Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Boy (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Boy
Afbeelding van BoyToon afbeelding van titelpagina van Boy

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.75 MB)

Scans (10.97 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Boy

(1930)–Henri van Wermeskerken–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 79]
[p. 79]

XII

DE tochtdeuren draaiden achter hem dicht, even bleef hij staan.

Dan ging hij de straat op.

Maar een plotselinge schrik beving hem.

De pet, die hij nog in de hand hield, ontgleed zijn vingers, zijn oogen sperden zich wijd open van schrik en angst, zijn beenen beefden zoo, dat hij dacht, dat zijn knieën dóór zouden zakken, zijn keel bracht schor een enkel woord los ‘Vader...!’

Het was zijn vader, die voor hem stond. Zoo groot en krachtig was het weten in hem, iets verkeerds te hebben gedaan aan den man, dien hij vader noemde, dat hij met opengesperde oogen en mond... hem al maar aan bleef zien, zonder een enkel woord te kunnen uitbrengen. Had hij dit oogenblik zijn zelf beheersching teruggevonden, misschien zou Smeder, die toevallig passeerde, niets hebben bemerkt, maar toen hij daar zijn zoon zag staan... met van schrik vertrokken gelaat en bevende knieën, rees in hem de vraag, wat hij daar gedaan had.

‘Wat voer je op het Leesmuseum uit...?’

‘Niets vader,’ stotterde hij.

‘Niets...?’

‘Ja... ja toch, ik moest even wat vragen.’

‘Wat vragen en aan wie...?’

De belofte het briefje voor zijn vader te verzwijgen, viel nu als een zware steen op zijn ziel, want het dwong hem voor de eerste maal in zijn leven direct tegen zijn vader te liegen.

‘Ik... ik... moest iets... vragen over... over... een boek.’

[pagina 80]
[p. 80]

‘Zóó-oo, moest jij iets vragen over een boek.’

En Boy zag over zijn vaders gelaat een trek van wantrouwen komen, zoo vijandig, dat hij er van schrikte; hij voelde zich bij de hand grijpen en liet zich wezenloos meevoeren, het gebouw weer binnen.

De portier met gegalonneerde pet en gouden knoopen stond nog bij het portiershuisje.

Smeder trad op hem toe.

‘Waar heeft deze jongen naar gevraagd?’

De portier keek vreemd op.

‘Naar meneer Vanderzee.’

‘Dank je,’ zei Smeder en trok Boy weer mee naar buiten. Zwijgend gingen zij voort.

En dit doodende zwijgen was voor Boy pijnlijker dan de zwaarste verwijten.

De jongen trachtte te raden... wat er in zijn vader om zou gaan. Die riep een Taxi aan en stil zaten ze naast elkaar. Steels-gewijs zag hij op, naar den man, die zwijgend bleef, met trekken koud en onbeweeglijk... en starre oogen.

Het was bevend en vol angst dat hij zacht uitbracht: ‘Vader...!’

Smeder antwoordde hem niet.

Zonder dat een woord gesproken werd waren zij het Centraal station binnen gegaan.

 

De trein zich zette in beweging.

Ze waren alleen in de coupé en het vervulde Boy voor de eerste keer in zijn leven met een zenuwachtig

[pagina 81]
[p. 81]

bang gevoel zich alleen te weten met zijn vader, die al maar zweeg en vreemd voor zich uitstaarde.

De trein ratelde en rammelde voort, al schokkende over ontelbare wissels, rook-omstuwd, als een razend monster.

Er kwam een heet verlangen in den jongen om nu onder dien trein te kunnen liggen, de raderen over zich heen te voelen gaan, en dan maar te weten dat alles uit was, alles voorbij.

Dan voelde zijn vaders oogen op hem rusten.

 

Hij zag op...

Een oogenblik poogde hij dien blik te doorstaan, maar moest toen den zijne schuw naar buiten wenden.

‘Jongen!’ klonk het toonloos.

En langzaam met metaal-klinkende woorden... zoo koud:

‘Wat dee-je op het Leesmuseum?’

Boy had die vraag verwacht, en daar hij het niet meer loochenen kon en tegelijk zijn moeders geheim niet verraden mocht, antwoordde hij schuw:

‘Meneer Vanderzee spreken... en hem vragen... hoe het met hem ging...’

 

Aan het bloed, dat door zijn gelaat schoot, moest Smeder wel zien, dat hij loog.

‘Je liegt,’ zei deze koud, ‘zeg mij de waarheid!’

[pagina 82]
[p. 82]

‘Neen, vader!’

‘Wat zeg je..., zal je me niet zeggen, wat je met Vanderzee had.’

‘Nee!’

‘Dus je konkelt met je moeder...’

Boy antwoordde niet.

‘Jongen, ik weet dat het hard voor je is, maar 't is je plicht tegenover je vader hem de volle waarheid te zeggen, ik weet het reeds lang. Je moeder houdt het.. met Vanderzee...’

‘Vader...!’ stoof hij op.

‘Zwijg... hóór wat ik je zeg... je moeder houdt het met Vanderzee... ik vermoedde dit reeds lang. Ik ben zelf een stomme ezel geweest om dát niet te zien..., maar dat mijn jongen haar daarbij behulpzaam is, dat hij mee helpt, dát had ik van jou niet gedacht... daar had ik mijn zoon niet voor in staat geacht.’

Het trof Boy als een slag...

Maar Smeder ging voort: ‘kijk eens, jongen, het is de eerste maal in je leven, dat ik je op een leugen betrap...’

Tranen sprongen Boy in de oogen... hij perste ze terug...

‘Zeg mij nu de waarheid, Boy..., ik begrijp wel dat je moeder het je verboden heeft... maar het is een plicht tegenover je vader... wat moest je bij Vanderzee doen?’

Boy zweeg en zag naar buiten met de voorbij strepende velden, waarin vredig koeien weidden... naar de dalende en rijzende telegraafdraden aan de voorbij

[pagina 83]
[p. 83]

schietende palen....

Een week gevoel van liefde voor zijn vader... kwam in hem op, tegelijk met de lust om in zijn armen te vallen en hem alles te zeggen... Maar daartegenover stond zijn moeder en hij zweeg.

‘Dus je wilt voortgaan je vader te bedriegen... je blijft zwijgen...’

‘Ja,’ zei Boy kort.

Langzaam stond Smeder op en hem bij den arm grijpend, schudde hij hem ruw heen en weer.

‘Lammeling... en toch zál je het zeggen... wat had je met Vanderzee... wát, heb je me te zeggen?’

Smeders wandelstok werd dreigend opgeheven.

Onverschillig wachtte Boy het neerdalen...

 

Dan lag hij pijn-krimpend op de bank... Een tweede slag daalde... en nòg een.

Smeder aarzelde een oogenblik, als om de uitwerking zijner slagen af te wachten.

Boy lag gelaten, als gevoelloos op de bank met saamgeknepen lippen, en uitte geen klacht.

‘Dus je wilt niets zeggen...? Wacht... ik sla je nog liever dood.’

En nu in ziedend-woesten drift... zijn stok weer opheffende, deed hij dien op Boy's hoofd neerdalen.

In kort-scherpen krak brak de stok.

Een oogenblik leunde Smeder als verlamd tegen het portier.

Boy had niet de armen opgeheven om de slagen

[pagina 84]
[p. 84]

af te weren, en hij hief ze ook niet op om zijn pijnlijk hoofd te wrijven. Hij ging na een duizeling alleen weer rechtop zitten.

Even bleven zij zwijgend tegenover elkaar... toen brak Smeder kort en koud de stilte.

‘Dus je blijft bij je zwijgen...’ en hier begon zijn stem te vibreeren...

‘Welnu... dán zal alles uit zijn... ik kán zoo niet leven... bedrogen door mijn vrouw en mijn zoon erbij...’

Hij sloeg den arm om den jongen, en met de andere hand de portierkruk opendraaiende, ging hij voort... naar buiten wijzende...: ‘wij zijn voorbij Weesp... ik laat je vijf minuten bedenktijd... als je mij in dien tijd... niet gezegd hebt... wát je bij Vanderzee deed.. spring ik met jou uit de wagon.’

De trein schoot in groote snelheid voort, door landschappen, waarover in vroolijke lichttinteling de zon zijn stralen wierp. Op een damhek wuifden jongens van Boy's leeftijd juichend den trein toe, in blijden overmoed van jeugd-geluk.

Boy hoorde en zag naar dat alles.

Het weten, dat het einde naderende was, beving hem niet met schrik... hij dacht er alleen maar aan... dat hij nu zijn moeder niet zou weerzien... dat hij het antwoord niet geven kon... en dat er nu niemand meer zijn zou om Robbie tegen de jongens te beschermen; hij dacht er aan, hoe Robbie schreien zou, om hem, als hij nu alleen moest slapen... in hun kamer. En hoe zijn moeder veel te veel verdriet zou heb-

[pagina 85]
[p. 85]

ben, omdat ze het hem had gevraagd. Maar trotsch zou ze toch zijn op haar dappere riddertje, omdat hij zijn woord niet gebroken had.

‘De minuten zijn om!’ brak Smeder zijn gedachtenloop af.

‘Ja!’ zei Boy gelaten, en keek uit over de plassen van 't Naarder Meer waar hij zoo vaak geweest was.

‘Dus je wilt het mij niet zeggen?’

‘Nee vader...’

Ruw sloeg Smeder zijn arm om hem heen en trok hem naar het half openstaande portier.

‘Je bent dus klaar...?’ en hij duwde hem half naar buiten.

‘Ja vader.’

Een schokken over een wissel deed hem bijna het evenwicht verliezen...

Smeder zag naar den jongen.

En hij vond in Boy's oogen een kouden blik van gelaten ondergaan.

Dan greep een groote bewondering voor den moed van zijn zoon hem aan.

En ineens begreep Smeder dat daar een karakter voor hem stond, dat zich niet breken liet. En hij voelde met zijn bewondering een schaamte over zichzelf! Met een ruk trok hij hem in de coupé terug.

Even zagen zij elkaar aan, de een den blik vol innig medelijden met den vader, de ander bijna trotsch. Dan reed heftig slingerend en schokkend in gierend

[pagina 86]
[p. 86]

gepiep van remmen de trein het station binnen.

 

Stil naast elkaar gingen ze door den schoonen lente-avond naar Vredensteyn.

Het was als een ironie.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken