeft. P. Rabus. Iemand ooren aannaaijen, hem bedriegen. Hij krijgt Midas ooren ten loon, zijne domheid wordt uitgestreken. De ooren opsteken, beginnen te muiten. Welstaaken zij d'ooren op, gestijft met zulk een' voorganger. Hooft. Zijne ooren klouwen, blijken geven dat men met een zaak verlegen is. Het oor, of de ooren laten hangen, den moed laten zakken. Iemand de ooren warm maken, hem vervelende dingen zeggen, hem sarren, tergen, driftig maken. Iemand frisch de ooren wasschen, hem gevoelig de waarheid zeggen. Zijne ooren schudden: hij kan zijne ooren schudden dat zij klappen, hij kan voor zijne zaak

[pagina 662]
[p. 662]

vrij uitkomen, zich door ieder laten beoordeelen. Wien hij door verzoekschriften d'ooren meukte, wiens gunst hij vleijend zocht. Bógaert.

Met allerlei voorzetsels. Iemand aan het oor lellen, hem gedurig aanporren. Hij heeft ze achter de ooren, hij is zoo onnoozel niet als hij schijnt; hij houdt den guit verborgen; hij heeft den schalk in de mouw. Hij is nog niet droog achter de ooren, hij is nog zeer jong. Iemand bij de ooren trekken, hem dwingen. Iemand bij het oor leiden, hem ongemerkt bedotten. Wat dulligheijd, dat men d'eenvoudige zoo dom bij d'ooren leijd! Oud. Ook iemand door een liefelijk geluid het oor zoo streelen, dat hij ons overal volge: geen mensch zal hem meer hooren op zijne duitsche fluit, die al het vee bij d'ooren wist om te leiden. Moon. Den wolf bij de ooren houden, in netelige omstandigheden verkeeren, zoodat men niet weet, hoe er zich uit te redden. Die met Godts spijs het hart door d'ooren voedt. Moon. Iemand in het oor bijten, met ernst en nadruk hem iets inluisteren. Ook beet men we eens in 't oor. Poot. Maer mijn gebuurman beet me in 't oor. Moon. Dees roep slaat in elxs ooren P. Rabus. Iemand alles aan het oor hangen, hem alles vertellen. Hij hing ook de (den) reizige (n) elzenboomen zijn leet in d'ooren. Moon. Hij tuit sijn dag[...]lix dicht in allerhande ooren. C. Huyg. Iemand iets in het oor luisteren. Wie heeft u dat in het oor geblazen, listig ingestoken? Hij heeft eene vloo in het oor, ongeruste gedachten. Ik ben met dat oor doof, van die zaak hoor ik niet graag. Ik heb het met mijne ooren gehoord, eene dagelijksche uitdrukking, ter versterking. Iemand wat om de ooren geven, hem aftouwen. De sneeuwjagt stuift hem om de ooren. Anton. Het kalf is op een oor na gevild, de zaak is bijna af. J. van Heemsk. Hij lag al op een oor, hij was al te bed. Over kop en ooren, liever hals en ooren, in schulden zijn. Iemand het vel over de ooren halen, hem alles afknevelen. Men bedreigt een kind, den neus tusschen twee ooren te zetten, wanneer men het, om eene geringe nalatigheid, op eene boertige wijs zijn ongenoegen te kennen geeft. Het vermaek van ten ooren in schulden te steken. J. de Haes. Het gaat het eene oor in, het andere weer uit, die les heeft geene verbetering ten gevolge. Al deze spreekwijzen behooren tot de dagelijksche taal. In den deftigen stijl bezigt men dit woord ook; oor, of oo-

[pagina 663]
[p. 663]

ren hebben, met eene schrandere opmerkzaamheid toehooren: en kluisterde aan zijn ernst, wat oor had of gezicht. G. Bidloo. Alles was oor, loutere aandacht. Als Dichters een schoon uitgevoerd stuk beschrijven, dat aller opmerking moet naar zich trekken, dan geven zij levenloozen dingen ooren: helt Orfeus harp gaf ooren aan het doove velt. Poot. De wildzang zweeg, het veldt kreeg ooren. D. Smits. Zijne ooren neigen; in den stijl der Schrift. Het oor bekoren. Anton. Het oor scherpen, aandachtiger toehooren. Hoe naarstig scherpte elk 't oor, toen gij de vreugd beschreeft. Het oor bieden, neigen. Zijn oor afwenden. Zijne ooren voor iets stoppen: die voor 't geroep der armen stopt sijne ooren. H. Sweerts. Iemand het oor geven, naar hem luisteren: hij geeft Fotinus 't oor. G. Bidloo. Gezang, dat ieders ooren trekt. Moon. Terwijl hij ontelbaere ooren wist te snoeren aen zijn' mont. Moon. Al wat uw oog of oor verveelt. Bidloo. De donder van 't kanon vervuld 't angstvallig hart en ooren. Bidl. Dat streelt het oor. Dat kittelt het oor, men hoort die zaak met genoegen. Zijne ooren aan eene zaak leenen: de Koning leenende aan dezen raad zijne ooren. Bóg. Om 't oor te leenen aan mijn zuchten. J. de Haes. O Hemel! leen opmerkende ooren. H. Schim. Het oor beleedigen. Zulk een onbetamelijk lied kwetst kuische ooren. Het oor doorwonden, eene zaak met schrik aanhooren. Zal het niet het oor van den godloozen doorwonden? Hervey. De ooren binden, opmerkzaam doen aanhooren: 'k bond elx ooren aen mijn snaer. Poot. Hij snoert niet meer aen schakels uw leerzaeme ooren door zijn letterwetenschap. Moon. Toen zij (de Liefde) uw teder oor deed aan haar wet besteden. G. Bidloo. Maar zaken vol van kruim verlusten oor en oog. Bidloo. Hij leidt het oor ten dans, daar zijne nachtegaal den vroegen uchtend wekt. Bidloo. Onbesneden van ooren zijn, eene bijbelsche spreekwijs, ongehoorzaam zijn aan iets, hetwelk men hoort, omdat men het met geene aandacht wil hooren: wie is zoo onbesneên van ooren? Feitama. Als dit geklag den volke in d' ooren drong. P. Rabus. Doe uwe ooren voor mijne bede open. Hij heeft een open oor. Iemand bij de ooren ophangen, hem door streelende gezangen in verrukking brengen: wien zou geen tong bekooren, die zielen ophangt bij haere ooren. Moon. Gewis geen nektar tong kan zielen bij het oor ophangen. Moon.

[pagina 664]
[p. 664]

Onder 't vlijtig hooren, hing zijn geslepen tong de Rijkstadt op bij d' ooren. J. Brandt. In de ooren klinken: gene stem op den schouburg klinkt hem zoo aangenaam in d' oren. Vollenh. De maer klinkt ons in d' ooren. Versteeg. Iets met het oor vangen: wanneer ze Godts geheimenissen met onbestorven oor vangt uit uw' wijzen mont. Moon. Ter ooren komen: dit zal den erfnakomeling ter ooren komen, aan hem verhaald worden. Poot. Ter ooren nemen: neem, Isrels Herder! neem ter ooren. Psalmb. Oneig., een handvatsel: het oor van eene kan - eene monde. Een pot met twee ooren. Oor, of ooren van het geschut. Vouw in een boek: sla er een oor in.

Gelijk oog, zoo is oor, eertijds, ook vrouwel. geweest: die so geirne biedest d' oor. Marnix. Hij weckt mij de oore. Bybelv. Van hier: oorig, die groote ooren heeft; doch in zamenst.: 't ruijmoorigste gediert. Huygens. Zamenst.: beeroor, domoor, druiloor enz. Voorts: oorbag (oorbagge), oorbiecht, oorblaasster, oorblazen, oorblazer, vleijer, achterklapper, oorblazing, oorgat, oorgetuige, oorgezwel, oorhanger, of oorhangsel, oorbag, oorijzer, oorklink, een slag aan de ooren, oorkussen, oorlapje, oorlel, oorlepel, ooreloos bij Huygens, oorpaarl, oorpeuluw, oorpijn, oorpijp, gehoorbuis, oorpijpje, een spuitje, oorrand, oorring, oorsieraad, oorsmeer, oorspuitje, oorsteken, oorblazen, bij Kil. en M. Stoke: verraders, smekers, oerstekers, runers, bij Kil. ruijnen, oorruijnen, in aurem mussitare - oorblazerij, bij P. Rabus, - oortipje, oortuiten, oortuiter, oortuiting, oorveeg, een klap, oorvinger, de pink, oorwas, oorsmeer, oorworm: hij ziet zoo vriendelijk als een oorworm.

Oor, bij Isid. oro, Ker. ora, Otfr. or, Tat. hora, hoogd. ohr, neders. oor, angels. eare, eng. ear, deen. öre, zw. oera, ijsl. eijra, lat. auris, fr. oreille, ital. orecchio, spaan. oreja. Andere talen hebben voor de r de naverwante s, als het oude goth. auso, lett. ausis, het oude lat. ausis, gr. ους, hebr. אֶׂזן. Andere hebben eene keelletter, als het pool. uccho, krain. uhu.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken