Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S (1807-1810)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. SToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.95 MB)

Scans (14.34 MB)

ebook (5.36 MB)

XML (2.62 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S

(1807-1810)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Spruiten]

SPRUITEN, onz. w., ongelijkvl. Ik sproot, ben gesproten. Eigenlijk, zich om hoog verheffen, in welke beteekenis het bij Kil. voorkomt. Voorts, uit een gezaaid kiempje, een plantgewas, of eenen boom, te voorschijn komen: er spruiten kleine grashalmpjes uit die zaadjes. Die bloem is uit die andere gesproten. Zie de jonge ranken eens uit den wijngaard spruiten. Overdragtelijk, van kinderen, voortkomen, afstammen: van koninklijk bloed gesproten. Uit welck een boom dees krijgstelgh is gesprooten. Vond. Van evenveel welke dingen, ontstaan: de penningen uit den verkoop van dat huis spruitende. De moeyte en spruyt niet uyt der aerde. Bijbelv. Somwijlen wordt dit woord ook wel eens meer bedrijvend, en beteekent het spruiten voortbrengen, terwijl men daarbij het hulpwoord hebben bezigt: die kool heeft nog niet gesproten. De boomen beginnen reeds te spruiten. Van hier spruit, spruiting, spruitsel. Zamenstell.: spruitgewas, spruitkool, enz. Ontspruiten, uitspruiten, voortspruiten, enz.

Spruiten, hoogd. sprossen, sprieszen, angels. sprijttan, neders. spruten, sprotten, ijsl. sprotta, eng. sprout, sp. brotar, is misschien verwant aan het zweed. spritta, springen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken